LISA DELLA CASA: MOZART- EN R. STRAUSSZANGERES BIJ UITNEMENDHEID (1919-2012)
De in Burgdorf geboren Zwitserse sopraan Lisa della Casa die in 1943 aan het Stadttheater in Zürich debuteerde heeft daarna snel de status van wereldster bereikt. Ze was te bewonderen tijdens menig Salzburg festival, in de New Yorkse Met, aan de Milanese Scala en in haar eigenlijke thuis, de Weense Staatsopera.
In 1946 werd de dochter van een vader uit Tessin en een Duitse moeder in Burgdorf geboren en ging op 15-jarige leeftijd aan het Conservatorium in Zürich studeren. In 1940 debuteerde ze als Madama Butterfly in Puccini’s gelijknamige opera aan het stedelijk theater Solothurn-Biel en in 1943 werd ze in Zürich geëngageerd.
Daar werd ze alsgroot talent ontdekt door de beroemde, te vroeg gestorven Maria Cebotari toen deze een gastoptreden had in Zürich en haar als Zdenka hoorde in Strauss’ Arabella; zij bezorgde haar een engagement in Salzburg. Wenen volgde waar ze al gauw als ‘Kämmersängerin’ aan het grote ensemble daar werd verbonden. Haar Weense debuut maakte ze als Gilda in Verdi’s Rigoletto.
Vanaf dat moment verliep de carrière vrij steil: Sophie in Strauss’ Rosenkavalier, Marcelline in Beethovens Fidelio, de gravin in Mozarts Nozze di Figaro volgden, laatstgenoemde rol in Glyndebourne.
“Wat mij aanlokt en wat ik dan tot een plicht maak, dat zijn de ongewone, mentaal veeleisende rollen.” Dat kan een reden zijn waarom zij bijvoorbeeld de peilloze vrouwenfiguur van Frälein Bürstner en die van de echtgenote van de deurwaarder in de toen eigentijdse opera van Von Einem, Der Prozeß, in Salzburg op zich nam.
Wanneer men aan een willekeurige bekende sopraan vraagt waar ze voor het eerst de rol van Eva in Wagners Meistersinger heeft gezonden, dan zal het antwoord vrijwel altijd luiden: “Aan een provincietheater.” Niet zo bij Della Casa. Die zou hebben geantwoord: “In Bayreuth. 1952”. Het was wel haar enige optreden daar.
Luchtiger repertoire schuwde zij bepaald niet, zo was ze bijvoorbeeld Saffi in Der Zigeunerbaron.
Maar de opera’s van Richard Strauss waren haar specialiteit. In de Rosenkavalier zong ze alle drie de vrouwelijke rollen van Octavian, Sophie en de Marschallin, in Ariadne auf Naxos de titelrol, idem in Arabella en Salome en verder ook Chrysothemis in Elektra.
Kenmerkend voor Della Casa’s artistieke persoonlijkheid was een behoefte aan muzikale wendbaarheid. Ze was een stralende Ariadne, een innemende Arabella, een hartveroverende bruid in de Rosenkavalier. Maar het was een blijk van haar artistieke ambitie dat ze ook de rol van Quinuin zong. Evenzeer wezenlijk waren haar volkomen frasering. Haar strelende timbre en haar milde, altijd goed gefocuste warme stem als geheel.
In Nederland was ze beroepsmatig nauwelijks. Even in 1953 voor een opname in de radiostudio voor de hoofdrol van de gravin in Strauss’ Capriccio, later nogmaals in het echt in diezelfde rol tijdens het Holland Festival 1960.
In het midden van de jaren zestig ging de zangeres haar opera optredens beperken en toen haar dochter Vesna ernstig ziek werd besloot ze in 1974 zich na een laatste Arabella in Wenen, waar ze in 411 voorstellingen 27 rollen had gezongen, op 55-jarige leeftijd terug te trekken.
Met enig zoeken blijken gelukkig nog heel wat opnamen van haar te bestaan. Geen wonder dat glansrollen in de tijd verschoven een paar maal zijn vertegenwoordigd.
Discografie
Beethoven: Symfonie nr. 9. Orfeo C 729081 B. 1955
Beethoven: Fidelio (Marzelline). Walhall WLCD 0149 (2 cd’s). 1947
Brahms: Ein Deutsches Requiem. EMI 566.879-2.
Von Einem: Der Prozeß (Fräulein Bürstner; deurwaardersvrouw) 1953. Orfeo C 3939521.
Gluck: Orfeo ed Euridice (Euridice). RCA 09026-63534-2 (2 cd’s). 1957
Lehár: Der Zarewitsch (gedeelten). Pearl GEM 0140 (2 cd’s). 1950
Mahler: Symfonie nr. 4. RCA 09026-63533-2, 82876-67901-2. 1958
Mozart: Requiem. Tahra TAH 575/7 (3 cd’s). 1952
Mozart: Requiem. Nuova Era 2209. 1956
Mozart: Così fan tutte (Fiordligi). Membran 222937-311. 1955
Mozart: Don Giovanni ( Donna Elvira). Decca 411.626-2, 466.389-2 (3 cd’s). 1955
Mozart: Don Giovanni ( Donna Elvira). Sony SM3K 64263 (3 cd’s). 1956
Mozart: Don Giovanni ( Donna Elvira). West Hill Radio archives WHRA 6011 (3 cd’s). 1957
Mozart: Don Giovanni (Donna Anna). RCA 74321-57737-2 (3 cd’s). 1955
Mozart: Le nozze di Figaro (gravin). Decca 417.315-2, 478.1720 (3 cd’s). 1955
Mozart: Le nozze di Figaro (gravin). Decca 444.602-2 (3 cd’s). 1958
Mozart: Die Zauberflöte (Pamina). Orfeo C 455972 I (2 cd’s). 1959
Offenbach: La vie parisienne (in het Duits) (Métella). Eurodisc GD 69020.1968
Schumann: Frauenliebe und Leben; liederen van Brahms, Schubert, Strauss en Wolf. Testament SBT 1341.
Joh. Strauss II: Die Fledermaus (gedeelten). Pearl GEM 0140 (2 cd’s). 1950
Strauss: Vier lezte Lieder; Liederen. Decca 448.150-2.
Strauss: Arabella. Decca 430.387-2, 478.1400 (2 cd’s). 1957
Strauss: Arabella (Arabella). DG 437.700-2 (3 cd’s). 1963
Strauss: Ariadne auf Naxos (Ariadne). Gala GL 100.513 (2 cd’s). 1954
Strauss: Capriccio (Gravin). Orfeo C 734082 L (2 cd’s).
Strauss: Elektra (Chrysothemis). Orfeo C 456972 L (2 cd’s).1957
Strauss: Der Rosenkavalier (Feldmarschallin). Walhall WLCD 0313 (3 cd’s). 1956
Strauss: Der Rosenkavalier (Feldmarschallin). DG 453.200-2 (3 cd’s). 1960
Strauss: Fragmenten uit Der Rosenkavalier en Arabella. Berlin Clsssics BC 9001-2.1966
Lisa della Casa sings Richard Strauss. Testament SBT 1036.
Wagner: Die Meistersinger von Nürnberg (Eva). Orfeo C 462974 L, Arkadia 4 CDMP 440 (4 cd’s). 1955
Liederen van Schubert, Brahms, Strauss, Ravel en Schoeck. Orfeo C 799091 B, EMI 566.571-2. 1957
Liederen van Schumann, Strauss en operafragmenten uit Ariade auf Naxos en Tosca. EMI 567.678-2 (2 cd’s). 1959-1966
Video
Mozart: Don Giovanni (Donna Elvira). DG 073-019-9 (dvd). 1954
Puccini: ‘Amaro sol per te’ uit Tosca (met Corelli). VAIA VAI 4232 (dvd).