Uitvoerende Kunstenaars

BACKHAUS, WILHELM

WILHELM BACKHAUS: DE RESERVE VAN HET KUNNEN

"Ik zou liefst tot het einde van mijn leven willen blijven musiceren." Deze wens, die Wilhelm Backhaus kort voor zijn vijfentachtigste verjaardag uitsprak, ging in vervulling. Met Beethoven, Schumann en Schubert werd zijn leven, dat 26 maart 1884 in Leipzig begon, praktisch besloten.

Backhaus zou 29 juni 1969 in het Karinthische Ossiach Beethovens pianosonates opus 31/3, opus 81a en opus 111 spelen. Na het menuet uit opus 31/3 moest hij het recital onderbreken omdat hij zich onwel voelde. Na een onderbreking keerde hij terug om de twee zachte Fantasiestukken opus 12 van Schumann ('Des Abends' en 'Warum?') te spelen. Met de woorden “Muziek is de beste therapie” verontschuldigde hij zich. Daarna trok hij zich opnieuw terug, maar verscheen nogmaals om het veel gespeelde Impromptu in As van Schubert te spelen. De volgende dag werd hij in het ziekenhuis van Villach opgenomen, waar hij 5 juli aan de gevolgen van een hartinfarct stierf; hij werd in Keulen begraven.

Wat oudere muziekliefhebbers resteert, is een reeks concertherinneringen en een stapeltje platen. Herinneringen aan een pianist, die ooit verried: "Op het gevaar af dat u me niet gelooft, moet ik zeggen dat ik niets van pianomethodiek weet." In zijn laatste jaren concentreerde hij zijn repertoire rond de polen Beethoven en Brahms, waarbij het jammer is dat Decca nooit zijn reeks Beethovensonates compleet maakte. Backhaus heeft nooit toegegeven aan de neiging van menig oudere pianist - men denke aan Kempff - om naarmate de pianistische gaven wegkwijnden Beethoven een scheut extra diepzinnigheid mee te geven. Hij werkte thuis in alle rust aan zijn Beethovenbeeld, eerst in Lugano, daarna in Salzburg. Zijn opnamen leggen getuigenis af van een onopgesmukte spirituele nuchterheid. Het ging Backhaus allereerst om de tekst, om lange lijnen en grote vormen en niet om een emotioneel-subjectieve bekentenis. In deze gelaten, zowel uit intuïtie als uit overdenking gewonnen afstandelijkheid tegenover de composities schuilt het geheim van zijn aanpak. 

Het vertrouwde beeld van de vooral als Beethoven- en Brahmsvertolker gevierde pianist behoeft aanvulling. Qua repertoirekeus bestaat een zekere verwantschap tussen Backhaus en zijn generatiegenoot Klemperer in die zin dat deze conservatieve ontwikkeling in hun jonge jaren niet te voorzien was.

De in Leipzig geboren en getogen leerling van d’Albert, die als tienjarige nog de oude Brahms ontmoet had, gold aanvankelijk als afstandelijke, onderkoelde virtuoos. Aan zijn geweldige techniek had hij in 1905 in Parijs de Rubinsteinprijs te danken. Hij liet bij die gelegenheid de jonge Bartók achter zich. Het was in dat stadium niet zo verwonderlijk dat hij zich meer tot Liszt dan tot Beethoven aangetrokken voelde. Nog tot op hoge leeftijd gaf hij zelfs de voorkeur aan de Schuberttranscripties van Liszt boven de originelen.

In zijn boek Speaking of pianists bericht Abram Chasins als volgt over het eerste optreden na de oorlog van Backhaus in New York op 30 maart 1954:

"Toen hij begon te spelen - en hij moest beginnen terwijl rondom hem een donderend applaus klonk - waren we verbluft en ontroerd dat we zijn gigantische technische beheersing niet door de tand des tijds aangeknaagd terugvonden... In de essentie, in de ongelooflijke rust en natuurlijkheid van zijn pianospel, in de volle eenvoud daarvan, zonder enige aanmatiging, zich steeds verdiepend, was hij altijd al dezelfde kunstenaar, dezelfde persoonlijkheid. Backhaus was een schuwe, ongekunstelde, verinnerlijkte kunstenaar, wiens sensationele vaardigheden zo onsensationeel werden tentoongesteld, dat het lekenpubliek geen flauw benul had van zijn legendarische talenten."

Backhaus' 'legendarische talenten' waren al sinds het begin van de eeuw overal erkend, met name in Engeland, waar hij sinds 1900 regelmatig concerteerde. Alleen in Duitsland zag men hem jarenlang als 'kille technicus'. In 1921 oordeelde Walter Niemann in zijn boek Meister des Klaviers: "Zoals Backhaus' gezicht tijdens het spel geen enkel zielenroersel laat zien, zo blijft zijn ook door een spaarzaam pedaalgebruik academisch beheerste rijk beslist voor altijd onbevolkt door de genieën van de innerlijkheid, spiritualiteit, warmte, poëzie en romantiek."

Backhaus was met zijn allesbehalve ijdele, duidelijke en plastische, recht-op-de-man-af speeltrant destijds zijn tijd vooruit. Het later ingevoerde begrip Werktreue - intussen haast een fetisj geworden - heeft hij onafhankelijk van de mode van de dag tot credo verheven. Backhaus' vertolkingen als geheel waren en blijven vooral waardevol door hun tijdloosheid en door hun onafhankelijkheid van stilistische hypes.

Daaruit blijkt ook het sterke karakter van de pianist, die bijna zeven decennia lang met ruim vierduizend concerten zijn eigen weg ging, zichzelf trouw blijvend. Zelf zei hij ooit: "Het is niet mijn doel om het publiek ervan te overtuigen dat ik goed kan spelen, maar om dat publiek de schoonheid van de muziek die ik speel duidelijk te maken."

Busoni zei al eens wat overdreven: "Gevoel in de voordracht betekent gebrek aan techniek." Ook het omgekeerde: "Techniek betekent gebrek aan gevoel", deed trouwens opgeld. Toch citerend: Anton Rubinstein schijnt aan het eind van de vorige eeuw te hebben geconstateerd dat "de meeste dilettanten in Rusland al zo goed spelen als veel beroepspianisten in Duitsland." Backhaus had hij niet meer gehoord.

Diens houding jegens 'virtuositeit' was overigens even vanzelfsprekend als zijn pianospel zelf. Hij zag daarin niets afkeurenswaardigs, maar "de reserve van het kunnen, die zo groot is dat de kunstenaar deze in de praktijk nooit volledig hoeft aan te spreken." Hij herinnerde aan de herkomst van het woord virtuositeit, dat teruggaat tot het latijnse virtus (manlijke deugd), en voegde daaraan toe: "Een vertolking met andere dan zuiver muzikale middelen keur ik af. De zogenaamde persoonlijke duiding met obligate mimiek gaat altijd ten koste van de muziek en een muzikaal manco is het onherroepelijk resultaat."

Die 'reserve van het kunnen' lijkt onbewust zijn levensmotto te zijn geweest. Hij heeft zich nooit willen specialiseren, hoewel we de oude Backhaus haast uitsluitend nog met Beethoven en Brahms associëren. Aan het begin van zijn loopbaan vormden de werken van Bach, Beethoven, Brahms, Schumann, Chopin en Liszt de hoekstenen van zijn programma's, die hij ook op de plaat zette. In 1907 maakte hij zijn eerste opname; Liszts La campanella en diens Liebestraum. In de EMI-archieven moeten tal van schatten van Backhaus sluimeren. Voor dat label werkte hij namelijk van 1925 tot 1948. Het is jammer dat daar momenteel blijkbaar niets van ter beschikking staat. Ooit waren uitgerekend in Italië in HMV’s QALP serie een aantal van die opnamen op lp beschikbaar. Daaronder die van de Tweede Hongaarse rapsodie van Liszt, Beethovens 'Mondscheinsonate', Dohnányi's bewerking van Delibes' Naila-wals en Albéniz' Triana.

Productief was de pianist in zijn lange leven zeker, maar hij overdreef niet, getuige zijn uitspraak: "Wanneer men onder studeren het aan de piano bezig zijn verstaat, dan studeer ik minder dan de meesten. Maar ik werk eigenlijk wel voortdurend, ook als ik de toetsen niet aanraak. Wanneer ik een concert nader, bestaat er voor mij niets anders dan het uitverkoren werk. Ik denk daar steeds aan, ben er ononderbroken mee bezig en ik voer geen gesprek, lees geen boek - er is dan niets wat me kan afleiden. U heeft mogelijk gemerkt dat, terwijl ik met u praat, m'n vingers Haydns Sonate in Es, die ik vanmorgen heb doorgespeeld, herhalen en dat ik aan vingerzettingen denk, terwijl ik eigenlijk aandachtiger naar u moet luisteren. Maar ik kan niet anders en dat is wat ik onder permanent werken versta. Het is eigenlijk bezetenheid."

Kort voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, resumeerde Backhaus: "Ik ben in vrijwel alle landen van Europa opgetreden, was zeven keer in de VS, tweemaal in Zuid Amerika, tweemaal in Australië en een keer in Egypte. Het is onmogelijk het totaal generaal van al m'n concerten te geven; ik weet alleen dat ik gedurende één seizoen aan 134 optredens kwam. Dat aantal hoop ik nooit meer te halen!"

Tijdens zijn eerste tournee door Australië, midden jaren twintig, gaf Backhaus 57 recitals, daarvan twaalf in Melbourne en dertien in Sydney. Liefst 175 werken stonden op de programma's, waarbij hij liefst, als het maar enigszins mogelijk was, op een avond uitsluitend sonates van Beethoven speelde. In 1927 erkende Parijs de grote Beethovenvertolker in hem; twee jaar later gaf hij in Wenen zijn eerste complete Beethovencyclus.

Routine werden de bekende repertoirestukken nooit. "Wanneer ik een werk vijfhonderd keer heb gespeeld, ga ik het weer opnieuw instuderen."

Dat hij zich daarbij steeds meer op het wezen ging concentreren, lijkt logisch. Het basisconcept van Backhaus bleef door de jaren heen hetzelfde, een bewijs voor de vastbeslotenheid van zijn ideeën. 'Objectief' en wars van ijdel vertoon waren zijn vertolkingen altijd al, maar wie hem in zijn laatste jaren bijvoorbeeld in Luzern en Wenen hoorde, stelde vast dat de opvatting wat milder was geworden, getuigend van een wijze bezonnenheid, die met veel levenservaring ontstaat.

Wie vooroorlogse opnamen van bijvoorbeeld Beethovens Mondschein, Schuberts Impromptu in D of Brahms' Tweede pianoconcert vergelijkt met de naoorlogse, merkt dat de tempoverschillen doorgaans niet meer dan enkele seconden bedragen. Zijn rustige, intensieve musiceren bleef opvallend gelijk. Alleen zijn opname van het tweede Brahmsconcert uit 1967 verraadt tegenover de eerdere uit 1939 en 1957 een toename van de elementen stille grandeur, breedte en herfstachtigheid, terwijl de hoekigheid was afgenomen.

 

Over de opnametechnische vooruitgang van 78 toeren via mono-lp naar stereo-lp deed de oude meester nogal nuchter. De winst aan geluidskwaliteit van zijn laatste opname van Beethovens pianoconcerten vond hij maar heel betrekkelijk.