Uitvoerende Kunstenaars

BARENBOIM, DANIEL

DANIEL BARENBOIM: VAN ALLE MARKTEN THUIS

"Ik ben op vier plaatsen thuis", zegt Daniel Barenboim, "in Berlijn, Chicago, Bayreuth en op de piano. Ik weet niet wat mijn permanente vestigingsplaats is." Dat geeft in een notendop zijn kosmopolitisme aan, maar helaas ook zijn rol als haantje de voorste op de podia, die meer engagementen aanneemt dan hij met kwaliteitsvertolkingen kan waarmaken. We schrijven 1991. Barenboim is 48 en met grote waarschijnlijkheid de meest productieve pianistdirigent van onze tijd. Het is ook het jaar waarin hij van gastdirigent tot chef van het Chicago Symfonie Orkest (dat net honderd jaar wordt) promoveert, als opvolger van Georg Solti.

Geboren in Argentinië, opgegroeid en geschoold in Israël, voormalig inwoner van Londen, regelmatig bezoeker van New York en regelmatig aan het werk in Berlijn en Bayreuth, was hij de afgelopen vijftien jaar vooral actief in Parijs, als vast dirigent van het Orchestre de Paris, en daarna het middelpunt van een controverse over zijn bijna-directeurschap van de Opéra de la Bastille. In Nederland was hij zelden of nooit te zien of te horen.

Met zijn toenemende directieactiviteiten is het pianospel van Barenboim, die ooit als pianistisch wonderkind begon, er niet beter op geworden. Door de bank genomen presteert hij tegenwoordig meer als dirigent, hoewel hij ook in dat beroep nooit lang op één plaats actief is.

Niettemin zegt hij: 

"Weet u, een van de grote verschillen tussen pianospelen en dirigeren is dat de studiejaren voor een dirigent veel moeilijker zijn. Je kunt niet alleen studeren. Je moet jezelf trainen met een publiek om je heen. Dat vergt tien tot twintig jaar en hangt sterk van de bewuste ensembles af."

Afwisselend werkend in Engeland, Frankrijk, Duitsland en de VS is het voorspelbaar dat u in dat opzicht ergens een ideaal orkest heeft gevonden.

"Het Chicago Symfonie Orkest is naar mijn mening het ensemble dat mijn ideaal het dichtst benadert. Ik was dus erg gelukkig toen ik daar werd uitgenodigd om Solti op te volgen. Maar los daarvan geloof ik niet langer dat er verschil bestaat tussen 'Amerikaanse' en 'Europese' dirigenten. Van de gedachten rond muzikaal nationalisme is na de Tweede Wereldoorlog - een periode waarin nationalisme een nare bijsmaak kreeg - niet veel meer over. Denk aan dirigenten als Mehta, Ozawa... Alleen omdat je in Salzburg geboren bent, hoef je nog geen goede Mozart-dirigent te zijn. Datzelfde geldt voor orkesten. Sommige betere orkesten kunnen hun gezicht veranderen naarmate de stijl waarin ze moeten spelen verandert. Een echt goed orkest moet Debussy kunnen spelen als een Frans orkest en Bruckner als een Duits orkest. In Chicago gaat dat probleemloos."

Het repertoire van Barenboim als dirigent is omvangrijk. Het reikt van Beethoven tot Takemitsu. Zwaartepunten van zijn activiteiten waren de afgelopen jaren met name Bruckner en Wagner. Eigentijdse muziek gaat hij niet uit de weg. 

"Ik geloof niet aan het bewijzen van lippendiensten aan de eigentijdse muziek. Dat repertoire moet niet worden ondergebracht in het getto van 'moderne muziekconcerten'. Je kunt alleen een modern werk op waarde schatten als je het tegenover een standaardwerk plaatst. Je moet het ook niet bij de wereldpremière uitvoeren om het vervolgens te vergeten. Het moet ten minste een tweede en een derde keer worden gespeeld; het heeft behoefte aan herhaling om vertrouwd te worden. Ik vind dat de uitvoeringskwaliteit van een eigentijds werk er elke keer dat het wordt gespeeld op vooruit gaat."

Barenboim uit speciale bewondering voor Pierre Boulez en zijn muziek. 

"Dat heeft niets te maken met het feit dat hij een Fransman is, maar juist met het feit dat hij zo internationaal is georiënteerd. Niet voor niets heeft hij, behalve in Parijs, uitgebreid in New York, Cleveland, Berlijn en Bayreuth gewerkt. Zijn Notations 1 tot en met 4 staan regelmatig op mijn programma's. Ik heb de wereldpremière van 5 tot en met 8 verzorgd. Andere werken die ik ga aanpakken zijn onder andere Berio's Continuo en Concerto II, Ralph Shapey's Concerto fantastique (met de componist als pianosolist), het Pianoconcert van de Duitse componist York Höller, Carters Partita en Takemitsu's Visions." 

En dan was daar de door hem gegeven première van de Eerste symfonie van John Corigliano, een werk van bijna drie kwartier lengte, geïnspireerd door de Aids-crisis.

Barenboim (jaargang 1942) vindt dat het ideale concertseizoen dusdanig divers en veelzijdig moet zijn dat het publiek graag naar elk concert komt en dus een abonnement neemt. 

"Afwisseling en evenwicht zijn niet alleen in het belang van het publiek, maar ook in dat van het orkest."

Hoewel Barenboim eerst de aandacht op zich vestigde als pianist, zegt hij van meet af aan ambities in de richting van het dirigeren te hebben gehad, al sinds zijn jeugd. Zijn beide ouders waren geslaagde pianisten, dus begon hij logischerwijze zijn studie bij hen, eerst bij ma, daarna bij zijn vader. Die bleef zijn mentor totdat de jonge pianist op eigen benen kon staan. Al op zijn zevende gaf hij een eerste recital in Buenos Aires (hij speelde daar zeven toegiften en moest daarna ophouden omdat hij geen stukken meer kende). Zijn eerste studie in het buitenland was bij Igor Markevich op het Mozarteum in Salzburg; later, in 1954, werkte hij met een studiebeurs met Nadia Boulanger in Frankrijk.

"Mijn vader bracht me bij dat ik de piano moest beschouwen als een miniatuurorkest. Je hebt tal van mogelijkheden om de illusie van een orkest te wekken op de vleugel. Natuurlijk zijn er bepaalde componisten met wie dat niet lukt; Bruckner bijvoorbeeld, die dien je beter met het orgel. Het hele repertoire interesseerde me, dus begon ik met directieles bij Markevich toen ik elf was."

De familie Barenboim verhuisde in 1952 van Buenos Aires naar Israël en Daniel kreeg het staatsburgerschap van beide landen. Als pianist maakte hij zijn debuut in Wenen, waar hij Wilhelm Furtwängler en Edwin Fischer leerde kennen. Salzburg en Rome volgden in 1957; hij was toen vijftien en had als kind al indruk op Artur Rubinstein en Adolf Busch gemaakt. Eind jaren vijftig trad hij in Londen op met het Royal Philharmonic Orchestra onder Josef Krips en maakte hij zijn debuut in New York met Leopold Stokovsky. In 1967 trouwde hij met de jonge Engelse celliste Jacqueline du Pré, met wie hij ook vaak samen optrad. Hij vestigde zich toen metterwoon ook in Londen. Na haar tragische dood tengevolge van multiple sclerose in 1987 is hij hertrouwd en hij is nu vader van twee zonen.

Barenboim begon zijn loopbaan als dirigent ver weg in Australië. Dat was in 1962, tijdens tournees met de symfonieorkesten van Sydney en Melbourne. In 1964 knoopte hij hechte relaties aan met het Engels Kamerorkest. Veel Mozart (de pianoconcerten) stond toen op het repertoire. Gedurende een jaar of tien werkte hij daar tegelijk als dirigent en pianist. Met generatiegenoten als Zubin Mehta, Vladimir Ashkenazy, Itzhak Perlman, Pinchas Zukerman en uiteraard Jacqueline du Pré vormde hij een kamermuziekconclaaf in Londen, waar hij van 1968 tot 1970 het South Bank Festival bestierde. Er werd veel samen gemusiceerd en de vriendschappen duren voort. Barenboims pianistiek en zijn directie hebben altijd een persoonlijk stempel gedragen, dat niet altijd onomstreden was. Al vrij snel werd hij bekend om zijn magistrale vertolking van de hele reeks pianosonates van Beethoven, Bachs Goldbergvariaties (een grappige parallel met Glenn Gould) en andere belangrijke pianowerken. Als dirigent ontwikkelde hij een flexibele, intense stijl, die sommige critici veel op die van Furtwängler vonden lijken.

Hoewel hij dus her en der gastdirecties vervulde, was Barenboims thuisbasis ruim vijftien jaar Parijs, waar hij chef was van het Orchestre de Paris. In 1989 stapte hij daar op met de bedoeling artistiek directeur van de Opéra de la Bastille te worden, het toen nieuwe Franse prestigeproject. Op het laatste moment ketste de benoeming af; ook nu nog praat hij daar niet graag over.

"Ik werkte vijftien jaar in Parijs en de Bastille-affaire duurde achttien maanden. Het is een bladzijde die ik een poosje geleden al definitief heb omgeslagen. Ik denk liever terug aan de gelukkige jaren die ik met het orkest doorbracht. Het is belangrijk dat een vaste dirigent ook een lange periode met het orkest werkt gedurende het seizoen. Je moet continu aan een bepaalde stijl, aan een bepaald karakter werken, dat representatief is. Als je er zelf niet bent, is het belangrijk om voor goede gastdirigenten te zorgen." Maar de opera heeft hij als genre allerminst de rug toegekeerd, getuige zijn werk in Bayreuth en Berlijn, getuige ook zijn opnamen van de Da Ponte-opera's van Mozart op Erato. "Wat Mozart betreft, huldig ik specifieke opvattingen, die ik in Israël met Jean-Pierre Ponelle ontwikkelde. Ik ga niet helemaal op de authentieke tour, maar kies voor een soort onbepaalde vorm uit die periode, met het orkest links op het podium en de acteurs/zangers in kostuums van Oscar de la Renta ter rechterzijde. De televisie heeft het lastig gemaakt om de opera te bekijken zoals het eigenlijk hoort. Op het kleine beeldscherm hebben zingende acteurs niet de meer dan levensgrote uitstraling die ze op het toneel hebben en die echt nodig is bij opera." Met Ponelle had hij in 1981 samengewerkt, toen hij voor het eerst een Tristan in Bayreuth uitvoerde.

Als twaalfjarige maakte hij zijn eerste lp voor Philips, later gevolgd door menige opname op Westminster, EMI, RCA, DG en Erato.

Voor iemand die bij bosjes opnamen maakt, is het wat merkwaardig dat hij ze zelden beluistert. Ik heb nooit zo'n haast om opnamen te maken. Ik wil alleen werken onder omstandigheden, waarbij plaats, tijd en werkomstandigheden ideaal zijn. Voor de technische aspecten heb ik helemaal geen belangstelling. Belangrijk is alleen of ik mijn intenties kan realiseren. Ik kom er vrijwel nooit toe om mijn eigen opnamen te draaien. De levensechtheid van cd-opnamen kan ongelooflijk goed zijn, maar toch blijft het een reproductie. Mogelijk als gevolg van de vele opnamen en radio-uitzendingen is er tegenwoordig een veel groter concertpubliek, maar ik vrees ook dat dit publiek veel oppervlakkiger luistert. Vroeger werd je met muziek geconfronteerd door deze zelf thuis te spelen. Tegenwoordig is meer van 'muziekappreciatie' sprake dan van 'muziek maken'. Het publiek in de dagen van Beethoven en Bruckner was veel kleiner en geselecteerder, maar het was ook beter met begrip gewapend. Er is nu vooral van passieve in plaats van actieve muziekwaardering sprake. Ik vind dat geen echte vooruitgang."

Specialisatie is nooit uw zaak geweest?

"Nee, dat lijkt me ook erg gevaarlijk. Het kan zelfs zover gaan dat je van Beethovens symfonieën alleen de Pastorale uitvoert. Dat is een onmogelijke beperking. Zonder de andere symfonieën te kennen, kun je namelijk geen volkomen greep op dat werk krijgen. Als je zogenaamd alles weet, is dat natuurlijk ook geen garantie voor kwaliteit, maar je moet wel een veelomvattende kennis van het oeuvre van een componist bezitten om goed beslagen ten ijs te kunnen komen." 

Barenboim geeft toe dat er slechts weinig leemtes zijn in zijn muziekappreciatie. Enigszins verrassend verklaart hij dat hij Shostakovich graag aan de gastdirigenten overlaat en dat hij - hoewel hij een grote liefde koestert voor Mahlers vocale muziek - niet gauw een cyclus van diens symfonieën zal doen. "Ik speel niets uit plichtsgevoel; op het moment dat ik een bepaald muziekwerk uitvoer, moet ik voelen dat het mijn lievelingswerk is."

Gelukkig voor hem dat er zoveel andere muziek overblijft.

 

(1985)