Uitvoerende Kunstenaars

BELL, JOSHUA

JOSHUA BELL, OP ZOEK NAAR NIEUWS

Sinds hij voor het eerst als veertienjarige optrad met het Philadelphia orkest onder Riccardo Muti lijkt Joshua Bell tijdenlang gestaag een stijgende lijn van zijn carrière te hebben gevolgd. Bij gebrek aan optredens in Europa en een opdrogende stroom cd’s van Decca en Sony is onduidelijk in hoeverre die lijn in het heden is voortgezet. Lang behoorde hij met Gil Shaham, Midori, Leila Josefowicz en Hilary Hahn tot de violisten met een geheel of gedeeltelijk Amerikaanse achtergrond die in snel tempo de internationale concertpodia veroverden.

Al in 1990, Bell was toen 22, maakte Decca een popachtig promotiefilmje van hem en werd hem lof toegezwaaid met ronkende uitspraken als; “Bells ‘sound’ brandde met een intensiteit en doortastendheid die aan Heifetz herinnert”, om maar te zwijgen van “een open, maar nooit vleiende melodieusheid die ook het verleden weer ophaalde”.

Net als Hilary Hahn met haar website is Bell totaal ‘connected’. Dat begon met een zekere mate van verslaving aan computerspelletjes die ertoe leidde dat hij spijbelde bij zijn muzieklessen in Bloomington om zich daaraan in een winkelarcade geheel over te geven. Zolang tot zijn moeder ontdekte dat hij geen muzikale voortgang boekte. Een geavanceerde laptop met dvd speler stelt hem niet alleen in staat om overal films te bekijken maar ook om veel e-mail contacten te onderhouden. Soms met wildvreemden waarmee hij interesses gemeen heeft. De nieuwste hulpmiddelen en parafernalia zijn nauwelijks goed genoeg. In zijn hotelkamers liggen dan ook een kostbare Stradivarius uit 1732 die ooit werd bespeeld door Paganini en Joachim pal naast een mobieltje en die met een stel adapters en kabels op een telefoonverbinding aangesloten laptop. Aan snel en veelvuldig communiceren geen gebrek dus.

Maar ook het leven van alledag blijft hem boeien: eten in stijlvolle restaurants, sport (biljard, basketbal, vroeger tennis, nu in weerwil van een aanvankelijke afkeer ook golf. En dan is er zijn ‘normale’ huwelijksleven in Manhattan met zijn vrouw Lisa, violiste in het New Jersey symfonie orkest. Een blijkbaar gelukkig huwelijk zonder beroepsmatige naijver en competitie. Waarschijnlijk omdat ze met hetzelfde beroep in verschillende werelden leven. Pas als Lisa ook rondreizend soliste was geweest, zou het huwelijk een probleem kunnen zijn geworden.

Natuurlijk heeft Bell zich vrij vlot en met succes door het van hem verwachte concertante standaardrepertoire heen gewerkt: Mendelssohn, Brahms, Bruch, Sibelius. Geen Bach, Beethoven, Tschaikovsky of Prokofiev (een Decca opname met door Peter Maag en het Engels kamerorkest begeleidde vioolconcerten van Mozart is uit roulatie) daarentegen wel Barber, Bloch, Walton, Goldmark, onbekende Saint-Saëns, een verrassende Gershwin en Maw. Nauwelijks kamermuziek, afgezien van Messiaens Quatuor pour la fin du temps, Shostakovitch’ 2e pianotrio en Kreisler composities en arrangementen en ingespeelde film soundtracks bij Corigliano’s The red violin en Horners Iris. Ook Bell plays Bernstein wijst haast in die richting. Die Gershwin Fantasy is overigens een in samenwerking met Star wars componist John Williams in elkaar geflanste reeks bekende melodieën van Gershwin zoals ‘Embraceable you’ en ‘I got rhythm’. Het is een tegemoetkoming aan de wens van de muziekindustrie om repertoire te vinden met massa appeal en iedere bijdrage van dergelijk bekend moois in een nieuw jasje kan daaraan bijdragen.

Deze laatstgenoemde items illustreren dat Bell nadrukkelijk zoekt naar ander, nieuw werk. Edgar Meyers in samenwerking met Sam Bush en Mike Marshall geschreven Short trip home voor viool, contrabas, mandoline, gitaar en mandola uit 1994 behoort daar bijvoorbeeld toe. En dan is daar het onbekende (hier niet leverbare) Perpetual motion van Béla Fleck. Omstreeks 1997 stapte Bell over van Decca naar Sony, vooral omdat hij onvoldoende kansen tot eigen initiatief kreeg. Vanaf dat moment verscheen ook allerlei – vermoedelijk buiten de V.S. weinig commerciële - exotica van hem en de laatste tijd is het dus heel stil geworden rondom de violist die wel nog de hoofdpersoon werd in een recent stuk van trompettist Wynton Marsalis, Listen to the storyteller.

Toch is Bell van nature eerder iemand die als classicist kan gelden dan een avonturier als de soms provocerende stormachtige Gidon Kremer of de nog provocerender en een vreemde zigzag koers volgende Nigel Kennedy. Het levensverhaal van Bell verloopt eerder lang de lijnen van een treffend Walt Disney script: “Fotogenieke jongeling uit Bloomington, Indiana verovert de wereld”. Bloomington in het Midden Westen met zijn Back to the future klokkentoren, zijn Hoosiers basketbal team en de prestigieuze muziekschool als onderdeel van de Indiana universiteit (plus tevens de geboorteplaats van rock star John ‘Cougar’ Mellencamp.

Bell werd keurig opgevoed door zijn als psychologen werkzame ouderpaar dat ook een toegewijd stel amateur-musici is. Vader Alan was een dominee van de Episcopaalse kerk voordat hij hoofd werd van de afdeling psychologie van het Kinsey Intitute dat ooit het beroemd/beruchte Kinsey rapport publiceerde over de menselijke seksualiteit. Joshua’s moeder is van Joodse afkomst en Dr. Bells tweede echtgenote. De ontwikkeling van Joshua als potentieel wonderkind werd in goede banen geleid. Zijn moeder begeleidde hem tot zijn vijftiende op de piano en fungeerde ook als parttime manager die de tournees regelde.

Zijn belangrijkste vioolonderricht kreeg Bell van Josef Gingold, die op zijn beurt nog les had gehad van Ysaye. Het was een heel gedegen, ouderwetse school, maar Gingold was wel als een tweede vader voor hem (van Gingold bestaat o.a. nog een Delos opname met een Kodály programma, samen met János Starker). Bijgevolg erfde hij wat tegenwoordig voor ouderwets of romantisch doorgaande eigenschappen, bijvoorbeeld op het gebied van vingerzettingen of het gebruik van glissandi en portamento. Als een soort eerbetoon aan dat toch vrij recente verleden maakte hij zijn Kreisler album met Weense vioolbonbons. Ooit waren dat showstukjes waarmee een solist zijn technische vaardigheden kon tonen, maar in de oren van nu zijn het veelal salonstukjes vol oppervlakkigheden en opvallige trekken. Geen wonder dat ze zelden meer op het programma staan, maar Bell wilde ze in ere herstellen.

Volgens hem is dat mede te wijten aan het feit dat er na Paganini, Joachim, Ysaye zo weinig componerende violisten meer zijn. Huidige componisten floreren componisten vaak teveel in isolement en creëren zij esoterische muziek zonder referentiepunt in de wereld der uitvoerbaarheid en zonder voldoende rekening te houden met het acceptatievermogen en zelfs de pijngrens van de luisteraars. Menig eigentijds componist houdt weinig of geen rekening meer met het feit of zijn muziek door het publiek waardevol wordt gevonden en over ‘mooi’ hebben we het dan nog niet eens. Mozart hield bijvoorbeeld duidelijk rekening met de publieksappreciatie en Tschaikovsky en Rachmaninov reageerden daar zelfs neurotisch op.

Ook critici beweren soms al te makkelijk dat muziek die snel populair wordt geen goede muziek kan zijn. Voor Bell geldt dat muziek minstens goed moet klinken. De violist verbaast zich derhalve ook over het feit dat sommige collega’s werken van onder meer Schönberg, Berio en Boulez geweldig vinden. Hij geeft dergelijke componisten wel een kans, maar als het niet klikt, laat hij ze ook snel weer vallen.

Een eigentijds werk dat hij wel heel congeniaal vindt, is John Corigliano’s partituur bij The red violin, een film van François Girard die ook 32 Short films about Glenn Gould maakte. De bewuste film dient als kapstok om in vijf afzonderlijke verhalen de geschiedenis van een driehonderd jaar durende periode tot het heden te volgen. Het samenbindende element wordt gevormd door die rode viool die is gebouwd door een fictieve Busotti. Diens echtgenote sterkt op jonge leeftijd en Busotti is dermate radeloos van verdriet dat hij haar bloed vermengt met het vernis voor zijn viool. Aannemende dat haar ziel zo tevens de ziel van dat instrument is geworden. Het instrument eindigt in de handen van een weeskind in een weeshuis, wordt met hem begraven en weer door rovers opgegraven die zigeuners blijken te zijn. Zij bespelen het instrument mooier dan ooit tevoren.

De wisselende perspectieven, de dramatische omstandigheden en het verstrijken van de tijd boden Corigliano de mogelijkheid om zich uit te leven in een reeks contrasterende stijlen van barok via klassiek en romantisch tot folklore en zigeunerstijl. Bell had Corigliano’s vioolsonate al op zijn repertoire en hij speelt die filmmuziek met veel aplomb. Als spin-off is er een Chaconne die een zelfstandig leven is gaan leiden en die ook op Bells concertprogramma’s prijkt.

 

Als kind van zijn tijd heeft Bell grote belangstelling voor film en filmmuziek. Belangrijke 20e eeuwse componisten als Korngold, Prokofiev en Shostakovitch hebben goede filmmuziek geschreven en beschouwden dat als een bijzondere uitdaging. Somber is de Amerikaan allerminst over de toekomst van de zogenaamde klassieke muziek. Deze maakt mee door de crisis van de muziekindustrie wel zorgelijke tijden mee, er zal ook best de nodige verandering optreden en het kan geen kwaad om rekening te houden met de luisteraar. Maar zijn golfspel bezorgt hem grotere zorgen.