Uitvoerende Kunstenaars

BLANKESTIJN, MARIEKE

MARIEKE BLANKESTIJN: CONCERTMEESTER EN SOLISTE

De directe aanleiding tot dit gesprek is het krantenbericht, waarin melding wordt gemaakt van de aan je gerichte uitnodiging om deel te nemen aan een promotieprogramma voor veelbelovende jonge musici, dat wordt georganiseerd door de International Music Foundation. Het schijnt, dat dirigent Claudio Abbado jou heeft uitverkoren. Is dat op basis van zijn goede ervaringen met je als concertmeester van het Chamber Orchestra of Europe?

"Het fijne weet ik er eigenlijk zelf niet van, maar die uitnodiging vloeit vermoedelijk inderdaad voort uit mijn concertmeesterschap, dat me in staat stelde en stelt om ook solistische dingen te doen, zoals het vertolken van de vioolsoli in Haydns Concertante symfonie en een vioolconcert van Bach, die intussen ook respectievelijk door DG en het Engelse label ASV op de cd zijn vastgelegd. Overigens kwam die uitnodiging uit Chicago en niet van Abbado zelf."

Dat moet een aangename verrassing zijn geweest. Betekent het, dat je andere plannen voor volgend jaar moet annuleren?

"Het is allemaal nog in een erg pril stadium, er zijn nog geen definitieve afspraken, maar het ziet er niet naar uit dat ik veel moet afzeggen. Gek genoeg weet ik zelf niet eens precies, wat die Music Foundation is. Ik weet alleen, dat het bestuur onder andere wordt gevormd door Yehudi Menuhin, Jacqueline Du Pré, James Levine en Claudio Abbado. Maar verder staat wat de data en het repertoire betreft nog niets vast. Het begint allemaal met een recital in Chicago in januari. Mogelijk als probeersel. Ik treed daar op met een nog onbekende Amerikaanse pianiste."

Zie je daar tegenop?

"Helemaal niet, want zulke dingen gebeuren hier ook regelmatig. Ik zorg, dat ik er twee dagen van tevoren ben, maar weet ook nog niet eens wat we gaan spelen. Ik heb wat voorstellen ingediend; veel hangt natuurlijk ook van de pianiste af. Tegen die tijd hoop ik ook meer details te weten over mijn optreden tijdens het Zomerfestival in Chicago. Die onderhandelingen verlopen nogal langzaam. Maar ik wil natuurlijk liefst wel gauw weten waar ik aan toe ben."

Kun je wat meer vertellen over het ontstaan en functioneren van dat Chamber Orchestra of Europe, dat we niet mogen verwarren met het 'gelegenheids' European Community Youth Orchestra, waaruit het wel is voortgekomen?

"Het begon inderdaad in 1981 met een aantal ouderen uit dat EEG Jeugdorkest, dat jaarlijks in de zomermaanden wordt geformeerd voor een grote tournee. Sinds mijn zeventiende heb ik daarin meegespeeld. Niet als concertmeester overigens. In dat jaar nam een aantal mensen, dat te oud werd voor een volgende deelname afscheid. Bij hen rijpte het plan om te komen tot een bestendiging van de gegroeide samenwerking, tot een ideale combinatie van het bij dat jeugdorkest heersende enthousiasme met het professionele karakter van gevestigde beroepsensembles. James Judd en Claudio Abbado, die ook artistiek dat uit vakstudenten bestaande amateur jeugdorkest bestierden, ontfermden zich enthousiast over ons en de jonge Engelse zakenman Peter Readman nam de zakelijke leiding op zich. June Hall werd General Manager. Het initiatief was geheel Engels. We begonnen met zo'n vijfendertig musici en zijn intussen uitgegroeid tot 43 à 44 leden. Genoeg om het barokke en klassieke symfonische repertoire aan te kunnen."

Is er afgezien van jou een redelijke Nederlandse inbreng en wat voor verplichtingen ga je aan?

"De Engelsen spelen een nogal dominerende rol, maar uit eigen land komen nog een violist en beide fluiten plus incidenteel een cellist. De Duitsers en Oostenrijkers zijn ook vrij sterk vertegenwoordigd, Italië en Frankrijk wat minder, de Scandinavische landen nog minder; er doet maar één Zweedse mee en verder bijvoorbeeld een van huis uit Hongaarse cellist, die echter intussen naar Londen emigreerde.

De opzet was, dat we ons ongeveer een half jaar per jaar verplichten tot meedoen. Het gaat dan om telkens korte, intensieve periodes van repeteren en concerteren. Zo hadden we afgelopen zomer twee lange tournees van elk vier weken. Dat is meteen het maximum, omdat je de hele tijd op reis bent en ongeveer om de andere dag ergens anders optreedt. Wat dat betreft is de regelmatige medewerking aan het operafestival in het Italiaanse Pesaro rustiger. Geen gereis, maar zes weken toeven in appartementen. Italië loopt trouwens voorop met het enthousiasme voor ons. In Venetië heeft het orkest in 1984 de wereldpremière van een opera van Nono gegeven, Maurizio Pollini werkte elders als solist mee en Turijn deed een aanbod voor tijdelijke huisvesting. Verder leiden we nogal een zwervend bestaan tijdens die samenwerkingsperiodes van twee tot drie weken. Het Konzerthaus in Wenen bood ons onderdak. Daar zijn ook de tot nu toe gemaakte opnamen ontstaan. Aan die van de Blazersserenades van Mozart (KV 375 en 388) en Dvorak had ik natuurlijk geen aandeel.

Georg Solti wilde in 1984 bij gelegenheid van het Frankfurtse Mozartfeest een eigen Europees jongerenensemble formeren, maar vond ons als reeds bestaande groep ideaal. Met hem werden Mozarts 40e en 41e symfonie opgenomen."

Hoe hecht en homogeen is dat ensemble eigenlijk? Is er geen groot verloop door lieden, die elders carrière willen maken, kamermuziek willen doen of een sololoopbaan kunnen beginnen?

"De versnippering over verschillende periodes is wel eens een probleem. We bestaan nu vijf jaar en de mensen van het eerste uur, die aan het begin 23 jaar waren - de grens om uit het grote jeugdorkest te moeten - gaan geleidelijk weg. We verliezen zo goede mensen, die intussen zijn getrouwd en kinderen hebben en die al dat gereis beu zijn. Soms kregen ze elders een goede vaste aanstelling, soms ook ontwikkelden ze zich verder solistisch of op kamermuziekgebied. Gelukkig komen er goede anderen voor in de plaats. Maar het kan wel de homogeniteit in gevaar brengen. Niettemin, de onderlinge sfeer, de band is uitstekend en achteraf hebben heel wat musici, die weggingen best spijt.

Maar voor de tijdsproblemen is nauwelijks een goede oplossing te vinden. Er is wel overwogen om bijvoorbeeld maar drie maanden per jaar samen te werken. Maar dat is financieel haast ondoenlijk. Er zijn musici, die alleen van dit orkest moeten leven en die dan te weinig zouden verdienen. Als je voor vijfenzeventig procent of meer aan het totale werk meedoet, krijg je een vast maandsalaris. Wie minder meedoet, krijgt per tournee betaald, maar dan is het verband veel losser. We worden ongeveer volgens de maatstaven van de bond van Engelse musici gehonoreerd.

Het gaat bij ons wel heel democratisch toe: iedereen ontvangt op basis van de deelname aan repetities en concerten evenveel en behalve bij de blazers en aan de eerste lessenaars worden de plaatsen voortdurend gerouleerd."

Hoe zit het verder met de financiering? Er schijnt een werkkapitaal van ongeveer een half miljoen pond te zijn, dat door sponsors en donaties op peil wordt gehouden. Blijft daarvan met de concertopbrengsten wat van over voor extra uitkeringen?

"Readman is een fantastische zakelijk leider, die als Engelsman gewend is om bij sponsors als ICI en Rank Xerox geld los te krijgen. Ook de cd opnamen brengen revenuen. Er blijft steeds geld over voor zo'n extra uitkering. De afgelopen twee jaar kregen de mensen, die alle concerten meemaakten - maar dat geldt dus niet voor mij - ongeveer een maand extra salaris, terwijl ze dus toch al het hele jaar worden doorbetaald. Aan het eind van het jaar was bovendien nog een Kerstpotje te verdelen."

Levert Nederland zover je weet ook een financiële bijdrage?

"Zover ik weet niet. In tegenstelling tot Engeland staat sponsoring hier kennelijk nog in de kinderschoenen, net als bijvoorbeeld in Duitsland. Onlangs stelde een paar overenthousiaste Duitse altisten voor: waarom gaan we niet naar Berlijn om ons daar permanent te vestigen; daar zijn vast wel instellingen, die daarvoor willen betalen.

Maar zo werkt het niet. Of de sponsor verwacht, dat we van zijn goede geld bij wijze van spreken in de bedrijfskantine komen optreden. Ook in Nederland zijn maar moeilijk fondsen te mobiliseren."

In zoverre moeten we dus blij zijn, dat jullie begin december tenminste in Utrecht en Amsterdam optreden. Leuk met Viktoria Mullova als soliste en Abbado als dirigent. Hebben jullie als orkestleden eigenlijk inspraak bij de keus van het repertoire, solisten en dirigenten?

"Tot op vrij grote hoogte wel ja; we kunnen steeds zelf suggesties indienen. We houden van variabele schema's, dat wil zeggen bij voorkeur niet één lange tournee met één dirigent en slechts twee programma's. Maar eerst bijvoorbeeld een periode met Lorin Maazel, dan plaatopnamen en vervolgens een periode met Abbado."

Gaan de interne democratie en zelfbeschikking ook zover, dat orkestleden, die niet geheel voldoen na een waarschuwing worden uitgestoten?

"Zover is het gelukkig nog nooit gekomen. Als er al verloop is, dan om natuurlijke redenen; mensen, die elders een betere vaste baan vinden. Maar wie halfslachtig meedoet of teveel schnabbels aanneemt en daardoor vaak moet afzeggen, krijgt wel een aantal waarschuwingen. Als dat geen verbetering brengt, wordt wel een stille wenk tot vertrek gegeven. Maar feitelijk is dat slecht geregeld en niet contractueel vastgelegd. Er is veel speelruimte en vrijheid."

Hoe kwam het daar trouwens van? Heb je wat jezelf betreft een termijn aan je deelname gesteld, of blijft het concertmeesterschap ook op den duur aanlokkelijk?

"Er zijn momenten, waarop ik wel denk: nu stop ik. Maar dat is met zoveel dingen in het leven het geval. Ik weet het nog niet precies. Het musiceren in een orkest wordt wel steeds moeilijker te combineren met andere eigen activiteiten, juist ook in eigen land.

Waarom ik ja heb gezegd tegen dat concertmeesterschap? Allerlei mensen hadden het al eerder gesuggereerd, maar eigenlijk had ik weinig animo. Totdat de zittende concertmeester wegging en iemand me op een moment, dat ik erg zeker van mezelf was opbelde en die plaats aanbood. Ik heb toen misschien wat overmoedig ja gezegd. Even later dacht ik al: waar ben ik aan begonnen! Temeer, daar ik geen ervaring had, was het ineens best een verantwoordelijke opgave. In het begin was het vermoeiend en zenuwslopend. Maar het gaat steeds beter en werkt erg inspirerend. Ik bezie mijn verdere deelname van keer tot keer. In Nederland loopt het met de optredens nu goed voor me. Maar zekerheid op lange termijn heb ik niet."

Leveren je winnen van de eerste prijs van het Mozart concours in Salzburg in 1985 en dat concertmeesterschap-met-solistische-inbreng je ook extra engagementen in het buitenland op?

"Nee, eigenlijk in het geheel niet: je blijft toch vrij anoniem. Maar in Nederland heb ik er wel wat optredens aan te danken."

Waarmee we eindelijk aan Marieke Blankestijn persoonlijk toekomen. De biografische details zijn makkelijk te achterhalen: geboren in Den Haag, 1963. Eerste lessen van John Pot, violist in het Residentie Orkest. Van 1977-1983 aan het Amsterdams Sweelinck Conservatorium bij Herman Krebbers en van 1983-1985 bij Sandor Végh aan het Mozarteum, Salzburg. Tweemaal, in 1974 en 1976, winnares van het Nederlandse Edith Stein concours, debuut op 13-jarige leeftijd bij het Residentie Orkest, in 1981 een tweede prijs bij het Oskar Back concours en in 1985 dus die eerste prijs in Salzburg. Op sportgebied wordt wel gezegd: wat goed is, komt snel. Deels geldt dat overdrachtelijk ook in de kunst. Jouw loopbaan lijkt tot nu toe echter rustig, gestadig te verlopen. 

Is dat je naturel of is het 't gevolg van een weloverwogen, voorzichtige carrièreplanning?

"Die geleidelijke ontwikkeling komt inderdaad vanuit mezelf. Ik ken momenten van onzekerheid. Ik heb zelf bewust deze weg gekozen met alle wisselingen."

Wanneer stond eigenlijk vast dat je beroepsvioliste wilde worden? Was dat puur op basis van voorhanden talent?

"Aan het eind van de lagere school was die zekerheid er al wel. Het vioolspel ging zo domineren en verliep zo goed, dat ik halverwege de vijfde klas van het gymnasium ben overgestapt naar het Conservatorium, waar ik toen al drie jaar les had van Herman Krebbers en waar vandaan ik toen ook weer zonder het einddiploma te hebben gehaald tenslotte na zes jaar Krebbers overstapte naar Salzburg."

Lachend: "Eigenlijk heb ik dus geen enkel diploma! Op het gymnasium kreeg ik al gauw een aangepast, typisch alfaprogramma. Als het met de viool niets was geworden, had ik eventueel wel oude talen willen gaan studeren, of anders een moderne, hoewel dat zoals het er nu uitziet misschien niet veel toekomst zou hebben gehad."

Waarin schuilt in jouw geval het bijzondere van Krebbers?

"Hij heeft me in die zes jaar eigenlijk tot volwaardig violiste gemaakt. Ik kwam daar op m'n dertiende aan als verlegen, onbeholpen meisje; hij heeft echt wat van me gemaakt, een voortreffelijke, degelijke basis gelegd en uitgebouwd."

Werd daarop in Salzburg voortgebouwd?

"Nee, dat was heel wat anders. Krebbers wist heel goed, hoe hij het beste uit zijn studenten kon halen, maar na zes jaar heb je wat anders nodig. Ik had Sandor Végh tijdens een zomercursus in Cornwall leren kennen. Het klikte meteen en ik wilde graag met hem verder werken. Dat dit in Salzburg gebeurde, is alleen omdat zijn werkterrein daar ligt en heeft niets met Mozart te maken, hoewel ik graag Mozart speel."

Opnieuw de vraag: wat was zo bijzonder aan Végh?

"In die tijd was hij een openbaring voor me. Hij is representant van een oude, degelijke, allround school en traditie. Ik heb over mijn keus niet lang hoeven nadenken. Vegh was niet bezig om ééndagsvliegen te kweken. Zijn lessen waren heel breed georiënteerd. Hij wist op heel bijzondere wijze technische en muzikale ontwikkelingen harmonisch te integreren. Ik was vooraf wel gewaarschuwd: sommigen dachten, dat zijn methode vooral de muzikale en minder de technische ontwikkeling zou stimuleren. Maar er heerste een volmaakt evenwicht. Dat sprak me juist zo aan."

Over techniek gesproken: wat heeft Végh in het bijzonder bijgeschaafd?

"Hij heeft vooral getracht mijn streek, mijn stokvoering te verbeteren. Dat was best nodig. Als ik aan mezelf ben overgelaten, weet ik, dat ik in de oude fouten verval en mijn streken niet mooi afmaak. Ik moet voortdurend op mijn qui vive zijn. Vooral als ik weer een tijdje in het orkest heb gespeeld, merk ik dat mijn streek is achteruitgegaan. Dat is voor mij een kwetsbaar, gevoelig punt. Ik moet me dwingen het beter en netter te doen. Dat is niet leuk en ik heb er niet altijd zin in."

Komt er voor elke beroepsmusicus niet toch al een moment, dat het eigenlijk niet meer 'leuk' is en het werk een dwangbuis, een heilig moeten wordt?

"Vorig jaar heb ik wel een periode gehad, dat ik het met vijf concerten per week erg druk had. Dan is het echt moeilijk om het ook nog leuk te vinden. Gelukkig was het niet vijfmaal hetzelfde programma!"

Wat niet alleen fysiek, maar ook mentaal erg zwaar moet zijn.

"Ja, je hele leven bestaat dan uit opstaan, rust houden, niet overmatig veel repeteren, maar wel voldoende, 's middags rusten en 's avonds eerst inspelen. Dat is trouwens voor iedereen anders en heel persoonlijk. De een slaapt 's middags principieel nooit, de ander wel; de een studeert vlak voor een optreden, de ander juist niet. Dat ritme, die indeling moet je voor jezelf uitvinden om er dan naar te leven. Ik studeer 's morgens, rust 's middags en speel 's avonds kort in voor concerten. Bij optredens met orkest is dat anders. Dan ben je gebonden aan het repetitieschema van het orkest. Ook als je ver moet reizen, lukt het natuurlijk niet om je eigen schema aan te houden. Ik moet voor de vele koffieconcerten vaak ver reizen. Of dat fijn is en of daarbij het gevaar van ongeïnspireerde routine niet dreigt?

Misschien krijg ik daar later wel problemen mee. Nu gelukkig nog niet. In eigen land kan ik alles aan en als het verder ook lukt hoop ik straks een keus uit de aanbiedingen te kunnen maken, zodat ik in plaatsen, tijden en programma's kan spreiden. Dat ik geen opeenhopingen binnen korte tijd krijg. Juist daarvoor moet je erg oppassen. Je verdient dan wel veel in één week, maar de lol gaat er gauw af. Dan wordt het puur een kwestie van overleven: oppassen, dat je niet te moe wordt, dat je 's avonds voldoende energie hebt en inspiratie. Zulke volle dagen laten geen ruimte om echt te leven."

Wat is een redelijk kwantum optredens in Nederland?

"Zo'n vijftig concerten per seizoen. Ik rijd geen auto en moet met openbaar vervoer of kan vaak meerijden met collega's. Bijvoorbeeld met de violist van het Mendelssohn trio, waarmee ik na het Dvorak programma uit het vorige seizoen nu een Mozart programma doe. Logisch genoeg speelt het trio dan een pianotrio, ik draag een vioolsonate bij en gevieren doen we het pianokwartet in Es."

Niet het mooiere in g?

"Dat had ik zelf liever ook gewild, maar het trio koos het andere. Er bestaan plannen om het op te nemen."

Nog even terug naar de opleidingsaspecten: paste het voor jouw blijkbaar aardig voorgeprogrammeerde vorming beter om naar Végh in Salzburg te gaan dan bijvoorbeeld naar Moskou of de V.S.?

"Amerika met zijn hogedrukmethoden heeft me nooit erg gelokt en Moskou nog minder. Bovendien blijk je daar als buitenlandse nauwelijks aan bod te komen. Nee, die brede allround traditie lokte me in West Europa het meest."

Wat Nederland zelf betreft, wordt dankzij goede eigen pedagogen als Davina van Wely, Koosje Wijssenbeek en Herman Krebbers en de eventuele inbreng van Russische emigranten ook heel wat veelbelovend talent afgeleverd, dat internationaal goed meekan.

"Mijn vergelijkingsmateriaal is nogal beperkt. Op violistisch gebied zijn we de laatste jaren inderdaad omhoog geschoten en ook blazers hebben we altijd wel in uitstekende kwaliteit afgeleverd. Maar of het Nederlandse muziekleven daarmee in het algemeen zo geweldig is geworden? Dat weet ik zonet nog niet in vergelijking met de omringende landen, waar ook dat niveau sprongsgewijs beter wordt. Die Russische emigranten schijnen wel danig geschrokken te zijn van ons muziekonderwijs. Vergeleken met Rusland bestaan op het punt van discipline, ijver en vrijheden wel extreme verschillen in ons nadeel."

Nog wat verder terug in je geschiedenis, tot het allereerste begin.

"Eigenlijk is het erg triest, maar als klein meisje wilde ik liefst cello spelen. Ik vond de klank zo ontzettend mooi, de speelhouding minder verkrampt dan bij de viool. Dat had ik dolgraag gewild!"

Waarom werd het dan toch de viool?

"Ik kreeg de kans niet met die cello. De celloleraar, die door mijn ouders was gevraagd, hield staande, dat ik met dat instrument tot mijn elfde zou moeten wachten. Achteraf onzin, maar mijn ouders wisten ook niet beter en ik wilde aan de slag. Dus werd het de viool. Maar nog steeds vind ik dat op een of andere manier erg jammer!"

Het is natuurlijk zuiver speculatief, maar zou je het als celliste even ver hebben gebracht als nu?

"Gesteld dat ik hetzelfde geluk had gehad met mijn leraren zeker wel."

Hoe verliep die vioolstudie eigenlijk in de beginjaren? Vloog het spel je snel en makkelijk aan? Of moest je er hard voor ploeteren? Hoe begeleidden je ouders de studie?

"Natuurlijk werd ik van begin af aan gestimuleerd, maar er is gelukkig steeds voor gezorgd, dat ik geen uitzonderingspositie innam, dat ik geen artistiek couveusekindje werd. Alles dus zo 'gewoon' mogelijk. Wel moest ik met zachte hand worden gestuurd. Op eigen initiatief regelmatig en hard werken ging me niet zo goed af. Dat lukt eerlijk gezegd nu trouwens nog niet zo goed. Het heilig moeten is er wel, de zelfdiscipline om te werken minder. Ik herinner me nog menig keer, dat ik boven op de zolderkamer zat te studeren, maar dat de viool alleen onder handbereik lag; ik begon pas echt te spelen, als ik mijn moeder op de trap hoorde naderen." 

Als ik het zo hoor was voor jou dus van echt ploeteren nauwelijks sprake?

"Achteraf besef ik, dat het me eigenlijk allemaal makkelijk afging. Soms zou ik willen, dat het wat moeizamer met me was gegaan. Dan raak je van meet af aan gewend aan regelmatig hard werken. Ik besef ook, dat hoe ouder ik word, hoe meer ik ervoor zal moeten doen. Ik heb nu een algemene werkwijze, waarbij ik met echt studeren wacht, totdat ik in een noodsituatie raak. Dan pas ga ik er hard tegenaan. Maar dat is vaak op het nippertje. Soms ook onder het nippertje en hoe dan ook een voortdurende stresstoestand. Langzamerhand wordt het wel beter en lukt het me eerder meer te doen. Het is typisch een overblijfsel uit de beginjaren, toen ik weinig hoefde uit te voeren.

Vermoedelijk heb ik die spanning ook nodig bij het studeren. Ik probeer wel eens drie maanden van tevoren iets serieus te beginnen, maar dat leidt tot weinig. Het gaat halfslachtig. Ik produceer en presteer het beste onder druk."

Geldt dat ook op het podium?

"O, ik ben best nerveus! Het hangt er erg van af. Bij recitals geldt dat nauwelijks. Dan blijft het binnen de perken. Maar bij soli is het soms best erg."

Wat doe je daartegen? Ontspanningsoefeningen, yoga..?

"Ach, het gaat ook zonder. Als je daar eenmaal staat, gaat het na de eerste bladzijden vanzelf over. Eén van de nadelen van mijn manier van werken is wel, dat je weinig reserves hebt. Ik mis een hechte basis. Daarom is het wat gevaarlijker."

Houd je van 'vivere pericolosamente', van die uitdaging om bewust gevaarlijk te leven?

"Eigenlijk wel een beetje, al zal ik dat nooit toegeven natuurlijk. Als ik anders in elkaar zat, zou dat mijn leven wel rustiger en zekerder maken. Ik vind die stress natuurlijk niet prettig. Toch is wel duidelijk, dat ik die nodig heb. In tijden van grote spanning vraag ik me wel af, waarvoor ik het eigenlijk allemaal doe. Maar als het optreden voorbij is en goed ging, is dat snel weer vergeten en ben je vooral dankbaar en gelukkig."

Heeft de hoeveelheid zenuwen ook te maken met de grootte van de zaal en het aantal concertgangers?

"Nee, een dergelijke invloed is er niet. Het zit hem meer in de moeilijkheidsgraad van het programma."

Terug naar de verkrampte speelhouding, naar eventuele beroepsziektes en bibberhanden. Heb je daar angst voor?

"Ik ken wel gevoeligheden in mijn bovenarm. Jaren geleden, als kind, ben ik daarvoor ook naar Van de Klashorst in Wageningen geweest. Maar ongeduldig als ik was, heb ik die behandeling niet doorgezet. Het zou best hebben geholpen, maar het begon zo fundamenteel en zou veel tijd hebben gevergd. Wat ik nu in de armen voel, is meer een kwestie van vermoeidheid van de spieren. Maar ik hoop, dat het verder geen kwaad kan. Als het in de kleine spiertjes en peesjes in de polsstreek begint, is dat veel erger. Tot nu toe heb ik daar gelukkig nog geen last van gehad."

Over je sym- en antipathieën op repertoire gebied hadden we het nog niet. Ook op dat punt lijk je vrij rustig en behoudend.

"Ik houd in elk geval niet van holle, supervirtuoze uitsmijters à la Paganini. De grote klassieken staan centraal voor me. Bach is een grote favoriet, Beethoven begint me steeds meer te boeien. En verder natuurlijk Mozart en Brahms, maar ik speel ook Vaughan Williams' The lark ascending."

Verder geen echt modernen? Er is ook nog geen werk aan je opgedragen?

"Ik speel niet veel moderns. Misschien komt dat nog wel. Voorlopig is er nog meer dan genoeg anders, dat meer voor de hand ligt. Het is ook een kwestie van affiniteit. Nee, aan mij is nooit enig werk opgedragen tot nu toe."

Heb je contact met de andere snel in aantal toenemende zeer getalenteerde Nederlandse vioolmeisjes?

"Nee, eigenlijk in het geheel niet. Niet uit onwil of arrogantie, maar ik ben na alle uithuizigheid en gereis erg gesteld op een verblijf in mijn eigen Amsterdamse vier wanden. Ik geniet van het thuis zijn en heb niet zo'n behoefte aan intensieve contacten met vakgenoten."

Als blijk daarvan heb ik erg genoten van de cake, die je speciaal ter gelegenheid van dit interview thuis hebt gebakken. Tot slot graag nog iets over je instrumentarium.

"Ik beschik over één all-purpose viool, een prachtig oud instrument, dat ik te leen heb van het Van Eeghen Fonds. Het is een voor mij ideaal instrument, al is hij capricieus en ongemakkelijk. Hij is namelijk gevoelig voor het weer. Bij een Haydn concert laatst in Wenen klonk drie dagen tevoren de A-snaar ineens helemaal niet. Dat was heel erg! Het is de prijs, die je voor zo'n verder geweldig instrument moet betalen. Ik ben alleen bang, dat ik hem niet altijd zal mogen houden. Het contract loopt nu nog vier jaar. Daarna zie ik wel verder...!"

(16 september 1986 en later)