Uitvoerende Kunstenaars

ANDERSZEWSKI, PIOTR

PIOTR ANDERSZEWSKI: MARKANTE MYSTERY MAN

Haast sluipenderwijs deed de Poolse pianist Piotr Anderszewski zijn intrede in het internationale muziekleven. Eerst als begeleider van Viktoria Mullova op twee Philips cd’s met vioolsonates, daarna als solist/dirigent in twee pianoconcerten van Mozart met de Sinfonia Varsovie op het Poolse label Accord dat zijn materiaal in West Europa door Virgin laat uitbrengen en vervolgens met zijn eerste Bach cd in 1998 op Harmonia Mundi. Sindsdien maakt Virgin ook eigen opnamen met hem, maar het is dan weer verrassend te zien dat het voorjaar 2004 uitgebrachte Bach/Beethoven/Webern programma in feite teruggaat tot een al in 1996 in Polen gemaakte opname. 

In het begeleidende boekwerkje bij beide Philips cd’s wordt met geen woord gerept over de biografische gegevens van de uitvoerenden. Wat de al redelijk bekende Mullova betreft was dat minder noodzakelijk, maar wie was haar voortreffelijke partner? Betrof het een gelegenheidsduo dat eerst een keer in juli 1944 in Forde Abbey in Chard voor het Janáček/Prokofiev/Debussy programma bijeenkwam en vervolgens nog een keer in december 1995 in de Londense Henry Wood Hall voor de sonates van Brahms? Of was het een vast duo dat misschien zelfs nu nog regelmatig concerteert?

Dergelijke vragen vergeet men snel wanneer men naar de vertolkingen luistert, maar intrigerend en onopgelost blijven ze, althans voor ons, muziekliefhebbers aan de overkant van Het Kanaal.

In Nederland trad hij een keer op met het Orkest van de XVIIIe eeuw onder Frans Brüggen. Ook de promotie dvd-v die Virgin najaar 2003 in omloop bracht en waarop de Pool van Chopin de beroemde Zesde Polonaise speelt als introductie van zijn wat later, uit Ballades, Mazurka’s en Polonaises bestaande cd brengt nauwelijks meer informatie. In de hem toebedeelde vijf minuten zegt hij dat hij bewust late werken in dit drietal genres uitkoos, dat hij zich zo aangetrokken voelt door de elementen trots, noblesse en tragiek in deze muziek die in zijn genen zit en waarmee hij heel vertrouwd is en waarvan hij het tweeslachtige, extreem in manlijke en vrouwelijke componenten uiteenvallende karakter dat tevens een geïdealiseerd beeld van Polen geeft, zo bewondert. Maar niets naders over de man zelf.

Wat dat betreft is men bij Virgin haast op het irritante af consequent: in geen van de boekjes bij de vier tot nu toe van hem verschenen plaatjes komen duidelijke biografische gegevens voor. Het verst gaat hierin de beschrijving onder de titel ‘Een geheim prijsgegeven’ bij het Bach/Beethoven/Webern programma in haast hyperbolisch poëtische bewoordingen, zoals:

“Piotr Anderszewski is een eenzaam onderzoeker die door niets anders dan zijn eigen kompas wordt gestuurd. Hij is al s een van die wereldvreemde zoekers naar de waarheid die tracht de zon te bestuderen wanneer het duister is en die gelooft dat het uitsluitend mogelijk is om vanaf de maan duidelijk de aarde waar te nemen. Hij heeft tijd en ruimte nodig om zijn ideeën te ontwikkelen. Hij weet dat hij aan het begin van zijn loopbaan staat (de Franse tekst van Olivier Bellamy dateert waarschijnlijk uit 2003 en is zoals zo vele eerdere dergelijke Franse teksten prachtig, maar weinig concreet JdeK) en dat een mensenleven niet lang genoeg is om alle geheimen van het artistieke scheppingsproces te ontdekken.

De meeste pianisten houden vol dat ze slechts die werken spelen waarmee ze een bijzondere affiniteit voelen. Anderszewski voelt zich meer aangetrokken door het onbekende. Hij heeft de behoefte door te dringen tot dingen die voor hem veraf schijnen. Misschien voelt hij zich ook ver verwijderd van het soort dingen dat voor anderen makkelijk toegankelijk is. Bach fascineert hem omdat hij nooit een volledige greep heeft gekregen op diens muziek als geheel. Het is mogelijk affiniteit met Mozart te voelen of om met Schubert te willen huilen, maar Bach biedt niet van dergelijke referentiekaders: zijn universum mag dan in hoge mate zijn gecodeerd, maar er bevinden zich weinig wegwijzers in – al die onvatbare tussenstemmen die eindeloos in elkaar zijn gestrengeld en zijn onderverdeeld. Het is het ideale soort muziek voor iemand die niet de wens heeft om nader met iemand of iets verbonden te zijn.

Anderszewski heeft gezworen om deze ‘raadselachtige en onvoorspelbare muziek’ tot op de bodem te onderzoeken. Zo’n twaalf jaar geleden begon hij aan deze mammoetopgave nadat hij een uitvoering van de Hohe Messe had gehoord. Hem de Zesde Engelse suite te horen spelen is voor de luisteraar een waar klankavontuur. De geest van de dans en de wetenschap van het contrapunt putten uit dezelfde energiebron en worden door een fenomenale verbeeldingskracht omgezet.

Toen het Poolse label Accord (waarvoor Virgin de rechten verwierf) Anderszewski uitnodigde om in 1996 zijn eerste cd te maken, koos hij voor dar debuut de Zesde Engelse suite ‘hoewel Bach destijds niet zozeer mijn ding was’. Beethovens Pianosonate op. 110 had hij al sinds 1987 gespeeld en hij was geheel vertrouwd met dat werk. Door ook Weberns Variaties opus 27 vast te leggen, verdreef hij het trauma dat hij had opgelopen tijdens het Leeds pianoconcours in 1990 toen hij nadat hij het publiek had verbluft met Beethovens Diabelli variaties halverwege dat slechts zeven minuten durende stuk van Webern stopte en de zaal verliet. ‘Impresario’s stortten zich op me en journalisten begonnen een campagne om me te promoten. Het was beter geweest als ze zich hadden gerealiseerd dat ik problemen had en beter alleen had kunnen worden gelaten’, zegt hij achteraf.

Deze bijzondere kunstenaar werd in Polen geboren – ”wat wil zeggen: eigenlijk nergens” zoals Alfred Jarry in Ubo Roi beweert. Net als zijn voorganger Chopin vestigde hij zich en Parijs en kan hij Londen niet uitstaan. Hij is nooit erg geboeid geweest door de piano als zodanig. Als kind had hij een grote hekel aan studeren. Hij wilde liefst veel luisteren en componeren. Momenteel dirigeert hij pianoconcerten van Mozart vanachter de vleugel. Maar zijn gedachten zijn al bij Beethovens Missa solemnis – het werk dat Furtwängler zo machtig vond dat hij er nooit een opname van durfde maken! Anderszewski vindt het even overweldigend, maar dat is juist de reden waarom hij zich er zo toe voelt aangetrokken. Hij is iemand die liefst grote uitdagingen aangaat. Hij leeft om risico’s te nemen – niet zozeer vanwege de bevrediging die dat kan brengen als wel vanwege een aangeboren tendens om zichzelf aan een soort Spartaans regime te onderwerpen.

Hij is geen showman die zijn publiek tracht te overdonderen, in feite is hij eerder het tegendeel. Liefst besteedt hij zijn tijd aan het instuderen van een werk, aan het werkelijk dag en nacht grondig maandenlang nadenken daarover voordat hij het ’t publiek laat horen als opsomming van al die activiteiten en om er alles wat maar mogelijk is over te vertellen in de concertzaal gedurende een optreden van anderhalf uur. De inherente ongelijksoortigheid vindt hij moeilijk aanvaardbaar, zelfs deprimerend.

Maar Anderszewski – een eenling die een publiek nodig heeft om zich uit te drukken, een lanterfanter die als een idioot werkt, een puritein met genotzuchtige trekken, een ontwortelde figuur die zelf zijn wortels opnieuw ergens moet planten – is best vertrouwd met dergelijke paradoxen”.

Mooi geformuleerd, best leerzaam, maar weinig concreet in termen van nuchtere gegevens over leeftijd (bij toeval komt men erachter dat hij in 2003 34 jaar was), opleiding. Achtergrond, verder repertoire en dergelijke. Behalve dan dat wapenfeit dat hij in 1990 aan dat Leeds concours deelnam en ontevreden met zichzelf halverwege de uitvoering van Weberns Variaties gefrustreerd het podium verliet. Of hij toch nog een prijs kreeg? Misschien is er een website waarop nadere gegevens over de ambitieuze Pool te vinden zijn, voor een digibeet als deze toch best nieuwsgierige en geïntrigeerde verslaggever blijft dat een gesloten boek (sic).

De helaas nog uitsluitend in vhs tapeformaat uitgebrachte videocassette met Beethovens Diabelli variaties helpt ook niet verder. In het boekje bij de als ‘soundtrack’ hiervan verschenen cd opname wordt een full length documentary beloofd. De speelduur van 86 minuten, waarvan er ruim 63 in beslag worden genomen door het muziekstuk maakt al meteen duidelijk dat het met die uitgebreidheid zo’n vaart niet loopt. En inderdaad: in een bestek van 26 minuten vertelt de pianist – net als op die promotie dvd-v - in goed Engels wel over het werk in kwestie, maar wederom niets over zichzelf. Van een filmer als Bruno Monsaingeon, die zulke prachtige kunstenaars documentaires (denk alleen maar aan Richter: the enigma en zijn Glenn Gould portretten) hadden we mogen verwachten dat hij wat geheimen aan Anderszewski zou ontfutselen.

Nu vertelt de pianist boeiend en helder over de compositie, trekt enerzijds parallellen met de Missa solemnis en suggereert anderzijds metaforen voor de indrukken die het stuk wekt (‘alsof je een hond uitlaat – een voortdurend liefdevolle waarneming van iets dat zo vol leven is en voortdurend verandert’). Zijn lichaamstaal tijdens het spelen maakt een geëngageerde, maar volkomen ongeaffecteerde indruk en het bescheiden camerawerk voldoet prima. Er zijn ook wat snippers opgenomen van het voorbereidende werk in de opnamestudio. Maar waarom geen discussie met een muziekwetenschapper of een criticus over zijn opvattingen, over eventuele voorbeelden, over de historie van het werk en hoe het mogelijk in zijn opvatting veranderde. Liefst zou men hem zien gedurende een masterclass waar hij wordt uitgedaagd om zijn opvatting met studenten te bediscussiëren en een nadere toelichting zou moeten geven op oorsprong en structuur van het stuk.

Het gaat om een in Lugano opgenomen nogal generaliserende, weinig specifieke tv coproductie van ARTE, de Zwitserse tv en Mezzo waarvan de synchronisatie van beeld en geluid niet helemaal klopt (het beeld loopt wat bij het geluid achter), maar bij overzetting op dvd-v zou dat makkelijk te corrigeren zijn.

En die vertolking zelf? Die lijkt kenmerkend voor iemand die inderdaad kwesties tot op de bodem uitzoekt, maar die daarbij soms ook gevaarlijk dicht grenzen nadert die hij soms in interpretatief opzicht overschrijdt. Dan veroorlooft de pianist zich vrijheden die niet altijd goed verdedigbaar zijn, al blijft het resultaat fascinerend. Neem in dit geval de controversieel langzame tempi voor de variaties nr. 14 en 31. Ook elders doen veel tempi nogal gematigd aan.

Maar daar staat gelukkig veel positiefs tegenover. Inderdaad: de opvatting is een heel persoonlijke, maar best verdedigbare, zeer consistente en het ego van de vertolker is duidelijk in toom gehouden. De demonstratie van het zuiver pianistische kunnen is hier heel overtuigend, maar ook bijzonder boeiend. De pianist is niet over een nacht ijs gegaan en heeft zich duidelijk merkbaar intensief in het werk verdiept, hij speelt met verbeelding en treft het karakter van elke variatie raak. Zijn aandacht voor dynamische schakeringen is groot en hij besteedt veel aandacht aan de juiste notenwaarden. Interpretatief gaat hij nergens over de schreef en onthult hij het complexe werk in één grote worp met onderweg veel aandacht voor het detail. Een paar andere misrekeningen – sommige nodeloos lange pauzes en het merkwaardige, atypische slotakkoord moeten we hem maar vergeven.

De eerdere vaststelling van een zekere mate van nadrukkelijk opgelegde persoonlijkheid, van eigengereidheid past helaas wel bij de opname van het tweetal pianoconcerten van Mozart op Harmonia Mundi. De pianist speelt en dirigeert in deze ‘vroege’ opname van hem zijn op het positief bedoelde pietluttige af, heel precies, hoogst muzikaal en bijzonder intelligent. Maar een overdosis zelfbewustheid gaat op den duur storen. Meteen al bij zijn al te zelfbewuste inzet van de solopartij van KV 491 geeft hij daar blijk van en na een poosje gaat men verlangen naar de simpele, onopgesmukte aanpak van pianisten als Pires of Schiff.

In het aan late werken in drie genres van zijn landgenoot Chopin gewijde programma toont de pianist zich een betrouwbare gids die zich met het juiste gevoel, het passende stijlbesef en veel gevoel voor nuancen een weg door dit veelzijdige repertoire baant en de luisteraar fascinerend meevoert. De drie Mazurka’s krijgen het karakter van introspectieve dagboeknotities met een zweem van neurose, pendelend tussen berusting en plotselinge energie uitbarstingen. De beide Ballades doet hij naar de letter alle recht, maar hij vult ze ook met de ware geest. Verrassen doet hij alleen in de zesde Polonaise die terecht of onterecht de bijnaam heroïsch meekreeg. Dat heldhaftige is hier tot een understatement gemaakt. Misschien voor een keer wel gelukkig.

Curieus genoeg koos de pianist voor zijn opname van een drietal Partita’s de omgekeerde chronologische volgorde. Hij begint met de verlokkelijke Toccata van de Zesde Partita en eindigt met de virtuoos voortkabbelende Gigue van de Eerste Partita. Bijzonder is opnieuw dat de pianist iemand meteen boeit en dwingt te luisteren. Het gaat om Lachspel van echte allure. De pianistiek is bijzonder helder, intelligent en verbeeldingsvol. Wat met het beste klavecimbel onmogelijk is: er is ook een rijke schakering aan pianotinten. Dit is het soort spel dat de kritiek meteen het zwijgen oplegt. Het maakt bovendien een hoogst spontane indruk en op de pianoklank van de meeste Virgin opnamen valt weinig af te dingen. 

Het naar nu blijkt vroege Bach/Beethoven/Webern recital is al even bijzonder. Dat Anderszewski een voortreffelijk Bachvertolker is, bleek al uit eerdere aan die componist gewijde opnamen (waarbij de Harmonia Mundi schijf helaas een onbekende bleef). Wie zich daarvan wil overtuigen moet alleen de Gavottes uit de Zesde Engelse suite maar eens proberen om daarvan overtuigd – en enthousiast - te raken. Perfecte techniek, goed ontwikkeld stijlgevoel. Dat alles blijkt ook uit de heldere nuancen van de Prélude, de verstilling van de Sarabande en de duistere Gigue tot slot.

De dynamische contrasten in Beethovens op. 110 zijn misschien wat te fors aangezet, maar verder gaat het hier om een zeer overtuigende, rijk geschakeerde en indringende verklanking met bijna teveel aandacht voor het detail. Gelukkig werkt dat nog net niet afleidend van de essentie. En inderdaad: met het stuk van Webern revancheert hij zich volkomen voor de quasi mislukking in Leeds. Hij is in het korte bestek van Weberns late pianowerk zo welsprekend als maar mogelijk om zo de luisteraar te overtuigen. De componist zelf zei met nadruk dat de structurele complexiteit van de muziek een aanleiding moet zijn voor een ‘diepgaande expressiviteit’. Net als Gould (Sony), Pollini (DG), Hill (Naxos) vòòr hem blijkt Anderszewski daartoe in staat, misschien zelfs nog wel iets beter.

Als Bach-op-de-piano vertolker is Anderszewski zonder meer op één lijn te stellen met Schiff (Decca), Perahia (Sony), Gavrilov (DG), Goode (Nonesuch) en de ook eigenzinnige Gould (Sony). Wat zijn affiniteit met Beethoven en Chopin betreft, bestaat geen twijfel, maar lijkt het verstandig een oordeel nog even op te schorten totdat hij meer van deze componisten laat horen.

Opvallend detail van Anderszewski’s Virgin opnamen in termen van ‘noten per euro’ is helaas nog wel dat de meeste cd’s na ongeveer een uur speeltijd ‘op’  zijn. Had het met wat extra’s niet een onsje meer mogen zijn, of is dat een typisch knieperige Nederlandse gedachte?

Anderszewski als begeleider is van een ander, uitstekend te pruimen kaliber. Waarschijnlijk klopte het rapport tussen Mullova en hem ideaal. Dit team wekt de indruk inderdaad vooraf heel grondig te hebben nagedacht over elk detail van de interpretatie. Niet alleen doen ze letterlijk precies waarom Brahms vraagt, ze doen het ook naar de geest. De melodieën uit het begindeel van op. 78 worden gepassioneerd gespeeld, maar die uit de finale juist heel teer en melancholiek. De beide scherzi uit op. 100 en 108 klinken met een kwikzilveren verfijning terwijl het Adagio uit op. 108 dat zo vaak duister en bombastisch overkomt hier lyrisch melancholiek klinkt met hooguit wat plotselinge intense uitbarstingen.

Het expressieve bereik van deze uitvoeringen is zeer groot. De pianist nuanceer zijn toon fraai, klinkt slechts droogjes wanneer de componist daarom slot. vraagt en brengt zijn akkoorden keurig in balans; zijn ingetogen pedaalgebruik zorgt dat de meest complexe pianoklanken niet dichtlopen, maar wel rijk klinken.

 

De sonate van Debussy krijgt precies het juiste karakter, klinkt indringend en de onderlinge samenwerking is uiterst vruchtbaar, Niets wordt in het extreme getrokken en alles is in volmaakt perspectief geplaatst. De sonates van Prokofiev en Janáček klinken nog intenser, genuanceerder zoals het bij deze werken past. Een hoogtepunt is het dramatische Adagio uit de sonate van Janáček met een heel mooi teer, doch intens.