KRYSTIAN ZIMERMAN: PROFITEREN VAN ZIJN SPORADISCHE OPTREDENS
Mee gedicteerd door een fragiele gezondheid en de wens om niet voortdurend onder de druk van muzikale concert/recitalverplichtingen te staan voert Zimerman een heel restrictief beleid voor zijn tournees. Maar afgelopen zondag, 14 maart 2010 deed hij gelukkig Amsterdam weer aan met een puur Chopinrecital tond de Pianosonates nummer 2 en 3. Een groot Chopinfeeest werd het, boeiend genoeg om dit wat oudere materiaal op te diepen en te plaatsen.
Als alles goed gaat komt pianist Krystian Zimerman tweede helft juni 2004 voor een aantal recitals naar Nederland. Op zijn programma: een viertal Mazurka’s op. 24 en de 2e Pianosonate (met de treurmars) van Chopin, Ravels Valses nobles et sentimentales en een selectie uit Godowsky’s Java suite waaruit eigenlijk alleen het achtste deel, ‘De tuinen van Buitenzorg’ enige bekendheid geniet. Geen van deze werken heeft hij tot nu toe fonografisch vastgelegd, maar misschien komt dat nu als gevolg van zijn optredens. Te hopen is het!
Het is helaas langzamerhand een zeldzaamheid geworden dat we Zimerman in Nederland te zien en te horen krijgen. Hij heeft zijn optredens beperkt tot niet meer dan vijftig per jaar, last soms sabbaticals in en ook nieuwe opnamen van hem verschijnen slechts bij uitzondering en dan soms ook nog pas nadat ze lang op publicatie hebben moeten wachten. Misschien tijd voor een ‘update’ van het interview uit 1992 dat in Spraakmakende pianisten (Gopher, 2001) verscheen.
Op herhaling met Chopin
Zijn voorlaatst verschenen opname dateert uit augustus 1999 en werd tijdens een tournee van 91 dagen door negen landen en langs negenendertig podia met het uit jonge musici bestaande speciaal voor dit doel opgerichte Pools Festival orkest (waarvan later ook nooit meer wat is vernomen) in het Turijnse Auditorium Giovanni Agnelli gemaakt. Een onderdeel van de Fiat fabriek dat door architect Renzo Piano is omgetoverd in een luxueus conferentiecentrum. Onderwerp: een soort ‘definitieve’ opname van Chopins beide pianoconcerten (DG 459.684-2, 2 cd’s).
De voorbereidingen vonden plaats in Zimermans geboorteplaats, Zabrze en grondig waren die! Minstens dertig uur werd gerepeteerd in groepen en met het tutti. Noodzakelijk omdat Chopins kennis van de orkestrale mogelijkheden vrij summier was en hij onvoldoende op de hoogte was van het bereik van de begeleidende instrumenten en in welk bereik ze het beste klinken. Dat is de reden dat menig dirigent een hekel heeft aan die toch al ondankbare begeleiding, waarvan moeilijk wat boeiends te maken is en waarin hij graag coupures aanbrengt. Om dat wel te doen, moet er hard en met overleg aan worden gezwoegd en dat is wat de idealist en perfectionist Zimerman in zijn dubbelrol als solist/dirigent ook gewetensvol deed. Hij overwoog geen moment om terug te vallen op de soberder kamermuzikale begeleiding van strijkers alleen, zonder blazers en slagwerk.
Bij die orkestrale voorbereiding had hij veel aan de in vijfentwintig jaar opgedane ervaringen (en de trucjes, maar ook de valkuilen waarin ze vielen) die hij van zijn belangrijkste begeleiders – Kondrashin, Previn, Karajan, Giulini, Bernstein en Ozawa – leerde. De vuurproef doorstond hij in december 1991 toen hij ter voltooiing van zijn cyclus pianoconcerten van Beethoven na Bernsteins plotselinge overlijden zelf leiding moest geven aan het niet bijster coöperatieve Weens filharmonisch orkest in het 1e en 2e concert. Ervaring en ruggesteun genoeg om zelf het heft in handen te nemen. En om de zaken heel grondig aan te pakken, om aandacht te kunnen schenken aan de kleinste details en een balans te krijgen waar niemand zich gewoonlijk om bekommert.
Misschien is een gedegen kennis van Chopins solowerken wel een voorwaarde voor een beter begrip. Bepaalde frasen die Chopin in zijn concerten gebruikt, keren later terug in zijn solowerken. Dirigenten die dat niet weten, kunnen daarmee met name op het punt van rubati geen rekening houden. Grondigheid was ook troef bij de samenstelling van het ad hoc orkest. Lessenaar na lessenaar werd het kritisch geformeerd nadat Zimerman een maand lang videobeelden en bandjes van de 450 kandidaten had bekeken en beluisterd. Uitverkoren werden tenslotte 13 1e violen, 10 tweede, 6 alten, 7 celli, 3 bassen, telkens 2 fluiten, hobo’s, klarinetten en fagotten, 4 hoorns, 2 trompetten, 1 trombone en pauken, in totaal 55 twintigers dus jonge, geconcentreerde Poolse musici, nog niet gefrustreerd of cynisch geraakt in hun beroep. Hij wilde niet alleen horen hoe ze klonken, maar ook zien hoe ze werkten, fraseerden en samenspeelden. Kwesties als de klank van de diverse instrumenten, de onderlinge aanpassing daarvan, de proporties van elk afzonderlijk akkoord, de agogiek, de het horizontale en verticale verloop, zelfs alle streken – alles werd onder de loep genomen. Hier dus ook geen coupures; in tegendeel, er werden zelfs een paar maten aan het begin tutti van het 1e concert toegevoegd.
Deel van de grondige voorbereiding maakte ook de hele logistiek uit: de keuze van de rustig gelegen hotels, de samenstelling van de menu’s, de zorg voor niet te grote reisafstanden per luxe bus (liefst maximaal 200km) tussen de steden, de keuze van de zalen vooral op basis van een goede akoestiek. En dat alles omdat de pianist al twintig jaar rondliep met de plannen voor zo’n project, hij als 43-jarige net z’n 25e seizoen vierde en het in 1999 een Chopin herdenkingsjaar (150e sterfdag) was. Achteraf geeft hij toe dat het een gok was, dit plan op eigen initiatief, zonder sponsor, zonder orkest, zonder gangbare organisatie.
Is het (na)klinkend resultaat de moeite van alle zorg, inzet en investeringen waard nu de uitvoeringsduur van beide werken (resp. 46’ en 35’52”) net te lang is om ze zoals gewoonlijk op één cd te bundelen? In menig opzicht wis en zeker. Om te beginnen klinken de orkestpartijen waaraan zoveel restauratieve aandacht is besteed als een gereinigde, bijna nieuwe Nachtwacht. Geen detail blijft onbelicht, versieringen krijgen alle aandacht, de balans is uitgekiend en alles klinkt veel zangeriger – bel canto van Chopin! - dan men gewend was. Toch: het soms hevige strijkers vibrato en de vrijelijk toegepaste portamenti zullen best ook twijfels wekken en vergen gewenning.
De solopartijen zijn na wat Zimerman destijds met Kondrashin en Giulini toen ook al heel mooi liet horen nog eens overdacht. Kleuriger en lyrischer geworden, vrijer, maar waar nodig ook puntiger en symmetrischer. De dynamiek had hier en daar best groter mogen zijn, de tempi zijn aan de heel rustige kant, maar ook hier zal niet iedereen zijn gecharmeerd van menig ritardando. Al met al zijn het interessante, weloverwogen, heel fraaie interpretaties, maar meer voor bijzondere gelegenheden dan voor alledaags gebruik. Ze herinneren aan een uitspraak van Zimermans enige pianodocent, Andrzej Jasinsky die toen hij de 14-jarige Zimerman Gershwins Rhapsody in blue hoorde spelen, wist dat die jongeman over een enorm reservoir aan ‘fantasie en vrijheid’ beschikte.
Belegen maar kakelverse Rachmaninov
Smachtend naar nieuw klinkend materiaal van Zimerman, verraste DG eind 2003 ineens met een opname van Rachmaninovs 1e en 2e Pianoconcert (DG 459.843-2), repertoire waarmee men de pianist misschien niet zo snel associeert. Achteraf blijken die opnamen in Hamburg (of Hannover) al sinds respectievelijk 1997 en 2000 ‘op de plank’ te hebben gelegen. Sterker nog, ze stonden al sinds 1976 toen de pianist een contract met DG sloot als deel van een lange termijn planning op het programma.
Hij studeerde deze werken al op 16-jarige leeftijd, nog op de muziekschool in Katowice in en het 2e concert was het eerste werk dat hij met orkest uitvoerde; het 1e behoorde tot zijn examenstukken in 1977. In het begeleidende cd boekje merkt hij op: “Die Rachmaninow-Konzerte spielt man nicht, man lebt sie”. Dat vormt ook duidelijk de sleutel tot zijn bijna wilde blijken van virtuositeit, zijn brandende hartstocht en inzet. Hij zwaait alle lof toe aan Rachmaninovs eigen opname van het 1e concert met het Philadelphia orkest onder Eugene Ormandy uit 1939 (Naxos 8.110602), terwijl die van het 2e concert, ook met het Philadelphia orkest maar nu onder Leopold Stokowski en al uit 1929 (Naxos 8.110601, RCA RD 85997 of Biddulph LHWD 036) hem altijd een raadsel is gebleven. Het zijn werken van een jongeman, vol Sturm und Drang, overlopend van gevoelens zoals men die tijdens een eerste grote liefde ondergaat. Zelfcontrole is hier als vertolker niet op zijn plaats.
En inderdaad, hij legt meer verve en poëzie in zijn vertolkingen dan men gewend is van de beste andere vertolkers, zoals Sviatoslav Richter met dezelfde koppeling (DG 447.420-2), Vladimir Ashkenazy (Decca 444.839-2) en Zoltan Kocsis (Philips 446.582-2 en 446.199-2). Zimerman schuwt enige retoriek niet, maar overtuigt in alles wat hij doet. Ook de cadensen zijn verbluffend. Hij moffelt ook niets weg, maar blijft open en helder. Gelukkig sluit de begeleiding van Ozawa en het Boston orkest als een perfect passende handschoen om de solopartijen.
Aan beide resterende pianoconcerten denkt hij nog maar niet; het derde heeft volgens hem zelfs levensbedreigende aspecten. Maar wie weet na lang wachten….
Over Godowsky
Leopold Godowsky (1870-1938) was een Amerikaanse pianist/componist van Poolse afkomst die sinds zijn negende jaar nadat hij in 1884 in Boston zijn debuut had gemaakt als virtuoos tot 1930 de hele wereld bereisde. Hij gaf ook les in Chicago en Philadelphia. Zijn ’53 Etudes over Chopins Etudes’ die het ne plus ultra van de romantische ingewikkeldheid betekenden, maakten hem in kringen van Chopin bewonderaars niet geliefder (Marc-André Hamelin illustreert dat mooi op Hyperion CDA 67411/2).
Niettemin had hij al tijdens zijn leven een legendarische status. Klein van stuk, gezet en onverstoorbaar had hij de bijnaam ‘De Boeddha van de piano’ en Harold Schonberg refereert in zijn boek The great pianists aan zijn beschikking over “the most perfect pianistic mechanism of the period”. Hij verblufte zelfs zijn beroemdste virtuoze tijdgenoten als Vladimir Horowitz die zijn Passacaglia wilde instuderen, maar die nooit voor publiek speelde omdat er feitelijk ‘zes handen voor nodig waren’.
Wie een voorproefje wil hebben van die suite van Godowsky kan zijn oren te luisteren leggen van de van oorsprong Javaanse, nu in de V.S. levende pianiste Esther Budiardjo (ProPiano PPR 224529, in Nederland moeilijk of niet regulier verkrijgbaar). Dat de Javasuite (‘Tonal journeys for the pianoforte’) – zover bekend – tot 1999 op een plaatpremière heeft moeten wachten, is misschien niet zo vreemd wanneer men bedenkt welke overladen zware en eigenaardige eisen het stuk aan zijn vertolker stelt. Genoeg om van zo’n complex geheel terug te deinzen. Alle respect derhalve voor deze pianiste die met een haast aangeboren lijkende gratie de opgeworpen horden neemt zodat de luisteraar zich achteroverleunend uitsluitend kan concentreren op de door een exotisch land geïnspireerde muziek zoals die ontstond in de ogen en oren van een kennelijk betoverde kosmopolitische Westerling die toevallig componist en geen gering pianist was.
Het is intrigerend om de geest van Albéniz’ Jerez te horen opduiken door de nevelen van ‘Wajang Purwau’, om herinnerd te worden aan Debussy’s ‘Pagodes’ in ‘In de kraton’ en zich elders ook bewust te worden van de Russische stemmen van Rimsky-Korsakov, Medtner en Rachmaninov. Maar ongeacht of die invloeden bewust of onbewust van aard zijn, ze zijn steeds vertaald in een fraaie, rijke couleur locale via de piano. ‘Carillon’ is een klokkenspel met een verschil. Niet het typisch vaderlandse carillon, nog minder een stel Moskouse klokken of die van de Sacré Coeur, maar het broze, vriendelijke en verlokkende geluid van de gamelan. ‘De tuinen van Buitenzorg’ stellen heel hoge eisen aan de pianistische techniek en expressie en de merkwaardigerwijze op een Kawai spelende Budiardjo bewijst dat zelfs wanneer alle interpretatieve aanwijzingen in acht worden genomen volgens de componist nog altijd ruimte genoeg overblijft voor zelfexpressie. Elders toont ze een benijdenswaardig stilistisch meesterschap om ook de lastigste polyfone uitdagingen te overwinnen.