Uitvoerende Kunstenaars

VOLODOS, ARCADI

ARCADI VOLODOS: MEER DAN PIANISTISCHE PYROTECHNIEK

Najaar 1997 bracht Sony een cd uit van een slechts bij de achternaam genoemde jonge Russische pianist Arcadi Volodos. Die achternaam bleef een soort handelsmerk, maar heel anders dan bij Liberace of Solomon. Deze Volodos die de voornaam Arcadi bleek te hebben, veroverde de muziekwereld stormenderhand met een soloschijf vol transcripties. Hij ontpopte zich maat na maat meteen als elegant lyricus en spectaculaire virtuoos.

In de pers werd hij gevierd als ‘Tweede Horowitz’. Het feit dat hij in 1987, pas op zijn vijftiende serieus piano ging spelen en dat instrument van een secundaire rol tot eerste prioriteit maakte. Volodos werd in 1972 in St. Petersburg geboren en ging daar namelijk eerst zang en directie studeren aan het conservatorium. Vervolgens studeerde hij in Moskou verder bij Galina Egiazarova, daarna in 1993 in Parijs bij Jacques Rouvier en tot besluit in Madrid bij Dimitri Bashkirov, de beroemde ‘pianistenmaker’ die najaar 2003 nog een masterclass in Utrechts Vredenburg gaf. 

Na seizoen 2003 al met een fraai recital (veel Schubert!) in Vredenburg te zijn opgetreden, was Volodos daar voorjaar 2004 (voor een schandalig genoeg niet eens halfvolle grote zaal, maar met gelukkig wel veel pianostudenten bezette) terug voor weer zo’n op papier onsamenhangend lijkend, voor hem echter typisch  programma met als substantiële werken de 8e sonate van Scriabin en de 5e sonate van Schubert, omring door dertien korte karakteristieke werken van Liszt, Saint-Saëns en Rachmaninov, deels in bewerkingen van hemzelf, deels in die van Horowitz. Twee contrastrijke toegiften besloten het optreden. Overigens trad hij ook als solist met het Concertgebouworkest op.

In geen maanden – nog los van de interpretaties zelf – zo’n mooie pianoklank gehoord! Het instrument zong, resoneerde (ondanks spaarzaam pedaalgebruik), klonk bij wijze van spreken beurtelings als orkest of als triangel en manifesteerde enerzijds prachtig tot in de uithoeken van de zaal duidelijk waarneembare, dragende superzachte pianissimi en anderzijds krachtige, maar nooit denderende, bitse fortissimi. Volodos als nu al een legende die zijn reputatie geheel waar maakte. Het was de verzuchting “Vrijwel alles wat die man aanraakt, verandert in goud!” waard tot slot.

Als begin dertigjarige behoort Volodos ongetwijfeld tot de huidige meesterpianisten die niet terugdeinst voor de grootste moeilijkheden en uitdagingen, die een Vladimir Horowitz, een György Cziffra en een Samuel Feinberg (typisch vertegenwoordiger van de Russische pianoschool) stelden. Aan deze roemruchte voorgangers – Horowitz, de ultieme icoon van de Russische virtuositeit – en Cziffra – het non plus ultra van de pianistische tovenarij – betoont hij alle eer met even koelbloedig meesterlijk als persoonlijk geëngageerd spel dat volledig is gevrijwaard van showelementen, willekeur of eigenzinnigheid.

Wie bang is voor Horowitz’ versplinterende discant of dofdreunende baskant of voor Cziffra’s manische explosies en versnellingen hoeft zich hier – goddank – geen zorgen te maken. Volodos blijft steeds zichzelf, tempert waar nodig wat octaven en glissandi, zoals aan het eind van Feinbergs transcriptie van het scherzo uit Tschaikovsky’s 6e symfonie, dat nu bijna nonchalant klinkt. En in een andere transcriptie van Feinberg voert hij Bach overtuigend de 19e eeuw binnen.

Maar Volodos overtuigt ook met een prachtig cantabile en een welhaast aristocratische vormgeving in de eigen bewerkingen van liederen van Rachmaninov. Het beroemdst werd hij destijds met zijn concertparafrase van de bekende ‘Turkse mars’ uit Mozarts 11e pianosonate KV 331: een soort herkenningsmelodie van hem, op het decadente af eigenlijk gemaakt voor een epicurist en vol plagerige en onbekommerde humor. 

Maar die virtuoze techniek is slechts één kant van de medaille. De andere kant toont een feilloos gevoel voor stijl en het juiste evenwicht. Het ene aspect vormt een volmaakt contrapunt met het andere. Zijn techniek in bijvoorbeeld in een Rapsodie van Liszt of diens bewerking van Mendelssohns bruiloftsmars is verbluffend, maar dat gaat nooit ten koste van de muzikale kwaliteit. Zijn sonoriteit kan even fijnzinnig als donderend volbloedig zijn. Zijn nauwkeurigheid en smaak zijn ook vrijwel feilloos, waardoor de luisteraar niet alleen een idee krijgt van een meeslepend vertoon ter meerdere eigen glorie, maar zich bewust wordt van hogere doelen, van een ritme dat magisch kan worden bevrijd zonder losbandig te worden of dat in een ijzeren wurggreep wordt gehouden. Maar er is ook sprake van veel aplomb en van vloeiende lijnen (de notenreeks bij 2’18” in de Rapsodie bijvoorbeeld). In de sonate van Scriabin toont hij zich voortdurend trouw aan de bezeten en opaalachtige visie van de componist en weet hij de bijna decadente en esoterische aanwijzingen van de componist (très douce et pur, avec une ardeur profonde et violée en cristallin, dat alles binnen elf maten) alle recht te doen.

Volodos speelt minder gechargeerd en manisch dan Horowitz, wat hem alleen maar sympathieker maakt: hij zorgt voor een heel eigen authenticiteit. Zijn Rachmaninov draagt hij met evenveel gevoel voor magie, helderheid en grote lijnen voor. Het mooist misschien wel in Etude-tableau in d zo vol hunkering of die in c, met zijn elegische karakter en imitatie van begrafenisklokken.

Maar wanneer uit dat recital in Carnegie Hall één werk moet worden uitgekozen om mee te nemen naar het beruchte onbewoonde eiland, dan zou dat Schumanns Bunte Blätter zijn. Een ietwat vrijpostige verzameling van veertien stukken die geleidelijk evolueren van de luchtiger (no. 1-8) naar de duisterder (no. 9-14) kanten van de romantiek. Volodos’ vertolking van no. 1 is duidelijk mit Innigkeit, no. 2 is stormachtig, maar beheerst en in no. 14, de Geschwindmarsch, weet hij al Schumanns bijtende humor als het geheimzinnig desolate van het slot raak te typeren.

De ware proef van zijn grote kunnen en zijn veelzijdigheid legde Volodos na het Bunte Blätter voorproefje af met zijn opname van het tweetal pianosonates van Schubert, Zijn reputatie als ‘uitsmijter’ kennende, zullen heel wat Schubertbewonderaars met grote Schubertvertolkingen van Kempff, Pollini, Brendel, Schiff en Uchida voor oren zich mogelijk sceptisch hebben afgevraagd: wat kan dat wezen bij iemand die meer om zijn virtuoze perfectie en zijn extroverte glorie dan als zoeker naar diepere poëtische waarheden bekend staat? Volodos legt hen onmiddellijk het zwijgen op met heel congruent spel. De uitbundige uitbarsting van toonladders en arpeggio’s waarmee de sonate in E begint klinken meteen met een ongeforceerde welsprekendheid, terwijl de zuchtende chromatiek en de verrassende modulaties uit het andante menige collega-pianist jaloers moet stemmen. Maar het is vooral de sonate in G met Schuberts lyriek in topvorm waarmee de pianist alle twijfels wegvaagt. Het begin klinkt ongelooflijk verstild en geheimzinnig, zijn legato is fluwelig en naadloos en alles wijst hier om Schubert als liedcomponist. Een ander hoogtepunt is het opklimmend gedeelte vlak voor het un poco più lento slot van de finale. Als toegift en als compensatie voor het ontbreken van een finale aan de sonate D. 157, speelt Volodos de door Liszt gemaakte transcriptie van ‘Der Müller und der Bach’ uit Die schöne Müllerin, waarin hij ideaal de wanhoop van de treurige molenaarsleerling tot uiting brengt.

Van zijn opnamen van Russische pianoconcerten is die van Rachmaninovs derde het best geslaagd. Opnieuw passeert veel pakkends en gedistingeerds. Meteen al aan het vloeiende begin. Afgezien van een vertraging aan het eind van de eerste minicadens (na 2’40”) wordt het tempo behoorlijk strak gehouden en zwelgt men niet in plooibaarheid op dit gebied, maar ze komen niet overeen met die van de componist zelf in zijn opname uit 1939. Waarom zouden ze ook? De structuur is ook zo perfect in orde. Tal van gradaties en details vallen positief op, de toon is helder en glanzend, ook wanneer deze onder druk komt staan. Een diepe ademhaling markeert het begon van de grote cadens, gelukkig de ‘grote’ oorspronkelijke die met een diepe, duistere frons begint maar veel reservekrachten suggereert. Nogal berekenend klinkt alleen de ‘Atempause’ vlak voor het allegro molto (12’08”), maar het zij hem als dichterlijke vrijheid vergeven, net als het feit dat hij het eerste deel eerder subito più mosso dan poco accelerando al fine speelt. Ook elders in het werk komen dergelijke ingrepen voor, maar ze kunnen worden opgevat als blijken van spontane expressie en geëngageerd temperament. 

Daar staat dan weer tegenover dat hij de toccata uit de finale (7’20”) geweldig helder en vlug speelt. De orkestbegeleiding past rond Volodos’ vertolking van de solopartij als een fluwelen handschoen. Wat de als toegift opgenomen solostukken betreft: vooral het arrangementbrokje uit de cellosonate is een juweeltje dat als een extatisch veertje  langs een Tsjechovachtig buitenhuis zweeft. De slottonen, een toevoeging van de pianist, hebben een haast geniaal trekje.

Wie een dergelijk wonder ook van het tamelijk afgetrapte Tschaikovskyconcert verwacht, moet rekening houden met een geringe teleurstelling. Positief is wel dat hij het werk niet als een romantisch strijdrol berijdt met veel blijken van retorica. Maar daarin gaat hij haast te ver door te weinig een eigen gezicht, een eigen opvatting te tonen. Het tempo van het eerste deel is ook haast te snel om voor een andante non troppo, laat staan maestoso te kunnen doorgaan. Aan de andere kant waait nu wel een frisse wind door het werk, ook het tweede thema krijgt een elegant karakter en het prestissimo middenin het andantino is weer vederlicht en virtuoos, wat ook geldt voor de octaafloopjes in de finale (3’42”). Toch voelde de pianist zich in dit werk mogelijk teveel gehinderd door traditie.

In de reeks van zeven Rachmaninov toegiften kan Volodos dan weer vrijelijk zijn gang gaan en eigen initiatief nemen. Hij buit de eb- en vloedwerking van de afwisselend vriendelijke en gekwelde Prélude in Ges volledig uit, van de Oosterse schets maakt hij een sneltrein en zij arrangement van de Italiaanse polka is zuivere pret en humor. Het tweede Moment musical en de Mélodie klinken echt als spontane improvisaties.

 

Over de opnamekwaliteit – gelukkig vooral die van de solostukken – niets dan goeds. Aangenaam treft dat Volodos niet aan de lopende band opnamen maakt, maar gemiddeld slechts één cd per jaar aflevert. Dat houdt zijn bijdragen aan het repertoire vrij exclusief, items waar steeds weer verlangend naar kan worden uitgekeken. Waarheen gaat zijn volgende ongetwijfeld verrassende uitstapje?