Uitvoerende Kunstenaars

VISHNEVKAYA, GALINA I

GALINA VISHNEVSKAYA: OPOFFERING GEVRAAGD

Wat de sopranen Renata Tebaldi en Maria Callas voor het Italiaanse operarepertoire waren, was Galina Vishnevskaya voor het Russische. Bij alle drie gaat het om natuurtalenten van de eerste orde en van een uitzonderlijke kwaliteit. In de nazomer van 2001 was de Russische in Nederland, onder andere voor het geven van twee masterclasses aan jong Nederlands talent in het Amsterdamse Conservatorium als eregast van het Slava Festival van het Concertgebouworkest en de AVRO. Tijdens die lessen reageerde ze niet zo bitchy als Elisabeth Schwarzkopf een paar jaar eerder, maar streng was ze wel. Getuige de verzuchting achteraf: “Veelbelovende, niet-rijpe zangers worden tegenwoordig al te gauw gepresenteerd als wereldwonderen.”

“Geen techniek hè?” Met een bozige mond en fonkelende ogen zegt de zangeres in ruste: “Die jonge zangers in spe begrijpen maar niet dat ze véél harder moeten studeren. Als je iéts in dit vak wilt bereiken, moet je je bijna een beroerte werken. Daarom zie ik niet zoveel heil in de opleidingen van nu. Je leert er wat aria’s, er wordt je een beetje theater bijgebracht en dan laten ze je los. Bespottelijk!”

Galina Vishnevskaya (Leningrad, 1926) was jaren de onbetwiste prima donna van de Russische opera in de jaren dat de Sovjet Unie nog een mooie toekomst tegemoet leek te gaan. Maar in 1978 werd de zangeres en haar man, de wereldberoemde cellist/dirigent Mstislav Rostropovitch hun staatsburgerschap ontnomen en de toegang tot het vaderland ontzegd. Het regime-Breznjev deed het kunstenaarsechtpaar in de ban vanwege hun openlijke verdediging van schrijvers als Solsjenitsyn, filmers als Tarkovsky en componisten als Shostakovitch.

Toch staat de legendarische sopraan ook nu nog voor een cultuur waarin ijzeren discipline en zelfopoffering onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en voorop stonden. Wanneer de zangeres haar kleine tirade heeft gehouden is het ruim na één uur, de geplande begintijd. En nóg maakt geen der kandidaten zijn opwachting. In een repetitieruimte bestudeert ze nog maar eens haar zorgvuldig gelakte nagels, schikt het ravenzwarte, ouderwets getoupeerde haar en controleert opnieuw haar horloge. “Wat is hier aan de hand?” vraagt ze, terwijl ze de tolk, de docent en de organisator van de auditiemiddag om beurten strak aankijkt.

Beschaamd gaan de drie op zoek naar de jonge aspirant-zangers en –zangeressen die door hun Nederlandse docenten goed genoeg waren bevonden om voor de Russische meesteres voor te zingen. Uit acht uitverkorenen kon Vishnevskaya een keuze maken voor haar masterclasses. “Discipline begint bij de klok!”, zegt ze vinnig als even later een sopraan en een pianist tamelijk beschaamd de kamer binnenkomen. Opschieten maar. De ergernis verdwijnt meteen bij het horen van de eerste noten van Donna Elvira uit Mozarts Don Giovanni. Een en al oor, bemoedigend kijkend, maakt ze aantekeningen, knikt vervolgens vaag bij Ravels L’Heure espagnole en vindt het ineens genoeg. “Wat heeft u nog meer op uw repertoire? Russisch? Nee? Italiaans? O Rossini. Dank u wel. De volgende graag.”

In snel tempo volgen de andere kandidaten. De een nog nerveuzer dan de ander, maar de vriendelijke knikjes van de auditrice doen hun werk. Nu eens streng, dan weer zachtjes meeneuriënd geeft ze iedereen het idee dat ze een en al aandacht is. En is ís ze ook. Na afloop deelt ze mee dat ze van alle acht iets wil horen in de Kleine Zaal van het Concertgebouw. Sommigen moeten daarvoor een andere aria instuderen. De zwakke protestjes – ‘zo korte termijn’, ‘zo moeilijk’ – zijn aan dovemansoren gericht.

Later op het terras van een hotel, verbaast Vishnevskaya zich onder het genot van nieuwe haringen, over het repertoire van de Nederlandse talenten en over hun matige techniek. Zonder uitzondering, stelt ze vast, zingen ze ‘gemakzuchtig’ in het bovenregister, de borstkasten zijn te gesloten, er wordt niet geresoneerd, de huigen zitten op slot, strottenhoofden zijn dichtgeknepen. Daar zal ze tijdens de masterclasses aan gaan werken. En duidelijk geprononceerder dan ze bij de eerste auditie heeft gedaan. Daar liet ze, priemend en duwend met de vingers en handen op kaakbeen, borstbeen en buikholte van een zanger zien – beter gezegd: horen – hoeveel klank en volume daarbinnen ongebruikt lagen te sluimeren.

In een kenmerkende televisiedocumentaire die jaren tevoren over Puccini’s Tosca was gemaakt, kwamen tal van diva’s aan het woord over de uitzonderlijke zwaarte van die avondvullende hoofdrol. Vishnevskaya toonde daarin een totaal afwijkende opvatting. De Italiaanse opera, zei ze, was voor Russische zangers een makkie. En de Tosca? Dat was bijna vakantie.

“Dat optreden herinner ik me nog”, zegt ze als ik haar naar de aard van dat makkie vraag. Opgewekt: “Voor de Italiaanse opera geldt een totaal andere opdracht dan voor het zingen van het Russische repertoire. In de Russische opera zijn we gewend om alles uit te drukken vanuit het middenregister. Dat geldt voor alle stemmen, van hoog tot laag. In de hele partij van Tatjana (uit Tschaikovsky’s Jevgeni Onegin) zitten maar twee hoge noten. Eentje in de briefscène en een in de laatste scène. Maar als ik naar de partituur van iemand als Puccini kijk, denk ik: dit kan niet waar zijn! Alles zit lekker hoog. Weinig moeite. 

Als een Italiaanse componist een emotie wil uitdrukken, gaat hij de hoogte in. Moessorgsky gaat in dat geval juist laag zitten. Hoe emotioneler, hoe lager. En dan moet je met je stem ook nog over het orkest heen zien te komen. Alleen al fysiek is het zingen van Russische opera daardoor veel zwaarder.

Ook voor Russische liederen van bijvoorbeeld Glinka, Moessorgsky en Rimsky-Korsakov – bijna opera’s op zichzelf – moet je veel emotie meebrengen. Zangers in het Westen begrijpen niet dat je niet alleen naar de noten moet kijken. Het is onbestaanbaar dat je dit werk in twee dagen leert. Je moet het op dezelfde serieuze manier benaderen als de liederen van Schubert.

In mijn tijd werd er in het Moskouse Bolshoi-theater uitsluitend Russisch repertoire gezongen. Nu niet meer overigens, want het Italiaanse is gewild en o zo veel makkelijker uit te voeren.”

U was als zangeres vooral geïnteresseerd in het niet-makkelijke en voor de hand liggende repertoire. Ook in eigentijdse muziek en in het werk van Benjamin Britten.

“Prokofiev, Shostakovitch en Britten zijn inderdaad mijn favorieten, maar bovenal zijn het componisten van mijn tijd. Ze waren ook vrienden van me. Latere generaties heb ik niet gezongen. Componisten van nu hebben me wel eens gevraagd, maar ik vind ze niet interessant en dan doe ik het niet. Zo simpel is dat.

Ik zing muziek waarmee ik me verwant voel. Een componist moet schrijven voor de goddelijke klank van een stem. Als hij daar geen gebruik van weet te maken, is het zinloos. Als hij geen mooie stem nodig heeft, moet hij maar voor slagwerk of zo schrijven. Ik verklaar zangers die dat soort muziek desondanks uitvieren voor gek. Je hoeft jezelf toch niet te kwellen? Wat een onzin!”

Waarom zij zich zo thuis voelt bij de muziek van Prokofiev, Shostakovitch en Britten? “Heel simpel. Prokofiev was natuurlijk ouder en hem heb ik niet zo goed gekend, maar we hebben allemaal de Tweede Wereldoorlog meegemaakt. Voor ons Russen kwamen daar de hongerjaren. De terreur van Stalin en de nooit wijkende angst bij. Die elementen waren vanaf mijn kinderjaren bepalend. Die hebben ons Sovjetburgers getekend. Slava en mij niet uitgezonderd.”

Ten tijde van de masterclasses is Vishnevskaya bijna vijfenzeventig jaar. Welke verwachtingen heeft ze van de jonge generatie? Bijvoorbeeld van de kandidaten van haar klassen hier, zoals de jonge bas met zijn dichtgeknepen strottenhoofd. Is dat nu gebrek aan talent,  zijn het spanning en zenuwen, of ligt het aan de opleiding?

Peinzend: “Techniek is voor het zingen het allerbelangrijkst. Net zoals je voor taal het alfabet moet beheersen, begint het voor de zanger bij de a. Als je die eerste letter onder de knie hebt, komt de rest van het alfabet betrekkelijk vanzelf. Maar mis je die eerste a, dan kom je nergens. Dan kun je beter stoppen. Maar als de basis goed is, ga je jezelf verder ontwikkelen, niet alleen technisch, ook in het leven. Je groeit.

En dat is meteen mijn bezwaar tegen de huidige muziekpraktijk die zo wordt gedomineerd door de muziekindustrie, door de media en het snelle geld. Veelbelovende, niet-rijpe zangers worden gepresenteerd en gelanceerd als wereldwonderen. Maar in feite worden ze misbruikt, uitgebuit. Een ramp voor het publiek, maar een nog grotere ramp voor de zangers zelf. De draagwijdte van dit probleem is niet te overzien. Maar in mijn tijd was het ondenkbaar dat iemand die geen gearriveerde zanger was, op de wereldpodia van het Bolshoi, de Met, de Scala of Covent Garden stond. Nu kan bijna iedereen zomaar overal komen zingen. Maar jonge zangers moeten echt, first of all, geheel meester worden over hun apparaat. Al dat gewapper in die stemmen, dat geforceer, dat onzuivere zingen, dat mag gewoonweg niet.”

Populaire cd artiesten, ze heeft er genoeg zien komen en gaan, zijn meestal niet bij machte een zaal te imponeren. De opnametechnologie versluiert volgens haar niet de mankementen, maar liegt ook verder alles bijeen. “Ik herinner me nog mijn eigen eerste plaatopname. Als ik één fout maakte, moest de hele opname opnieuw! Ik heb vijfenveertig jaar op het toneel gestaan, ik weet veel, ik kan ook veel, maar foutloos zingen is vrijwel onmogelijk. Ik heb een plaatopname van Sjaljapin, de ooit fameuze Russische bas, met één aria op één achtenzeventigtoerenplaat. Als ik die beluister, verbaas ik me iedere keer weer over het tempo en die stem. Ik heb wel honderd keer naar zijn Varlaamaria uit Moessorgsky’s Boris Godoenov geluisterd. En ik begrijp nog steeds niet hoe hij dat voor elkaar kreeg. Er is werkelijk niets verkeerd. Dat is pas kunst. En daar moet je natuurlijk steeds naar streven. Als je daartoe niet bereid bent, moet je niet in de kunst willen werken.”

In 1990 kwam u, op uitnodiging, terug in wat toen nog net de Sovjet Unie heette. Gorbatchov was aan de macht, perestrojka en glasnost waren gevleugelde begrippen. U was daar zestien jaar niet geweest. Hoe was het weerzien?

“Het was vooral heel emotioneel om familie en oude vrienden terug te zien. En om verdriet te hebben om hen die gedurende die jaren waren overleden. Sindsdien kom ik regelmatig weer in Rusland. Er is veel veranderd, ik zie ook wel iéts van vooruitgang, maar in wezen moet dat volk opnieuw worden geboren. De sovjetmacht heeft een Nieuwe Mens gebaard. En die Nieuwe Mens heeft een monster gebaard dat Sovjet-Unie heet. Die heeft tachtig jaar bestaan. Daaruit komt ook die maffia voort die overal in de wereld haar tentakels en vertakkingen heeft. Misdaad regeert: er wordt gigantisch gestolen en gemoord. Tot in de hoogste regionen heerst corruptie.”

Wat haar opvalt en het bevalt haar niet bepaald, is “dat Russen met talent, met een goede opleiding of voor een goede opleiding naar het buitenland gaan. En zij die geld hebben, vinden hun weg sowieso wel.  Ik herinner me nog zo goed”, zegt ze hartstochtelijk, “dat de cultuur indertijd zo bepalend was. Als ik denk aan mensen als Shostakovitch, wat die betekende voor de muziek en de zangkunst! Er was echt sprake van een culturele elite. Die is er nauwelijks meer. Mijn vrienden, mijn helden, zijn dood of weggegaan. Een enkeling bleef achter. Zoals Solsjenitzyn, die is teruggekomen en net als toen bijna als een kluizenaar leeft.

Eerlijk gezegd vind ik dat de nieuwe generatie niet zulke bijzondere werken produceert. De mensen van mijn generatie, althans die ik kende, waren ieder op zichzelf zo uniek. Maar waar klaag ik over. Zo verloopt de geschiedenis.”

U lijkt me een gedurfd, ervaren en waardevolle zangpedagoog. Is er in Rusland niet veel werk aan de winkel? Ze veert verheugd op en zegt: “Er is nu een school voor me opgericht! Hij is nog niet helemaal klaar, maar vanaf volgend jaar begin ik daar. De studenten komen uit heel Rusland, maar ook van daarbuiten. Het wordt een postdoctorale opleiding waar afgestudeerde zangstudenten die professioneel al zo’n beetje klaar zijn, voorbereid worden om het theater in te gaan. Daar gaan ze repertoire leren, de grote rollen instuderen.

Zo’n school bestaat nergens ter wereld. In Rusland is voor driehonderd studenten plaats op allerlei scholen en instellingen, maar op dit instituut krijgt een klein aantal zangers, niet meer dan vijfentwintig, de mogelijkheid om écht aan hun vak te werken.” Lichtelijk triomfantelijk: “Natúúrlijk heb ik het bedacht! En de regering heeft het mogelijk gemaakt. Het wordt ook geen onderdeel van een bestaande opleiding of gezelschap, nee, het is een volstrekt nieuw initiatief dat mijn naam draagt en een eigen gebouw heeft. Uiteraard in Moskou. Ik zal daar niet het hele jaar door zijn, maar ik stel me voor steeds voor langere tijd in blokken te doceren.”

Dan moet u er ook weer wonen.

Ze haalt gelaten haar schouders op: “Ach, ik ben er al zo vaak de laatste tijd. We hebben er een huis en een dachsa en in Sint Petersburg hebben we een appartement aan de Neva.”

Is Rusland voor u, zoals voor zoveel Russen in het buitenland, nog steeds ‘thuis’?

“O nee! Dat is Parijs! Of: daar waar de kinderen zijn. Mijn twee dochters wonen in Parijs en New York. Ik heb vijf kleinzoons en een kleindochter. De kinderen zijn wel geïnteresseerd in muziek, maar louter als liefhebberij. Gelukkig zijn ze niet in de voetsporen van hun ouders getreden. Dan moet je zo verschrikkelijk hard werken wil je goed terecht komen. Aan muziek moet je als het ware je leven opofferen. Het is het een of het ander.”

Wat is úw opoffering geweest?

Met een wrang lachje: “Het heeft me ontzettend veel gekost, maar ik heb het tóch gedaan. En ik heb ontzettend veel dingen niet gedaan.”

Maar, is de voor de hand liggende tegenwerping: in tegenstelling tot veel Westerse operasterren heeft u uw carrière kunnen combineren met het moederschap. En daar was verder die unieke samenwerking met Rostropovitch, uw echtgenoot.

“Ik zal je zeggen waarom dat kon. Toen ik zangeres werd, werd ik zo ongeveer opgesloten in het Boshoi-theater. Als ik vrij zou zijn geweest, weet ik niet hoe het me zou zijn vergaan. Dan had ik misschien niet eens kinderen gekregen. Maar ik kon niet weg, afgezien van zo nu en dan eens een maandje op tournee naar het buitenland en dan waren de kinderen gewoonweg het onderpand. En wat Slava betreft: ik heb mijn concerten en recitals vrijwel altijd alleen maar met hem gedaan.  Ik kón bijna niet eens met iemand anders zingen. Werken met Slava was van zo’n enorm hoog niveau, daar kon niemand tegenop.

Ik denk dat ik in die samenwerking het allerhoogste heb bereikt dat in mijn vermogen lag. Al vroeg in mijn loopbaan bij het Bolshoi-theater werd ik uitverkoren tot Geëerd Kunstenaar van de Russische Federatieve Socialistische Republiek en later gelauwerd als Kunstenaar van het Volk van de Sovjet-Unie om maar twee van mijn hoge staatsonderscheidingen te noemen. En voor iemand als ik, soliste en ‘eerste geliefde zangeres’ werden uiteraard speciale voorstellingen gemaakt. 

Ik heb het grote geluk gehad dat ik bevriend was met Benjamin Britten en Dimitri Shostakovitch, die beiden speciaal voor me componeerden. Mijn samenwerking met Britten, de hele wordingsgeschiedenis van zijn War requiem en de uitvoeringen daarvan in Europa en later ook in de Sovjet0-Unie waren heel aangrijpend en roerende perioden in mijn leven en werk. Als u mijn rol in dat requiem hoort, zult u begrijpen dat Britten een ‘zelfportret’ van mij heeft geschreven. Net als voor zijn vriend, de tenor Peter Pears. Zij zijn onze beste vrienden geworden, onze mooiste jaren hebben we samen beleefd. En met hun overlijden is een wezenlijk deel van onszelf gestorven.”

Om niet al te treurig te eindigen: u heeft Slava in 1956 ontmoet. Het was liefde op het eerste gezicht en u bent nog steeds bij elkaar. Kibbelend en tortelend gaat u beiden door het leven. Twee kunstenaars op het hoogste niveau in de muziek. Hoe kan het dat twee zulke uitgesproken persoonlijkheden, zowel individueel als musicus, zolang harmonieus bij elkaar blijven?

 

“Nou, reken maar dat dit niet altijd even makkelijk was!”, zegt Vishnevskaya en ze lacht een tikkeltje malicieus. “Dat hangt heel erg af van de vrouw. U weet dat de vrouw van nature slimmer is dan de man. Dat is de reden waarom ons huwelijk tot op de dag van vandaag nog zo intact is. Iedere vrouw zal onmiddellijk begrijpen wat ik bedoel!”