Uitvoerende Kunstenaars

SOERJADI, WIBI

WIBI SOERJADI: PIANOPRINS DER MANIPULATIE EN EXPLOITATIE

Hoewel van nature niet iemand van snelle (voor)oordelen, van uitgesproken sym- en antipathieën, had ik bij eerste kennismaking met Wibi Soerjadi tijdens het tweede Liszt concours in 1989 een duidelijk onbehaaglijk gevoel over hem als persoon en pianist. Tot mijn verbazing won hij - bij gebrek aan beter dat jaar? - de derde prijs. Wat me als persoon aan hem mishaagde, is de indruk van een zijn minderwaardigheidscomplex tot meerderwaardigheidscomplex omturnend  underdogimago, zijn koesteren van een kleine, toegewijde eigen coterie. 

Als pianist bestempelde ik hem als een kweepeer, afgaande op de fonetische gevoelswaarde die dat woord opriep: een voze peer. Fout: een kweepeer blijkt juist een heel harde peer te zijn, die lang moet worden gekookt voordat hij consumabel is. Dat begrip voos handhaaf ik voor zijn pianospel, terwijl de karakteristieke kweepeer grappig genoeg juist van toepassing is op zijn persoonlijkheid: oncollegiaal (zijn uitspraken op het Brusselse pianoconcours 1999), bikkelhard in het zaken doen (de ruzie met het Erasmuslabel, dat zijn eerste cd uitbracht), de ruzies met pianofirma’s, impresario’s en de pers… 

Manipulatie ligt hem dus wel en het valt niet te ontkennen dat Soerjadi weet hoe hij voortdurend aandacht in de media moet krijgen. Intussen heeft hij een grote kring bewonderaars en commercieel gezien spinnen zijn huidige cd-producent Philips en hijzelf daar veel garen bij. Op zichzelf zijn die successen hem van harte gegund. Als je dat voor elkaar krijgt, ben je een hele bink. Tenslotte verwijten we Cortot ook niet dat hij morfinist was en sommige andere pianisten dat ze graag naar alcohol grepen.

Waar het om gaat, is: wat presteert Wibi Soerjadi als pianist. Live heb ik hem na 1989 nog slechts een keer gehoord, in Rachmaninovs Derde pianoconcert in Vredenburg. Een teleurstellende ervaring, de mooie Bösendorfer ten spijt. Ondanks het feit dat alledrie de symfonieën en de vier pianoconcerten van Rachmaninov in mineur staan en aan het zogenaamd ‘weke’ toongeslacht toevallen, is er niets weeks aan het Derde pianoconcert in d. Hoe bedrieglijk die indeling is blijkt trouwens ook uit Mozarts Twintigste pianoconcert KV 466, ook in d, waaraan evenmin iets weeks te ontdekken valt. Toch maakte Soerjadi er een weke vertoning van, zonder scherpe contouren, felle accenten, grote dynamische contrasten of differentiatie. Zijn spel had bovendien haast zaalversterking nodig, zo zacht klonk het. Daarmee deed hij hooguit bij vlagen het naar binnen gekeerde idioom en de inderdaad inherent aanwezig sensuele warmte en de smachtende melodielijnen recht. Zo bevestigde hij wel een aantal oude vooroordelen over Rachmaninov, wiens muziek kitscherig, overdreven nostalgiek en triviaal zou zijn. Maar de Rachmaninov medaille heeft ook een andere kant: een extrovert-briljante. En juist het introverte moet in een goede uitvoering worden overwonnen om tot de essentie door te dringen. Rachmaninov zelf en Horowitz (beiden RCA) gaf met bijna wild aanvallend spel het voorbeeld. Met name Horowitz schilderde een fraai strijdtoneel. Concertare komt tenslotte van wedijveren. Veel slanker en pakkender waren ook Janis (Mercury), Wild (Chesky) en Ashkenazy (Decca). Soerjadi herinnerde teveel en te eenzijdig aan de mislukte verleidingsscène uit Billy Wilders Monroefilm The seven year itch.

Wat nodig is, zijn stalen vingers in fluwelen handschoenen, en niet een dot alle energie smorende poetskatoen. Nu kan zo’n aurale herinnering bedrieglijk zijn. De pianist kan een off-day hebben gehad, de luisteraar kan niet in de juiste stemming of vermoeid zijn geweest. Maar wat als de herhaalde indrukken, opgedaan bij het herhaaldelijk beluisteren van Soerjadi’s cd’s, in dezelfde richting wijzen? In de richting namelijk van een menselijk welbehagen, opgeroepen door een sfeer van rijpe port bij een open haardvuur met op de achtergrond Wibi als knuffeldier.

Eigenlijk is A touch of romance een walgelijke cd, met Bach en Gluck met een pseudo-romantisch toupetje er aan hun romantische kunstharen bijgesleept. Romantiek zonder een lijk kan ook niet, vandaar Ravels Pavane. Dat om te beginnen over de kwalijke attitude om met een tamelijk uitgebuit talent uit zijn verband gelichte klassieke muziek te populariseren. Het is eerder gedaan en het blijkt zo mogelijk om een Brahmsbewonderaar en een vereerder van Busoni’s Fantasia contrapunttistica tot alledaags muziekvoer te verleiden. Zo verheft een uitgekiende marktstrategie ons uit een diep artistiek dal en worden we allen gelukkige, tevreden en hoogontwikkelde mensen. Het alledaagse stof valt ons van de handen en verandert in goud - ook voor Philips, een concern dat Wibi met een zekere touch bij het vertwijfeld zoeken naar een sanerende geldboom in de oase van een commercieel woestijnlandschap graag behulpzaam wil zijn.

Á propos ‘touch’: Soerjadi, over wie in het cd-boekje met een wonderlijk minutieuze, egocentrische perfectie geleuter wordt verhaald, kan natuurlijk net als duizenden anderen goed pianospelen. Hij heeft ook geen toucher dat het oor onaangenaam treft. Des te frustrerender dat hij zijn onmiskenbare talent niet zinvoller en doelmatiger inzet. Opnieuw vraagt men zich af of hij bij de diverse korte werkjes door louter te streven naar een wiebelig mooie toon - waaraan zijn fraaie vleugel alleen al veel bijdraagt - ook maar enig idee heeft over het karakter, over het wezen van die muziekjes.

Stijlgevoel behoort ook al niet tot zijn gaven. Als een koekoek éénzang werkt hij haast verveeld deze miniaturen met een zo gering mogelijke interpretatieve bandbreedte af.

Wibi in New York is meer van hetzelfde. De negentiende eeuw lijkt zijn domein. Ook al slaat hij soms wat heviger toe, het is alles zo verschrikkelijk braaf en gewoontjes. Op wat vergeeflijke uitglijders tijdens een live-recital na, slaat hij zich aardig door Chopin en Ravel heen, in Liszts transcripties toont hij inderdaad aan over een romantische ader te beschikken, in een American fantasy leeft hij zich uit. Maar de toetssteen is uiteraard Schumanns Carnaval. Dat werk gaat hem niet goed af en klinkt veelal nodeloos knorrig, onorganisch en zonder charme, alleen wel in agogisch opzicht overdreven. Daar toont hij eens temeer zijn grenzen aan en blijkt hij niet in de schaduw te staan van onder andere Gavrilov (EMI), Barenboim (DG) en Oppitz (RCA).

Maar pleit dan niet voor hem dat hij veel muzikale analfabeten muziekliefhebber weet te maken? Misschien, maar alleen als het om meer dan een hype, een strovuur gaat. Ook Jacques Loussier, de Swingle Singers, Duke Ellington, Ekseption en Waldo de los Rios hebben weinig bereikt om respectievelijk Bach, Tschaikovsky, Beethoven en Mozart blijvend te populariseren. In muzieksociologisch opzicht is Wibi Soerjadi een interessant fenomeen, zakelijk gezien een kweepeer, maar muzikaal beschouwd een weekdier.

 

(2000)