JOAN SUTHERLAND: La Stupenda
Intussen is ze vijfenzeventig, maar nog steeds geldt ze als een legendarische diva waarover de Engelse actrice Judi Dench het volgende noteerde onder het kopje ‘Geboorte van een zanglegende in Covent Garden’ 17 februari 1959:
“Nooit zal ik dat prachtige Schotse Loch vergeten waar uit de nevelen een jonge vrouw naar voren kwam met lieftallig lang rood haar. En ik zal nooit het beeld vergeten van datzelfde meisje dat de trap van een grijs kasteel af kwam in een witte nachtpon die met bloed was bespat.”
Dat meisje was Joan Sutherland, een relatief onbekende 35 jaar oude Australische die bezig was om een van de allermoeilijkste operarollen uit Donizetti’s Lucia di Lammermoor te overwinnen. Het was niet zozeer de geboorte van een diva als wel de schepping van zo’n diva. Hier was een ongecompliceerde alledaagse vrouw met een onbehouwen, zelfs plompe presence op het toneel met weliswaar een prachtige stem, waar ze echter weinig vertrouwen in had. Op het toneel waren die avond al deze problemen op wonderbaarlijke wijze opgelost.
Gebaseerd op Walter Scotts Bride of Lammermoor was deze barbaarse opera over waanzin en moord met stratosferisch hoge noten jarenlang het vrij exclusieve domein geweest van Maria Callas. Vrijwel niemand anders durfde zich daaraan te wagen. Het is bovendien curieus eraan te herinneren dat toen Callas voor het eerst in datzelfde Covent Garden naar de generale repetitie kwam een andere formidabele diva naast haar zat, Elisabeth Schwarzkopf. “We waren allebei stomverbaasd”, zei Schwarzkopf achteraf, “en Callas zat daar gewoon en luisterde verbaasd omdat ze wist toen haar loopbaan begon te tanen dat daar op het toneel voor haar de enige zangeres stond die deze rol even fantastisch kon zingen als zij zelf.”
Waar Callas een revolutie in de opera teweeg bracht dankzij de unieke intensiteit van haar acteren, was ze niet langer onbenaderbaar in termen van de stem als zodanig. In het briljante en moeiteloze zingen van Joan Sutherland had ze haars gelijke gevonden. Na de repetitie ging ze naar de kleedkamer van Sutherland om haar geluk te wensen. Sutherland die een aantal van Callas’ beste vertolkingen op datzelfde toneel had gezien en gehoord, zei dat Maria Callas “erg aardig” tegen haar was tijdens deze enige gelegenheid waarbij de twee sensationele zangeressen elkaar op dezelfde plaats ontmoetten.
Het succes van Sutherlands Londense Lucia was blijkbaar heel direct en na acht jaar allerlei hoofdrollen in Covent Garden te hebben gezongen, begon zo haar internationale carrière. Meer Lucia’s volgden bij La Scala, in Parijs en aan de Met in New York. Elke vertolking had meteen groot succes – ook al merkte Callas enigszins bitter op dat Sutherland met haar aandeel in de wedergeboorte van het bel canto de operageschiedenis honderd jaar terug bracht.
Ze reageerde natuurlijk op het acteren en het expressieve vermogen van Sutherland die het niet kon opnemen tegen haar prestaties. Franco Zeffirelli die deze mijlpaal van een Lucia in Covent Garden regisseerde, zei daarover dat Sutherland toen inderdaad nog verlegen en onhandig was op het toneel, dat ze bovendien erg onzeker was over haar toneelverschijning. Maar met het verstrijken van de tijd overwon ze die tekortkomingen en ook al werd ze nooit een zangeres die even pakkend was in dramatisch opzicht als Callas, ze had wel een krachtige uitstraling.
Gedurende een zich wel veertig jaar uitstrekkende loopbaan werd Sutherlands Lucia haar herkenningsrol met de kenmerken van alle coloratuur opera’s die ze verder liet herleven – uitgestrekte waanzinscènes vol intens vocaal vuurwerk met veel slaapwandelen daartussen en prachtige sterfscènes tot slot. Ze verstond uitstekend de kunst om gracieus en met aplomb neer te storten. Toen Sutherland zeventig werd in 1996 bracht Decca een aantal van haar beste opnamen opnieuw uit, daaronder The art of the prima donna met een zestiental rollen van de kleurigste sopranen uit de operageschiedenis. In dat album bevindt zich de aria ‘Let the bright Seraphim’ uit Händels Samson. Wie slechts naar één kenmerkende aria van Sutherland wil luisteren, kan nauwelijks beter doen dan naar deze te luisteren. Hij bezit alle ongedwongenheid, de briljante toon en de stijlvolle frasering waarmee ze beroemd werd.
Men vergeet maar al te makkelijk dat bij alle triomfen die Sutherland vierde met Bellini, Donizetti en Verdi ze ook veel bijdroeg aan de renaissance van Händel. In 1957, twee jaar voor die doorbraak met Lucia, zong ze Alcina in een productie van de Engelse Händel Opera Society, waarin dit werk voor het eerst sinds Händels tijd in Londen weer op het toneel werd gebracht. Het was dezelfde rol waarmee Sutherland in Venetië tot ‘La stupenda’ werd verklaard. Terwijl we thans kunnen terugzien op geweldige prestaties op het gebied van de authentieke uitvoeringspraktijk en we nu kunnen vaststellen dat Sutherlands ornamentiek bij Händel feitelijk anachronistisch is, blijft het een geweldige prestatie van haar.
Nooit eerder was Händel zo wendbaar met een zo grote stem gezongen. Het zal altijd wel een kwestie van vocale tovenarij en techniek blijven die de vraag naar de ‘juiste stijl’ overschaduwt. Het was precies waar Christopher Hogwood naar zocht toen hij haar aan het eind van haar loopbaan vroeg of ze voor zijn opname van Athalia mee wilde doen naast ervaren jongere Händelvertolkers als Emma Kirkby en de countertenor Aled Jones. Ze ging deze uitdaging met succes aan. “Beste mensen”, zei ze tegen de leden van de Academy of Ancient Music tijdens de repetities, “ik ben hier het oudste authentieke instrument.”
Sutherland heeft haar succes altijd toegeschreven aan het feit dat ze beschikt over een royale, makkelijke stem en dat ze volgens eigen zeggen geen prullerige coloratuur bezit. Bij Sutherland zijn nooit piepende of gillende hoge noten te horen. Ze bezitten altijd een rotsvast fundament. Wie overziet welke rollen ze in Covent Garden zong voordat ze in Lucia werd gelanceerd, merkt met enige verbazing dat ze niet was opgeleid voor het Italiaanse bel canto maar eerder als dramatische Wagner sopraan. Ze zong Eva in de Meistersinger en rollen in de Ring. Ook Aida, Lidoine in Poulencs Dialogues des carmelites en de creatie van Jennifer in Tippetts Midsummer Marriage wijzen niet onmiddellijk in de richting van de Donizetti en Bellini die zouden volgen. Alles behoorlijk en gedegen materiaal maar het artistieke management van Covent Garden gaf geen gevoel van richting.
Het was Sutherlands echtgenoot, Richard Bonynge, waarmee ze in 1954 was getrouwd, die haar echte potentieel ontdekte. “Toen ik haar boor het eerst hoorde, beluisterde ik een grote Wagnerstem en vond ik dat deze techniek heel passend was. Maar opereerde ze niet aan het eind van haar bereik?”, zei hij achteraf. “Ik herinner me dat ik met haar werkte en telkens zei: probeer het nu eens iets hoger. Door haar daarin aan te moedigen was ze voor we het ons realiseerden bij een moeiteloze hoge Es. Toen ik haar onthulde hoe hoog dat was, kon ze het niet meteen geloven.”
Dat was het begin van een spectaculaire carrière hoge coloratuur rollen. Bonynge’s sveglia-achtige invloed kan haast niet worden overdreven. Zijn voortdurende aanmoediging samen met zijn musicologisch enthousiasme om heel zeldzame opera’s opnieuw en speciaal voor zijn vrouw op het repertoire te nemen vormen deel van een pakket. Bellini’s Beatrice di Tenda, Rossini’s Semiramide en Donizetti’s Fille du régiment werden alle speciaal voor Sutherland opnieuw tot leven gewekt en zijn nog steeds haar speciale rollen.
Intussen met emeritaat geeft de zangeres nog masterclasses en fungeert ze als jurylid bij zangconcoursen zoals de Cardiff Singer of the World. Als huiselijk iemand geniet ze van tuinieren en borduren thuis in Zwitserland. Die hobby’s heeft ze haar hele leven gehad. Collega’s hebben haar altijd beschreven als heel open en benaderbaar zonder de kuren en gemaaktheid van de typische prima donna. Ze was een van de eerste verfrissend bescheiden en nuchtere diva’s – iemand met ootmoed. Het was ook nauwelijks toeval dat ze een van de eerste ‘cross-over’ operazangers was, die op het hoogtepunt van haar loopbaan begin jaren zestig een plaat maakte met songs van haar quasi buurman Noel Coward. Ze zong ook op de Amerikaanse TV met Ella Fitzgerald en Dinah Shore. Dat waren voor de verhoudingen van destijds ongebruikelijke rooftochten in de populaire cultuur die haar bij een groot publiek de bijnaam ‘Our Joan’ verleenden.
Kiri te Kanawa groeide op in de tijd dat Sutherland haar eerste successen boekte. Zij vertelt nog altijd dat de helft van de inspiratie die van Sutherland uitging naar zangers uit de wereld der tegenvoeters bestaat uit het feit dat het om gewone meiskes gaat. “We waren allemaal erg trots op Joan omdat er in Australië en Nieuw Zeeland zo weinig mogelijkheden zijn voor zangers”, aldus Te Kanawa. “En daar was Joan, echt in Wenen en Londen, waar ze het hem zo goed lapte. Uiteraard met een van de beste stemmen ter wereld.”
Toen ze omgeven met veel pracht en praal in de feestscène uit Die Fledermaus haar afscheid vierde van het toneel in Covent Garden in 1991 was de blijvende impressie er eentje van grote eenvoud. Met een stem die voor iemand van in de zestig nog in opvallend goede conditie was, zong ze duetten uit twee van haar favoriete werken – Verdi’s La traviata en Rossini’s Semiramide - met haar favoriete partners Pavarotti en Marilyn Horne. Maar voor haar solistische bijdragen koos ze een populair volksliedje. Daarmee verliet ze het toneel dat ze dertig jaar eerder betrad met die ongelooflijk mooie Lucia di Lammermoor. Home sweet home zong ze met haar kenmerkende eenvoud en oprechtheid en de boodschap aan haar bewonderaars in haar toespraakje tot slot eindigde met “Thank you for having me.”
Wat nuchtere levensfeiten
Geboren: 7 november 1926 in Sydney.
Debuut: Augustus 1947 in Sydney als Dido van Purcell.
Belangrijke momenten:
1951: Titelrol in de wereldpremière van Goossens’ Judith; winnares van een belangrijk Australisch zangconcours; Begin van de studie aan het Londense Royal College of Music; debuut in de Zauberflöte in Covent Garden.
1952-8: Vertolkt Aida, Fraschita, Micaela en Wagner rollen in Covent Garden.
1955: creëert Jennifer in Tippetts Midsummer marriage.
1957: Zingt Alcina bij de Händel Opera Society.
1958: Zingt Lidoine bij de première van Poulencs Dialogue des carmelites in Engeland; internationaal debuut als Donna Anna in Vancouver.
1959: Zingt in Zeffirelli’s productie van Donizetti’s Lucia di Lammermoor in Covent Garden.
1960. Zingt Lucia in La scala, Parijs en de New Yorkse Met.
1965: Reist met haar gezelschap naar Australië; Pavarotti is daarbij.
1963-1970: Brengt Lakmé, Semiramide, Maria Stuarda, Lucrezia Borgia, Les Huguenots en Esclarmonde tot nieuw leven.
1991: Afscheidsvoorstelling
Goede eigenschappen: Norma Major in haar biografie: “Een prachtige stem met een groot bereik, veel kracht en grote flexibiliteit. Ze kon duivels moeilijke coloraturen lenig en met warmte zingen.”
Slechte eigenschap: Neigde ertoe om klinkers in te slikken en medeklinkers te verdoezelen wat resulteerde in frustrerend slechte dictie.
Mooiste opnamen: Bellini I puritani (Decca), Donizetti Lucia di Lammermoor (Decca), Mozart: Don Giovanni (EMI) en The art of the prima donna (Decca).