GIUSEPPE DI STEFANO (1921 – 2008)
Maandag 3 april 2008 overleed de in 1921 in Catania (Sicilië) geboren Italiaanse lyrische tenor Giuseppe di Stefano op 86-jarige leeftijd in Milaan. In onze breedtes werd hij voornamelijk bekend dank zij zijn vele operaopnamen en – op het einde van zijn loopbaan – door enige minder geslaagde tournees samen met Maria Callas. Ondanks de veelvuldige samenwerking kregen de twee nooit een goede persoonlijke relatie.
Met Callas is Di Stefano onder meer te horen in volledige opnamen van Bellini’s I Puritani, Puccini’s Tosca, Donizetti’s Lucia di Lammermoor en Mascagni’s Cavalleria rusticana. Die destijds op lp bij Engelse Columbia verschenen opnamen ontstonden vrijwel zonder uitzondering aan het eind van de mono periode zodat men van de geluidskwaliteit geen wonderen mag verwachten, ondanks zorgvuldig restauratiewerk van EMI.
De zanger begon zijn loopbaan in Reggio Emilia waar hij in 1946 in het Teatro communale debuteerde als Chevalier des Grieux in Massenets Manon. Zijn succes daar en in andere Italiaanse steden was dermate groot dat hem al gauw optredens en rollen aan de Met in New York, in Rio de Janeiro en Mexico werden aangeboden.
In 1950 keerde de zanger terug naar Italië om in de Arena van Verona de partij van Nadir in Bizets Parelvissers te vertolken. Kort daarop werd hij vast geëngageerd aan de Scala in Milaan. Daar ook ontstonden zijn mooiste opnamen: La Bohème en La Gioconda met De Sabata, Lucia di Lammermoor met Karajan.
Ruim vijftig jaar geleden schreef een betrouwbare Amerikaanse criticus al over hem: “Zijn toon bezit een feilloze schoonheid en een buitengewone expressie over het hele dynamische- en kleurbereik zoals we dat sinds de tijden van Gigli en Lauri-Volpi nauwelijks meer hebben gehoord”. Kenmerkend voor Di Stefano’s voordracht
Waren zijn duidelijke dictie, dus goede verstaanbaarheid en de knappe manier waarop hij de hoge C zong: luid beginnend en daarna soepel verzachtend.
Luciano Pavarotti noemde hem wel zijn grote voorbeeld, hij moest zijn roem destijds delen met Franco Corelli en Mario del Monaco. Een stel dat mogelijk ooit ook als ‘De drie tenoren’ commerciële roem had kunnen vergaren. Zoals gezegd: de duotournees die hij tot in begin jaren zeventig met Callas ondernam en waarbij hij ook Amsterdam aandeed (wegens trieste resultaten werd dat optreden voortijdig afgebroken), lieten helaas al een duidelijke teruggang van des zangers vocale mogelijkheden horen. Zijn laatste optreden in 1992 in Rome moet helemaal een treurige aangelegenheid zijn geweest. Daarom kan men hem het beste in herinnering houden aan de hand van een stel mooie opnamen uit zijn glanstijd.
Selectieve discografie
De mooiste opnamen waaraan Di Stefano meewerkte
Bellini: I Puritani. EMI 556.275-2 (1953).
Donizetti: Lucia di Lammermoor. EMI 566.438-2 (1953).
Mascagni: Cavalleria rusticana. EMI 556.287-2 (1954).
Puccini: Manon Lescaut. EMI 556.301-2 (1957).
Puccini: Tosca. EMI 556.304-2 (1953).
Verdi: Un ballo in maschera. EMI 556.320-2(1956).
Verdi: Rigoletto. EMI 556.327-2 (1955).
Verdi: La traviata. EMI 566.450-2 (1955).
Verdi: Il trovatore. EMI 556.333-2 (1956).
Opera aria’s uit Lámico Fritz, L’Arlesiana, L’elisir d’amore, La fanciulla del west, La forza del destino, Tosca, Turandot; liederen van Bixio, Tagliaferri en Siciliaanse volksliedjes. Testament SBT 1096 (1944-1956).