Uitvoerende Kunstenaars

SILLS, BEVERLY

BEVERLY SILLS, PROMINENTE AMERIKAANSE BELCANTO SOPRAAN 

De 25 mei 1929 in Brooklyn geboren coloratuursopraan Beverly Sills was bepaald geen prima donna van het type leeuwentemster. Ze beschouwde haar publiek niet als een leger dat erop wachtte om te worden verslagen. Haast in tegendeel, ze had iets aanstekelijks en als ze als een no-nonsense dame het toneel betrad, leek ze meer op iemand die het bij toeval helemaal had gemaakt en die haar genot met de toehoorders wilde delen.

Haar levensverhaal heeft iets van een romantisch filmscript uit de jaren veertig vorige eeuw over een klein Amerikaans meisje dat opgroeide om ooit een grote ster te worden maar nooit haar eenvoudige kleinsteedse afkomst verloochent. Brooklyn was de plek waar haar ouders waren neergestreken als eerste generatie immigranten; haar vader kwam uit Roemenië, haar moeder uit Rusland. In haar mémoires beschrijft ze het gezin als ‘typisch middenklasse Amerikaansjoods’. Haar moeder was opera liefhebster en beschikte over een groot aantal 78t. platen, met name van Amelita Galli-Curci. Aan de hand daarvan sloeg Belle Miriam ‘Bubbles’ Silverman aan het zingen en won ze op driejarige leeftijd al een zangwedstrijdje. Als een soort Shirley Temple kreeg ze de mogelijkheid om in het radioprogramma Uncle Bob’s rainbow hour  op te treden en avanceerde van die springplank uit tot een engagement in de soap opera Our gal Sunday waarin ze Elaine Raleigh zingt in 1939 en tot het lenen van haar stem voor radioreclames van Rinso White.

Daarna werd het ernst. Ze werd in 1936 nadat ze tijdens een schooluitvoering de aandacht op zich had gevestigd als Bizet-Carmen serieus leerlinge van Estelle Liebling geworden, die zelf ook nog les had gegeven aan Galli-Curci en ze bleef die coach trouw tot haar dood vierendertig jaar later. In 1938 won ze een omroepconcours met ‘Caro nome’ uit Verdi’s Rigoletto. In 1942 verlaat ze de school met een extra certificaat als ‘Most talkative personality’. In 1945 volgt haar officieuze toneeldebuut tijdens een tournee met werken van Gilbert & Sullivan, maar het officiële debuut – als Frasquita in Bizets Carmen – volgt pas in 1948 bij de Opera in Philadelphia.

Beschikkend over een ijle, lichte sopraan coloratuurstem zong ze de volgende tien jaar bij talloze kleinere en grotere Amerikaanse operagezelschappen zoals bijvoorbeeld in 1951 Violetta bij Charles Wagners rondreizend operagezelschap, in 1953 Manon (een glansrol als vlot, charmant flirtend meisje) in Baltimore en Marguerita in Mefistofele plus Donna Elvira in San Francisco in 1953 in en breidde ze haar repertoire uit van Micaëla tot Carmen via Tosca, Mimi, Aida, Violetta, Donna Elvira en Donna Anna. Ze verwierf een heel goede reputatie, was heel professioneel bezig, werkte hard en leerde snel nieuwe rollen. Ze deinsde er bijvoorbeeld ook niet voor terug om ’s middags Die Fledermaus en ’s avonds Die lustige Witwe te zingen. In 1955 was haar eerste optreden in de New York City opera als Rosalinde in de operette van Strauss.

In 1958 werd Sills uitverkoren om de titelrol te vertolken in Douglas Moore’s The ballad of Baby Doe waarvan het libretto is gebaseerd op het waargebeurde leven van Elizabeth ‘Baby’ Doe, een bijzonder iemand die een reputatie opbouwde als manager van een mijn in Colorado. De bewuste productie werd een groot succes en nam een groot deel van het seizoen van de New York City opera in beslag waar Julius Rudel net als muzikaal leider was aangesteld. Componist Moore verklaarde dankbaar: “Miss Sills – u bènt echt Baby Doe!”. Het werk werd in 1959 compleet opgenomen en vormde meteen de eerste opname van Sills (die helaas nooit is heruitgegeven).

Haar stem bezat toen al het kenmerkende tremolo dat met de jaren dusdanig toenam, dat het een smet ging vormen op haar latere opnamen. Haar gave om elk personage met een prachtig heldere dictie en een vloeiende manier om lange frasen met een fraaie zachte toon vorm te geven, vooral in het hoogste register, zorgde ervoor dat Baby Doe altijd een van de vier lievelingsrollen van Sills bleef (de andere zijn Massenets Manon, Händels Cleopatra, de titelheldinnen in Donizetti’s Lucia di Lammermoor, Maria Stuarda, Anna Bolena, Norma  en Roberto Devereux). Maar ook zong ze de koningin in Rimsky-Korsakovs Le coq d’or.

Aan het begin van de jaren zestig ontwikkelde de zangeres zich tot een der leidende sopranen bij het New Yorkse gezelschap, maar pas toen dat gezelschap zijn nieuwe honk in het Lincoln Center betrok, in het Staatstheater aan de andere kant van de Plaza tegenover de Met. Daar werd ze internationaal bekend als Cleopatra in Händels Giulio Cesare. Men zegt dat het toeval was dat de Met tegelijkertijd de première gaf van Barbers Anthony and Cleopatra, een grootschalige onderneming die talloze moeilijkheden ondervond terwijl de kleinschaliger productie van de City Opera over eerdere en gelukkiger momenten uit Cleopatra’s leven zo’n onmiddellijk succes had. Sills’ vocale vuurwerk was in operakringen het gesprek van de dag. “Ik wist dat ik mooier dan ooit had gezongen”, noteerde Sills in haar dagboek dat later deel werd van haar autobiografie. Kort tevoren was ze in Boston opgetreden, voor het eerst als Koningin van de nacht in Mozarts Zauberflöte.

Als gevolg van de in die tijd op stoom gekomen authentieke uitvoeringspraktijken vond die nog heel traditioneel uitgevoerde opera van Händel die korte tijd later ook werd opgenomen, geen genade bij kenners en liefhebbers. Maar het valt niet te ontkennen dat Sills’ zang best spectaculair is en dat ze voor New Yorkse begrippen een pioniersdaad verrichtte.

Op schrift heeft Sills vastgelegd dat ze een grote hekel had aan het maken van opnamen en dat ze zich eigenlijk alleen gelukkig voelde op het operatoneel. Pas aan het eind van een avond als ze zich fysiek en emotioneel helemaal had gegeven, voelde ze zich gelukkig. De microfoons overdrijven de zweving van haar stem. Dat is heel goed waar te nemen bij vergelijking van haar beide opnamen van Donizetti’s Roberto Devereux die met een tussenpoos van tien jaar ontstonden. De best indrukwekkende EMI opname wordt volledig overtroffen door de ‘live’ versie met Domingo die bij Melodram verscheen. Haar felheid en dominantie zijn hier net zo imposant als de daarmee contrasterende teerheid op het moment dat ze verklaart dat niemand ooit zal kunnen zeggen dat hij de koningin van Engeland heeft zien huilen

Een dergelijke vergelijking kunnen ook degenen maken die in het gelukkige bezit zijn van haar ooit bij EMI/Classics for Pleasure verschenen studio opname van Verdi’s La traviata met de videoregistratie van dat werk tijdens het Wolf Trap festival vijf jaar later, war ze kalmer klinkt en haar wisselende gelaatsuitdrukkingen veel aan de geloofwaardigheid bijdragen. Helaas zijn beide opnamen niet meer in de handel.

Wat haar bel canto repertoire betreft, kreeg Sills vaak het verwijt dat ze overdreven verdere versieringen aanbracht in van nature als rijk versierde partijen. Dat moeten we maar aanvaarden als deel van haar vocale persoonlijkheid. Het is iets kenmerkends waaraan men haar onmiddellijk herkent, net zoals dat bij Sutherland met haar portamento uithalen of bij Caballé met haar flamencoachtige borsttonen het geval is. Het enige andere echt persoonlijke trekje van Sills’ techniek is de lichte hapering in haar stem die ze gebruikte om hetzij hysterische, hetzij sensuele momenten te onderstrepen. Een goed voorbeeld daarvan is te horen in de beginfrasen van de eerste akte uit Massenets Thaïs, in alle overige opzichten de beste van al haar latere opnamen. Ze lijkt de dan langzamerhand wat rafelige toon te gebruiken om Thaïs’ kwetsbaarheid te tonen, als een grote schoonheid die zichzelf beschouwd op het moment van een beginnende aftakeling. 

Wie wil horen hoe ze diezelfde techniek gebruikt om angst te suggereren, moet haar eens beluisteren in de climax van het grote gebed uit de laatste scène. Net als Leyla Gencer, Montserrat Caballé en recenter ook Edita Gruberova nam Sills alle drie de Tudor heldinnen van Donizetti voor haar rekening. Van de diverse studio opnamen is die van Anna Bolena het effectiefst onder andere omdat Sills dezelfde reeks koele vocale kleuren gebruikt voor haar uitbeeldingen van Anna Boleyns dochter en Elizabeth I.

Haar stem was in wezen een lichte lyrische sopraan en het dramatische geluid dat ze ontwikkelde zonder enige echt blijk van een borstregister in de grote Italiaanse traditie maakte te vroeg een eind aan haar loopbaan. Wat het grote Amerikaanse publiek wel te zien en te horen kreeg, was een portretgalerij die Sills tot bovenaan de lijst van haar generatie zangeressen bracht.

Van de volledige opera opnamen die ze maakte terwijl ze in haar beste jaren verkeerde zijn met name haar Lucia di Lammermoor en haar als heruitgave verschenen Manon met het voortreffelijke trio Nicolai Gedda, Gérard Souzay en Gabriel Bacquier van grote betekenis. De derde is controversiëler en werd aanvankelijk met weinig enthousiasme begroet, is mogelijk daarom ook tijdelijk uit de roulatie verdwenen, maar blijkt het na vijfentwintig jaar toch best nog goed te doen: Bellini’s I Capuleti ed i Monecchi

Pas in 1967 maakte Sills haar Europese debuut, maar dan wel meteen als Koningin van de nacht in de Weense Staatsopera, twee jaar na haar eerste succesvolle optreden in de Scala waar ze Rossini’s L’Assedio di Corinto aan de vergetelheid ontrukte; in 1970 stond ze voor het eerst in Covent Garden met Lucia di Lammermoor. Ook eigentijdse werken konden op haar belangstelling rekenen; Nono’s Intolleranza 1960 bijvoorbeeld. 

In 1971 was ze verbonden aan de Opera in Boston., in 1974 kreeg ze eindelijk een welverdiend engagement aan de New Yorkse Met nadat ze daar achttien minuten applaus had geoogst in Rossini’s Corintheopera. Verdere internationale optredens vonden plaats in het Teatro Colón in Buenos Aires en de operahuizen in Wenen, Berlijn, Venetië, Napels en San Francisco.

In 1979 nam Sills afscheid van het operatoneel om een jaar later directrice te worden van de New York City Opera waar ze in 1955 was gedebuteerd. Met het maken van opnamen begon de zangeres pas vrij laat in haar loopbaan gedurende de tweede helft van de jaren zestig tot eind jaren zeventig vorige eeuw. Wel was ze nog regelmatig te gast in tv programma’s als de Tonight- en Muppet Show.

Omdat zoveel van hun repertoire zorgde voor (nodeloze?) overlappingen werden Sills en Sutherland in de jaren vrij algemeen als rivalen beschouwd. Maar hun stemmen en stijlen waren dermate verschillend dat het toch een kwestie van appels en peren vergelijken was en dus zinloos. Het tweetal zelf toonde geen enkel blijk van rivaliteit en werkte zusterlijk samen in Sills’ afscheidsvoorstelling van Strauss’ Fledermaus in 1980. Zij als Adèle, Sutherland als Rosalinde. Haar afscheid thuis in New York gaf ze kort daarop, op 27 oktober tijdens een gala ter ere van haar. Maar het betekende niet het definitieve afscheid van dat gezelschap: ze was er aansluitend van 1980 tot 1989 algemeen directeur van.

Terugkijkend kan worden vastgesteld dat Beverly Sills op verschillende manieren een bijzondere zangeres was en een pionier in de Amerikaanse operawereld. Het is jammer dat ze pas zo laat in haar loopbaan opnamen ging maken en dat ze zo sporadisch in Europa optrad en al helemaal niet in Nederland. 

Ergens in een archief moet nog een opname sluimeren van het benefiet optreden voor de International Piano Library in oktober 1970. Daar zong ze begeleid door Roland Gagnon diens ‘bijna oorspronkelijke’ Sillsiana, een fantasie waarin gebruik wordt gemaakt van een twaalftal coloratuurcadensen van even zovele ‘show-stoppers’ waarbij Zerbinetta, Lucia, Philine, Olympia, Lakmé en Rosina de revue passeren met een veelvuldig gebruik van de uitroep ‘Ma!” waarmee de zangeres haar publiek in haar netten placht te verstrikken.

Liefst moet een operazangeres te zien en te horen zijn, maar Sills was een van die bijzondere persoonlijkheden die het hele theater in opwinding kon brengen vanaf het moment dat ze op het podium verscheen. Over een van haar successen noteerde ze: “Ik was extatisch omdat ik aanvoelde dat het publiek en ik net een geweldige ervaring hadden ondergaan”. Beverly Sills overleed 3 juli 2007, 78 jaar oud, aan keelkanker in haar geboorteplaats New York.

Autobiografie

Bubbles. New York, 1976.

Discografie

Bellini: Giulietta in I Capuleti e i Montecchi. Met Janet Baker, Nicolai Gedda e.a., het John Alldis koor en het Philharmonia orkest o.l.v. Giuseppe Patanè. EMI 586.055-2 (2 cd’s). 1975

Bellini: titelrol in Norma. Met ??? o.l.v. James Levine. ABC ATS 20017/1-3 (3 lp’s).

Bellini: Elvira in I puritani. Met Nicolai Gedda, Luis Quilico, Paul Plishka e.a., het Ambrosian operakoor en het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Julius Rudel. DG 471.207-2, Millennium classics MCD 80356 (3 cd’s). 1973

G. Charpentier: Louise in Louise. Met Nicolai Gedda, Mignon Dunn, José van Dam en het Ensemble van de Opéra Parijs o.l.v. Julius Rudel. EMI 565.299-2 (3 cd’s).

Donizetti: titelrol in Anna Bolena. Met Shirley Verrett, Stuart Burrows, Paul Plishka, Patricia Kern e.a., het John Alldiskoor en het Londens symfonie orkest o.l.v. Julius Rudel. DG 471.217-2 (3 cd’s). 1972

Donizetti: Norina in Don Pasquale. Met Donald Gramm, Alfredo Kraus, Alan Titus e.a., het Ambrosian operakoor en het Londens symfonie orkest o.l.v. Sarah Caldwell. EMI 566.030-2 (2 cd’s). 1978

Donizetti: Lucia di Lammermoor. Met Carlo Bergonzi, Piero Cappuccilli e.a. het Ambrosian operakoor en het Londens symfonie orkest o.l.v. Thomas Schippers. Westminster 471.250-2 (2 cd’s). 1974

Donizetti: Maria Stuarda. Met Eileen Farrell, Stuart Burrows, Luigi Quilco e.a, het John Alldiskoor en het Royal philharmonic orkest o.l.v. Aldo Ceccato. DG  471.224-2 (2 cd’s), 471.227-2 (7 cd’s). 1969

Donizetti: Roberto Devereux. Met Robert Ilosfalvy, Peter Glossop e.a., het Ambrosian operakoor en het Royal philharmonic orkest o.l.v. Charles Mackerras. DG 471.224-2 (2 cd’s), 471.227-2 (7 cd’s). 1969

Donizetti: Elisabetta in Roberto Devereux. Met R Ilosfalvy, Peter Glossop e.a., de Ambrosian Singers en het Royal philharmonic orkest o.l.v. Charles Mackerras. DG 471.224-2 (2 cd’s). 1969

Donizetti: Elisabetta in Roberto Devereux. Met Placido Domingo en het Ensemble van de New York City opera o.l.v. Julius Rudel. Melodram CDM 270107 (2 cd’s). 1979  

Händel: Cleopatra in Giulio Cesare. Met Norman Treigle, Maureen Forrester e.a. en het Ensemble van de Metropolitan opera, New York o.l.v. Julius Rudel. RCA GD 86182 (2 cd’s). 1967

Mahler: Symfonie nr. 2. Met Florence Kopleff, het koor van de Utah universiteit en het Utah symfonie orkest o.l.v. Maurice Abravanel. Vanguard 08.4004.71. 

Massenet: titelrol in Manon. Met Nicolai Gedda, Gérard Souzay e.a. met het Ambrosian operakoor en het Philharmonia orkest o.l.v. Julius Rudel.   DG 474.950-2 (3 cd’s). 1970

Massenet: titelrol in Thaïs. Met Sherrill Milnes, Nicolai Gedda, Richard van Allan e.a., het John Alldis koor en het Philharmonia orkest o.l.v. Lorin Maazel. EMI 565.479-2 (2 cd’s). 1976

Rossini: Pamira in L’Assedio di Corinto. Met Shirley Verrett, Harry Theyard, Justino Diaz e.a., het Ambrosian operakoor en het Londens symfonie orkest o.l.v. Thomas Schippers. EMI 764.335-2 (3  cd’s). 

Rossini: Rosina in Il barbiere di Siviglia. Met Sherrill Milnes, Nicolai Gedda, Renato Capecchi, Ruggero Raimondi e.a., het John Alldiskoor en het Londens symfonie orkest o.l.v. James Levine. EMI 566.040-2, 585.523-2 (2 cd’s). 1974

Verdi: Gilda in Rigoletto. Met Sherrill Milnes, Alfredo Kraus, Samuel Ramey e.a., het Ambrosian operakoor en het Philharmonia orkest o.l.v. Julius Rudel. EMI 566.037-2 (2 cd’s). 1978

Verdi: Violetta in La traviata. Onbekende details. RCA en of Classics for pleasure.

Bellini and Donizetti heroines. Millennium classics UMD 80468.

Video

 

Donizetti: The daughter of the regiment (in het Engels!). Video Artists VAIDVD 4212 (dvd).