WOLFGANG SCHNEIDERHAN, BESCHEIDEN RAFFINEMENT
Met de Oostenrijks-Duitse violistenschool ging het aanbod aan echt groten schoksgewijs sinds midden negentiende eeuw na Kreisler en Joachim en met hiaten tijdens de beide wereldoorlogen. Nadat Georg Kulenkamff en Gerhard Taschner betrekkelijk jong overleden en Max Rostal zich op het lesgeven richtte was het vrij stilletjes totdat ineens, aangevoerd door een Anne Sophie Mutter, met en Christian Tetzlaff, Frank Peter Zimmermann, Thomas Zehermair en Isabelle Faust ineens een fijne nieuwe golf aanrolde.
De grote uitzondering was in die tijd Wolfgang Scheiderhan, die echter nooit een rol als grote virtuoos heeft gespeeld (of willen spelen). Zijn stijl was subtiel en zijn muzikale persoonlijkheid had niets van de ‘ster’. Niemand zou hem willen plaatsen in dezelfde categorie beroemdheden als Huberman, Kreisler, Szigeti, Heifetz, Menuhin of Stern, maar hij was wel een heel ‘complete’ violist. Waarschijnlijk zelfs meer dan beroemde tijdgenoten.
Hij blonk namelijk als solist uit in een erg breed repertoire, dat reikte van Vivaldi en Bach via Mozart, Beethoven, Schubert en Brahms tot Hindemith, Martin en Henze. Hij was een gevierd kamermusicus in zijn jongere jaren en was een gevoerde concertmeester van het Weens filharmonisch orkest. Juist vanwege zijn brede repertoire en zijn memorabele prestaties moet voor deze bescheiden violist een plaats worden ingeruimd als belangrijk midden 20e eeuws vertolker. In Nederland trad hij maar sporadisch op. In mei 1958 leidde hij in Amsterdam als solist/dirigent de Festival Strings uit Luzern, in 1966 en 1967 was hij terug om met het Concertgebouworkest eerst de Ariosi en vervolgens het vioolconcert van Henze te ntroduceren en in 1971 hield hij met zijn echtgenote Irmgard Seefried hier een pleidooi voor Martins Maria-Tryptichon.
Decca, DG en Jecklin hebben gelukkig een aantal van de door hem gemaakte opnamen in hun catalogus gehouden, maar DG ging in zijn Europese lijst merkwaardig voorbij aan Schneiderhans eerste opnamen uit begin jaren vijftig. In Japan had men daarvoor een fijnere neus en werd een Schneiderhan Editie in 24 delen uitgebracht die de periode van midden jaren vijftig tot ongeveer 1970 beslaat. Het gaat om concerten en sonates van barok tot hededaags. Tot de begeleidende dirigenten behoren Karel Ancerl, Paul van Kempen en Ferenc Fricsay, tot de pianobegeleiders vooral Carl Seemann, maar ook Walter Klien en Wilhelm Kempff. Geïnteresseerden kunnen proberen dat moois via Internet te bestellen.
Schneiderhan werd 28 met 1915 in Wenen geboren en de muziek uit die stad speelde begrijpelijk genoeg altijd een grote rol in zijn repertoire. Het is dan ook nauwelijks toeval dat hij daar op 86-jarige leeftijd 18 mei 2002 stierf. Lang nadat hij zijn solistische loopbaan had opgegeven, bleef hij daar ook nog lesgeven aan de Musikakademie. Zelf kreeg hij vanaf zijn derde jaar eerst vioolles van zijn moeder, daarna (1923) van de destijds beroemde pedagoog Otakar Sevcik in Pisek, die onder andere ook leraar was van Erica Morini. Zelf noemde Schneiderhan echter Julius Winkler als zijn belangrijkste muziekpedagoog omdat hij zorgde voor een bredere oriëntatie.
In 1926 is zijn eerste grote solo-optreden met het Mendelssohnconcert in Kopenhagen, in 1933 wordt hij eerst concertmeester van het Weens symfonie orkest, dan in 1937 van het Weens filharmonisch. Datzelfde jaar richt hij het Schneiderhan strijkkwartet op; in 1938 begint hij met lesgeven aan het Salzburgs Mozarteum. Irmgard Seefried wordt in 1948 zijn echtgenote en in 1951 verlaat hij definitief het Weens filharmonisch en zijn strijkkwartet om verder als solist door het leven te gaan. Wel is hij nog de grondlegger van het Fritz Kreisler vioolconcours dat sinds 1992 in het Weense Konzerthaus plaatsvindt.
Op aandringen van Furtwängler tijdens zijn carrière als solist en kamermusicus ook les geven en gaf hij na Kulenkampffs overlijden sinds 1949 jarenlang masterclasses tijdens de Luzerner Festwochen waar ik hem 2e helft jaren vijftig meemaakte en hij nadat ook Edwin Fischer was gestorven regelmatig trio avonden gaf met Geza Anda en Enrico Mainardi. Een paar trio opnamen – Brahms in dit geval –resteren en stichtte hij met Baumgartner in 1956 de Luzern Festival Strings.
Tegen het midden van de jaren vijftig was Schneiderhans reputatie als solist overal gevestigd en zijn opname van Mozarts 4e vioolconcert met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Hans Rosbaud illustreert ook waarom. Voor moderne oren, gewemd aan een wat ruigere aanpak, klinkt het mogelijk al te verfijnd, maar ook nu nog laten zijn mooie stokvoering, egale toon en oordeelkundig gebruik van vibrato – zeker in het middendeel – nog een heel positieve indruk achter. Zoals zijn eigen cadensen verraden bezat hij ook veel stijlgevoel.
Tien jaar later gebruikte hij die cadensen opnieuw toen hij alle vioolconcerten van Mozart met de Berlijners voor DG speelde, nu ook in de dubbelrol als dirigent. Spijtig dat die opname uit roulatie is. Alleen het 5e concert uit die reeks resteert. Maar Schneiderhan beperkte zich zoals gezegd niet alleen tot 18e eeuws repertoire. Zijn in 1962 gemaakte opname van het vioolconcert van Stravinsky met Ancerl was destijds een betrekkelijk moedige pioniersdaad, een pleidooi voor een werk dat toen nog allerminst populair was en zijn voordracht is klinkt nog steeds zo muzikaal dat hij allerminst is achterhaald.
Een ander werk dat de meeste violisten links laten liggen, is het vioolconcert van Frank Martin dat Schneiderhan al in 1955, minder dan vijf jaar na zijn ontstaan, met Ansermet voor Decca opnam. Het een half uur vergende stuk is nogal breedsprakig, maar de violist behandlt de stekelige solopassages afwisselend streng en speels en steeds met dezelfde overtuigingskracht die hij ook in bekender werken demonstreert. Later maakte hij er met de componist zelf nog een opname van in Luxemburg, die nauwelijks beter is.
Diezelfde overtuigingskracht is ook kenmerkend voor de gezaghebbende manier waarop hij het vioolconcert van Henze met het Beiers omroeporkest onder leiding van de componist – opnieuw authenticiteit gewaarborgd – speelde in 1968, zo’n twintig jaar na het ontstaan van het werk. Het klinkt alles heel spontaan en doorleefd, alsof hij inderdaad jaren vertrouwd is met het stuk.
Vermoedelijk is echter zijn tweede plaatlezing van Beethovens vioolconcert terecht Scheiderhans bekendste en populairste opname. Hier kon hij in alle rust zijn persoonlijkheid ten toon spreiden. Er bestond trouwens een eerdere opname met de Berlijners met Paul van Kempen als dirigent, maar de latere versie in mooier, persoonlijker, met minder opsmuk. Gebruikte hij voor die eerdere opname nog de gangbare cadensen van Joachim, nu koos hij als vermoedelijk eerste de cadensen die Beethoven zelf schreef voor de zelden te horen bewerking tot pianoconcert; veel later volgde Gidon Kremer hem daarin. Verrassend, het obbligato voor pauken daarin.
Frappant en dus opnieuw heel kenmerkend voor de solist is, dat opnieuw begrippen als sober, nobel, evenwichtig in gedachten komen bij het beluisteren. Maar belangrijker natuurlijk is de zuivere, doorleefde, ranke toon: alles heel lenig en treffend. Jochum en het orkest lijken ook extra geïnspireerd en zorgen voor een prachtige begeleiding waarin de muzikale rhetorica ondergeschikt is gemaakt aan een geëngageerde dialoog.
Schneiderhan nam ook de tien vioolsonates van Beethoven tweemaal op. De eerste keer gebeurde dat in 1952 met Wilhelm Kempff. Het resultaat klinkt intiem, lyrisch, vrij week en bescheiden, bijna als een niet voor de luisteraar bestemde dialogue intérieure. De tweede keer, zo’n negen jaar later, zorgde de begeleider Carl Seemann voor een assertiever aanpak van dezelfde materie. De in Bremen geboren Seemann nam een speciale plaats in temidden van Scheiderhans kamermuziek gezellen. In de periode van 1952 tot 1966 trad het duo regelmatig op en registreerde het heel wat kamermuziek. Er is sprake van veel onderlinge simpatico in die uitvoeringen. Dat blijkt het beste uit de in beide gevallen zo goed geslaagde uitvoeringen van de subtiel gedane Mozarts vioolsonates en bij wijze van contrast heel gepassioneerde, gedurfde weergave van Prokofievs sonate in D. Gevoelsmatig midden daar tussenin zijn daar de sonatines van Schubert met hun fraaie balans tussen nadruk en uitbundigheid.
Maar er zijn ook minder geslaagde opnamen. In de drie sonates van Brahms klinkt het tweetal veel te serieus en bot. Minstens zo teleurstellend was de opname van Bachs vioolsonates met Karl Richter uit 1966: een toonbeeld van hoekigheid en sufheid en heel wat anders dan wat Schneiderhan tien jaar eerder had weten te maken van Bachs vioolconcerten met het ensemble uit Luzern, het ooit dooir Paul Sacher en Rudolf Baumgartner.
Van zijn activiteiten als miniaturist is weinig over op cd van Schneiderhan. In 1957 maakte hij een geslaagde opname van onder meer Bartóks 6 Roemeense volksdansen, een arrangement van de ‘Gopak’ uit Moessorgsky’s Jaarmarkt in Sorochinsky en een deeltje uit Falla’s La vida breve in een arrangement van Kreisler. Alles even stijlvol gedaan en een goed voorbeeld van de speelwijze van een echte Weense violist.
Ondanks alle jaren waarin Schneiderhan zich als solist en eminent kamermusicus manifesteerde, is hij snel in vergetelheid geraakt en ‘verkopen’ zijn opnamen waarschijnlijk niet langer. Zelfs wanneer hij kortstondig in de schijnwerpers stond was hij een zichzelf wegcijferend iemand die op zijn best was als hij – in de woorden van Artur Schnabel - met zijn kunst achter de kunst kon verstoppen.
Gelukkig dus maar dat toch nog opnamen bestaan waaraan hij kan worden gemeten en opnieuw kan worden geëvalueerd in een contekst waarin de beoordeelaar hem blanco, dus onbevooroordeeld benadert. Het loont nog steeds de moeite hem te beluisteren.