PETER SCHREIER: DE TENOR/DIRIGENT
Met het lied en tijdens concerten kan ik mijn voostellingen realiseren
Het lag voor de hand om Peter Schreier als de ‘nieuwe Fritz Wunderlich’ te beschouwen, want zijn ster begon te rijzen, toen Fritz Wunderlich door een valpartij op het operatoneel in Freiburg tragisch om het leven kwam. Logisch, dat Schreier zich verzet tegen zo'n vergelijking. Hij vindt, dat hij veel lyrischer is dan Wunderlich, dat hij een heel ander timbre heeft en dat hij weliswaar ook graag het Duitse romantisch lied vertolkt, maar minder geneigd is om met uitzondering van Mozart in opera's te zingen. Meer dan Wunderlich wordt hij bewonderd als Bachvertolker en oratoriumzanger
Er zijn natuurlijk meer redenen om Schreier als lyrische Duitse tenor niet als nieuwe Wunderlich te bestempelen. Dergelijke vergelijkingen met een vrij hoog appelen-en-peren gehalte zijn bijna altijd unfair en het is verstandiger om hem te zien als het unicum in de wat schaarse Duitse tenorwereld dat hij is. Om te beginnen wat zijn stemkarakter is. Wat dat betreft is zijn begintijd als Dresdens ‘Kruzianer’ al veelbetekenend. Hij profileerde zich aanvankelijk vooral in lied en oratorium en ziet er eerder als leraar dan als kunstenaar uit. Maar hij weerspiegelt ook de tragiek van een Duitse tenor in een strikt verdeeld land: hij woont in Dresden, was verbonden aan de Oost Berlijnse Staatsopera en mocht niet in West Duitse theaters optreden, hoewel het nooit ontbrak aan verleidelijke aanbiedingen. Schreier mocht wel in Wenen en New York optreden en als hij in Salzburg tijdens het festival zong, mocht hij zijn gezin niet meenemen, omdat het DDR regime bang was voor zijn definitieve vlucht. Liefst had de zanger zich in Wenen willen vestigen, maar ook dat werd niet toegestaan. Kortzichtig en jammer, want de Oost Duitsers zouden zo waarschijnlijk een betere tenor hebben terug gekregen, iemand die zich elders verder had ontwikkeld en die niet nodeloos met existentiële problemen werd belast.
Het zingen begon voor Schreier al vroeg. Zijn vader was organist en cantor, aanvankelijk in Grauernitz bij Dresden, waar de zanger in 1936 werd geboren, daarna in het aan de Elbe gelegen Meissen, bekend als porseleinstad. Het eerste muziekonderwijs kreeg hij van zijn vader, daarna kwalificeerde hij zich als de eerste kostschoolleerling, die in 1945 in het Kruiskoor werd toegelaten. De grondige opleiding, die hij in algemeen en muzikaal opzicht kreeg, bepaalde en bepaalt in hoge mate zijn natuur en zijn loopbaan.
Na het eindexamen volgde Schreier het advies van Mauersberger, de cantor van het Kruiskoor, en werd zanger. Het was trouwens ook zijn eigen wens. Na een korte periode met privélessen ging hij aan de muziekhogescholen in Dresden en Leipzig studeren. Wat hij tijdens de acht jaar in het Kruiskoor had geleerd, was noch voor zijn stem, noch voor zijn allround muzikale ontwikkeling voldoende om echt een goede zanger te worden. Liefst echter wilde hij dirigent worden en die wens bleef hij ook koesteren tijdens zijn aanvankelijke zangers loopbaan. Hij twijfelde namelijk of hij mentaal wel geschikt was als zanger.
Het lot besliste anders. De studio van de Staatsopera in Dresden engageerde hem in 1959 en na twee ‘leerjaren’ op het toneel werd hij volwaardig lid van het ensemble. Nog eens twee jaar later werd hij ook aan de Berlijnse Staatsopera geëngageerd zonder dat hij zijn binding in Dresden hoefde op te geven.
Schreier debuteerde als ‘eerste gevangene’ in Beethovens Fidelio. Andere Duitse operarollen en Verdi (ook in het Duits) volgden gauw. Ook om andere redenen interesseerde de Italiaanse opera Schreier minder, omdat hij een eerder sacrale achtergrond had en dus liever evangelist partijen zong en de opera als wat inferieur beschouwde, omdat op het toneel niet echt kon worden gemusiceerd. Niettemin zong hij in La traviata. Niet met smeltende stem en zuchtend, maar met duidelijke contouren en helder, meer in de sfeer van het lied dan van de aria. Niet vitaal-gevoelig, maar ingehouden en met beperkte dynamiek. Menig criticus heeft hem dat verweten, omdat het zo slecht in de traditie past. Maar het kan natuurlijk helemaal geen kwaad wanneer eens iemand afwijkt van de feitelijk even ongeloofwaardige, want gemaniëreerde typisch Italiaanse aanpak.
Ook wanneer Schreier Don José in Carmen zingt luistert men verrast. Hij klinkt ineens veel slanker, Franser, veel sympathieker en onpathetischer dan de gangbare heldentenor met een brok in de keel. Als men Schreier zo op de man af en onsentimenteel in deze rol hoort, wordt men zich plotseling bewust van de muzikale vorm en vallen de schematische toneel ideeën en traditionele stemprincipes, die de muziek zelf afdekten, ineens weg.
Geen wonder dat Schreier zich geleidelijk als een van de beste Mozart tenoren ontpopte. Karl Böhm prees hem als de beste Mozart tenor van het moment en haalde hem naar Praag voor zijn daar op te nemen Don Giovanni. Als Tamino en Belmonte werd hij naar Salzburg gehaald. Via Wenen, Glyndebourne, Buenos Aires, New York, Bayreuth, Rome en Warschau werden de concert optredens en liederenrecitals niet verwaarloosd. Ook via zijn toenemend aantal opnamen leerde de muziekwereld Schreier beter kennen.
Met zijn forse, krachtige gestalte is een lange en soeverein beheerste adem voorhanden en heeft het strottenhoofd een forse resonantie steun. Zo robuust als Schreier oogt, zo subtiel kan hij zingen. Toch is het timbre van zijn tenor niet week, al is het heel soepel. De hoogte straalt duidelijk en moeiteloos, zij het niet markant krachtig of briljant. Het laag is lichtelijk baritonaal gekleurd, maar nooit gedekt. Het ontbreekt nooit aan duidelijkheid, omdat het voortreffelijke strottenhoofd ook door een ander verstandig hoofd wordt bestuurd.
Dat verwacht men misschien niet zo snel van iemand met een wat kinderlijk gezicht. Maar men voelt het door zijn pretentieloos en dus sympathieke manier van doen, zijn optreden, dat wars is van elke vorm van ijdelheid en door de manier, waarop hij zich in zijn partijen en rollen inleeft. Declameren kan hij ook voortreffelijk en dat komt goed te pas wanneer hij Richard Strauss zingt.
Maar opnieuw is het Mozart, waarmee hij de meeste indruk maakt: innig en schrander tegelijk, steeds naar de situatie van de handeling dat vergt, stijlzuiver en met diepgang, steeds met geserreerde emoties. Toch gaat dat niet allemaal vanzelf, want Schreier bekende eens: "Het wordt me niet makkelijk gemaakt, omdat men van mij eist, dat ik altijd in topvorm ben. Ik wil echter geen slaaf van mijn beroep worden. Ik wil een beetje mens blijven, hoewel ik tenor ben."
Maar niet alleen tenor, want de oude liefde om ook te dirigeren, brak begin jaren zeventig definitief door. Wie hem in die hoedanigheid ook aan het werk heeft gezien, moet vaststellen, dat Schreier ook daar weliswaar geen sensatie wekt, maar wel blijk geeft het vak goed te beheersen.
Als zanger weet u om te beginnen ook, hoe de muziek moet ademen.
"Ik wil altijd in de eerste plaats musicus zijn."
Wilt u misschien ook nog regisseur worden?
"Daarvoor hoeft men niet bevreesd te zijn. Niets tegen regisseurs, maar bij mij gaat dat slechts zolang goed als het muzikaal klopt. Ik heb net in Wenen meegezongen in Strauss' Ägyptische Helena. Een jonge dirigent moest invallen en er waren slechts twee orkestrepetities. Een muziek, die nauwelijks nog te verdagen is - Strauss heeft wel erg veel geschreven, wat ons tegenwoordig nauwelijks meer raakt. Dan vind ik het een goede uitdaging om te zorgen, dat zo'n voorstelling toch goed lukt; dat is de zin van het musiceren."
Maar het is ook een reden om met mate opera te doen. U zingt niet graag het bekende repertoire. Enerzijds niet omdat het ensembletheater, dat de belangrijkste voorwaarde is voor goede repertoire voorstellingen, in het Westen nauwelijks meer bestaat - "In Oost Berlijn hebben we een mooi repertoire, maar geen sterren" - anderzijds omdat de waarde van een zanger tegenwoordig uitsluitend nog wordt gemeten aan waar hij overal als gast optreedt.
"Ik zou dolgraag een half jaar in Berlijn en een half jaar in Wenen willen zijn, maar dan wordt onmiddellijk gevraagd: wat is er met hem aan de hand? Gaat zijn stem al achteruit? Trouwens ook bij de staggione theaters zijn de voorstellingen lang niet altijd bevredigend."
Mozart, het lichte Italiaanse vak, wat Duitse rollen en enige modernen blijven de hoofdschotel, maar ook David (in Wagners Meistersinger) wacht in Salzburg en Pfitzners Palestrina.
Operette heeft u altijd links laten liggen.
“Men vergeet vaak dat operette zingen heel moeilijk is, zeker van een tenor wordt erg veel geëist. Ik was bovendien altijd bang dat ik daarmee mijn stem zou ruïneren voor Bach en Mozart. Richard Tauber was een vocaal fenomeen. Bovendien trok hij geen duidelijke stilistische grenzen tussen de genres en klinkt in zijn Mozart iets van operettestijl door. Maar op operettegebied had hij een goede smaak.”
Is dat niet ook een kwestie van timbre? U zingt helder en duidelijk, niet sentimenteel genoeg voor de operette.
“Dat klopt wel. Het is een kwestie van smaak, of je helderder of donkerder wilt zingen. Velen vinden dat Bach en Mozart licht moeten worden gezongen. Ik vind van niet. Hoe ik mijn stem kleur weet ik zelf niet precies. Gek genoeg ervaar ik mijn eigen stem als nogal donker. Het is ook maar wat voor criteria je aanlegt. Ik probeer tot in het hoogste hoog, dus tot a en b helder en licht te blijven. Dramatische tenoren gaan bij de g al donker klinken. Dat wil ik liever niet."
Heeft dat nog te maken met uw opleiding bij het Kreuzkoor of is dat door het stemtype bepaald?
“Daar raakt u een essentieel punt. Ik ben natuurlijk gevormd door de klank en de stijl van dat Saksische jongenskoor. Daarom is voor mij de instrumentale manier van zingen het mooist. Onbewust heb ik dat in mijn solo loopbaan ingebracht, ik ben voorgeconditioneerd. Daar is niets op tegen. Maar als ik die opleiding niet had, zou ik best een wat meer Italiaanse tenor kunnen zijn geworden.”
Mist u daardoor niet iets op het gebied van legato zingen?
“Helemaal niet, hoewel ik het bij Italiaanse stemmen graag hoor. Voor de literatuur die ik zing breng ik voldoende aan stemmiddelen mee, er is zelfs ruimte voor verdere ontwikkeling. Ik ben helemaal geen stem fetisjist of fanaticus omdat ik in de eerste plaats muziek wil maken. Ik wil kost wat het kost voorkomen dat zingen vervelend wordt. Ik wil alles proberen ook interessant, een soort dramatische scène te maken, zelfs als het om een eenvoudig volksliedje gaat met zijn eigen mini geschiedenis.”
Net als in de opera wilt u ook de tekst interpreteren.
“Mijn principe is dat de stem geen doel op zichzelf vormt. Ook als ik in een opera onderworpen ben aan bepaalde beperkingen - door de regie, de dirigent, de ruimtelijke afstand - dan heb ik tenminste met het lied de mogelijkheid om mijn ideeën te realiseren. Ideaal is natuurlijk wanneer je muziek en tekst onder een noemer krijgt. Ik geef eigenlijk de voorrang aan de tekst, probeer echter om aan de tekst de mogelijkheden te ontlenen die de melodie en de dictie geven. Dat is met bijna alle liederen mogelijk. Waar de tekst geen mogelijkheid biedt om klemtonen aan te brengen - denk aan de opera - dan heeft de zanger altijd nog zijn timbre waarop hij kan vertrouwen. Waar de tekst hem in de steek laat, moet hij proberen om met stemmiddelen expressie te wekken.”
Soms is ook sprake van een discrepantie tussen tekst en muziek, bijvoorbeeld bij de “Heineliederen” van Schumann.
“Dat is een probleem voor zich. In dit voorbeeld lijkt me ook dat Schumann de teksten van Heine niet goed heeft begrepen, met neme de ironie daarvan niet. Omdat de muziek hier zo kernachtig is, kies ik in dit geval voor Schumann en laat de dubbele bodems van Heine voor wat ze zijn.”
Is het niet moeilijk om steeds weer van lied naar opera en terug te moeten omschakelen?
“Ik houd van afwisseling. Ik zing niet graag veertien dagen achter elkaar alleen maar liederen. Daartussen moet ik wat aan opera of oratorium doen. Een voorbeeld. Tijdens een langere liederentoernee heb ik een weekje Wenen gepland voor tweemaal Cosí om niet in routine te vervallen. Ik wissel dat bewust af omdat ik geloof dat je tegenwoordig niet meer exclusief liederen vertolker kunt zijn. Me dunkt dat de opera er bij wint wanneer je regelmatig ook liederen zingt en omgekeerd. Bij liederen moet je beheerster en instrumentaler zingen. Als ik thans stijlgetrouw een Mozartrol in de opera zing, is dat een voorwaarde. Stilistische afwijkingen wegen bij Mozart veel zwaarder dan bij latere componisten.”
U zit hier rustig met me te praten terwijl u vanavond moet optreden. Heel wat collega’s weigeren onder dergelijke omstandigheden een gesprek.
“Er zijn er die twee dagen voor een optreden geen enkel woord meer zeggen. Dat lijkt me overdreven. Ik zing me al sprekend in. Als ik ‘s morgens wakker word en mijn eerste spreekgeluid hoor, wet ik al hoe de conditie van mijn stem is. Als die niet goed genoeg lijkt, moet ik echt inzingen. Iedereen heeft zijn eigen methodiek. Ik heb een wat gevaarlijke gekozen, waarbij ik de volle stem in falsetto laat omslaan om het punt te vinden waar de kopstem aanslaat. Ik praat ook in mijn gangbare stemligging zodat praten geen inspanning is.”
Er zijn andere risico’s voor de stem.
“Het vele reizen, klimaatwisselingen, tochtige tonelen, de stress om elke dag het beste te moeten geven om aan de hoge verwachtingen van het publiek te voldoen. Om mijn lichaam en mijn zenuwen wat te sparen beperk ik het reizen enigszins.”
De persoonlijke uitweg voor Schreier is om vooral oratorium en lied te blijven zingen, de operarollen te beperken en te gaan dirigeren.
U weet vrij nauwkeurig wat u wilt.
"Hoe ouder je wordt en hoe meer ervaring je hebt, des te grotere moeilijkheden kun je overwinnen. Je krijgt namelijk ook meer zelfvertrouwen. Wat mijn stem betreft had ik waarschijnlijk veel rollen die ik nu zing al vijf jaar eerder kunnen zingen, maar ik was daar toen nog niet toe bereid. Met de evangelist is het bijvoorbeeld wat merkwaardig gegaan bij me. Met het Kruiskoor deden we elk jaar alle grote werken van Bach. Je neemt ze in je op zonder ze eigenlijk grondig te leren. En toen heb ik als negentienjarige mijn eerste evangelist gezongen, in een kerk in Bremen. Dat ging heel aardig. Acht dagen later moest in Dresden zingen en na het eerste deel was ik volkomen hees. Waarschijnlijk door de opwinding, omdat ik de spanning nog niet onder controle had. Momenteel is het haast zo, dat de Mattheüs passie zo ongeveer mijn levensdoel is. Hoe meer ik hem zing, hoe meer ik het gevoel heb, dat ik daarmee echt wat te zeggen heb. Het is werkelijk zo, dat ik me op elke Matthäus verheug en me ook speciaal voorbereid. Pas in de loop van de tijd krijg je waarschijnlijk de rust, waarom dergelijke opgaven vragen. Met het lied gaat het niet anders. Om het voldoende kleuren te geven, om het publiek werkelijk aan te spreken, heb je veel rust nodig."
Ook ongewoon repertoire kwam daarbij aan bod.
"Kent U mijn lp met liederen van Prokofiev? Jammer, want het was voor mij heel bijzonder om die opname te maken, om zulke liederen te zingen, die een zo persoonlijk lot schilderen en die zoveel nieuws bevatten."