ROSTROPOVITCH, MSTISLAV: MEER DAN EEN MOMENTOPNAME
Wie tracht een portret te maken van een nog steeds heel actieve musicus merkt binnen korte tijd hoe onvolledig dat portret is en hoezeer het aanvulling verdient. Zo ook bij Rostropovitch, al eerder gekarakteriseerd in Spraakmakende musici. De man blijft verrassen en voelt zich na zijn zeventigste niet geroepen om op zijn lauweren te rusten en zijn mémoires te schrijven.
Over het maken van opnamen uitte hij altijd al twijfels. Hij beweerde ook maar zelden of nooit naar eigen opnamen te luisteren. “Als je die geweldige muziek speelt, gaat dat met opwinding gepaard, maar als ik dan het resultaat na vier maanden beluister, dan klinkt het zo koud, hard en koud. Ik lijd echt onder die opnamen en soms vraag ik me af: waarom deed ik dat eigenlijk?”
Niettemin verbaast men zich dan als hij op een gegeven dag de Abbey Road studio’s van EMI binnenstapt met een plastic zak vol digitale banden die hij uit de archieven van de voormalige Sovjet Unie plukte. Het lijkt nu nogal ironisch dat Rostropovitch herhaaldelijk klaagde dat ieder concert dat hij in de Sovjet Unie gaf werd opgenomen. “Ik had geen recht om te roepen: haal die microfoons weg, want ik wil niet dat jullie opnamen van me maken. Iedereen die maar wilde kon opnamen van me maken daar.” Het gevolg: “Er zijn heel wat opnamen die me geen recht doen. Dat werd pas ernst toen hij in krachtige termen bezwaar aantekende tegen een “crimineel” die “twaalf cd’s heeft gestolen in Moskou, die me geen toestemming heeft gevraagd, maar die dit materiaal wel heeft gepubliceerd.”
Dat is niet zozeer een kwestie van gederfde inkomsten. Het ergste is de potentiële vernedering om werken te horen uitvoeren die hij gedwongen was te spelen. “Zo schreef Khrennikof (het kolossale hoofd van de Sovjet componisten unie) een celloconcert voor me. Ik moest dat wel spelen omdat hij grote macht had als de nummer één musicus in die unie. Als ik het werk niet uitvoerde, zouden er altijd vragen worden gesteld over mijn verdere loopbaan. Natuurlijk nam ik dat werk nooit op, zelfs niet voor Melodya. Maar nu verschijnt het langs een omweg.”
Het lijkt nu dat de cellist via de ‘geautoriseerde’ uitgave van vroeger materiaal door EMI een tegenactie heeft ondernomen. Het bijzondere van deze verzameling is dat hij verschillende eerste uitvoeringen van werken bevat die tot de belangrijkste uit de 20e eeuw behoren, die voor Rostropovitch zijn geschreven en die niet zelden door de componist in kwestie worden gedirigeerd. Bijvoorbeeld de vroegste opname, want de première van Prokofiefs Cellosonate van 1 maart 1950. Toen was dit het eerste werk van deze componist dat mocht worden gespeeld nadat hij twee jaar eerder in de ban was gedaan door het Centraal Comité van de Sovjet. Maar ook Brittens Cellosymfonie behoort tot de vondsten, met de componist als dirigent.
Prokofiefs werken, samen met die van Shostakovitch en Khatchatoerian, waren door de machthebbers veroordeeld vanwege hun ‘volksvijandige formalisme’ veroordeeld. Dat beleid maakte deel uit van een intimidatiepoging van de Sovjet intelligentsia voorafgaand aan een nieuwe golf van zuiveringen zoals die waarbij in de jaren dertig duizenden Sovjet burgers werden gedood.
Geen enkel werk van Prokofief was sindsdien tot uitvoering gekomen en Rostropovitch beschrijft de componist uit die tijd als ‘bijna verhongerend’. Maar al voor die tijd was Rostropovitch bevriend geraakt met de componist. “Dat was in 1948, toen ik zijn Celloconcert met pianobegeleiding speelde tijdens een recital. Na die vertolking kwam Prokofief naar de solistenkamer en zei me: ‘Ik ben erg gesteld op dit muzikale materiaal, maar ik ben niet gesteld op de vorm waarin ik het heb gegoten. Ik zou graag met u willen samenwerken om een andere uitgave van dit celloconcert te maken’. En dan, na nog geen drie weken komt die idiote maatregel tegen het formalisme 10 februari. Natuurlijk veranderde die alles voor alle betrokkenen.”
Inclusief de manier waarop Prokofief het Celloconcert ombouwde tot Symfonieconcert. Rostropovitch gaat hier nader op in.
“Weet u, dit is heel interessant. Na die resolutie van 10 februari moest Prokofief duidelijk politiek getinte werken als De ontmoeting van de Wolga en de Don schrijven om de opening van een in opdracht van Stalin gegraven verbindingskanaal tussen beide rivieren te vieren. Maar sommige van Prokofiefs ultra orthodoxe werken uit die tijd getuigen ook van talent. “Bijvoorbeeld het oratorium Op wacht voor de vrede gaat over communisten, maar bevat prachtige muziek – ik vind het geweldig. Maar in het SymfonieConcert wilde Prokofief zijn tanden laten zien. Daarom stuitte het op weerstand.”
In het fascinerende boekje dat de cd’s vergezelt herinnert Rostropovitch zich dat toen hij en de pianist Sviatoslav Richter het tweede Celloconcert voorspeelden voor leden van de componisten unie, Vladimir Zakharof, een apparatsjik die Prokofiefs reputatie had aangevallen tijdens de ‘anti formalistische’ campagne opstond en woedend protesteerde dat een van zijn populaire liederen op groteske wijze was “misvormd” in de finale uit het werk. “Een groot schandaal, een enorm schandaal!”, herinnert Rostropovitch zich verheugd. Maar hij ontkent nogal verrassend dat Rostropovitch boze bedoelingen had. “Toen Prokofief dat gedeelte(met Zakharofs melodie) speelde voor me, zei hij ‘Ik denk dat het een Wit Russisch thema is’. Hij kan het via de radio hebben gehoord, maar maakte zijn arrangement met de gedachte dat het een volkslied was. Hij kende de naam Zakharof niet eens zodat hij niet eens wist dat het van hem zou kunnen zijn.”
Maar misschien – denk je onwillekeurig – wist Prokofief de naam van een van zijn belangrijkste vervolgens wis en waarachtig wel; het lijkt ook veelbetekenend dat toen Rostropovitch aan Prokofief berichtte over het schandaal, hij vervolgens het Celloconcertino schreef, waarin dat thema nog op grotesker manier opgesierd terugkeert.
Niettemin, ondanks de felle afkeer door Zakharov en Khrennikof (die het concert als ‘seniele aftakeling’ betitelde) stond de componisten unie Rostropovitch en Richter toe om een uitvoering voor te bereiden. Rostropovitch suggereert dat dit eenvoudigweg te danken kan zijn geweest aan de roem die Richter en hij intussen hadden vergaard en dat de unie te zeer bevreesd was voor een schandaal als bekend werd dat het had bevolen om twee belangrijke jonge Sovjet musici te weerhouden om Prokofiefs werk uit te voeren. “Hoe dan ook, deze lieden denken aan winst voor het regime. Omdat de muziek heel melodisch werd geacht door het volk, kon de regering zeggen: ‘Ah, weet je, we hebben Prokofief een lesje geleerd – hij bleek een goede student. Bravo!’ En als het tegendeel bleek, kon men een nieuwe aanval tegen hem lanceren. In beide gevallen was een overwinning van de autoriteiten gegarandeerd.”
Na de eerste uitvoering met een jeugdorkest (waar Richter zijn eerste en meteen enige optreden als dirigent beleefde), reviseerde Prokofief het werk verder (“heel erg kleine kleinigheden” zegt Rostropovitch), waardoor ontstond wat nu bekend is als het Symfonieconcert. Rostropovitch gebruikte daarna heel slim die revisie om de Sovjet autoriteiten te overtuigen zodat hij het werk in het buitenland mocht spelen. Hij beweerde daarbij dat Prokofief het werk substantieel had aangepast in antwoord op de officiële kritiek. Jammer genoeg duurde het tot meer dan een jaar na Prokofiefs dood voordat hij het toen in Kopenhagen speelde in 1954.
Een Sovjet componist die wèl op het concert was gesteld, was Shostakovitch. Die werd erdoor geïnspireerd om zijn eerste Celloconcert te schrijven. Dat zou een belangrijke rol spelen in het buitenlandse geluk van de cellist, want dankzij de Engelse première van dat concert van Shostakovitch in september 1960 ontmoetten Shostakovitch en hij voor het eerst Benjamin Britten, een andere inspiratiebron.
“Ik geloof dat ze elkaar al wel kenden zonder dat ze elkaar ooit hadden ontmoet,” zegt Rostropovitch over beide componisten. Britten kende de muziek van Shostakovitch beslist al uit zijn studententijd en zat naast hem tijdens de uitvoering van het concert in de Londense Royal Festival Hall. Toen Shostakovitch Britten aan hem voorstelde, “attaqueerde ik Britten meteen ter plekke en vroeg hem oprecht en gepassioneerd of hij iets voor de cello wilde schrijven.”
Zo begon een warme vriendschap, niet alleen tussen Rostropovitch en Britten, maar ook tussen beide componisten. Shostakovitch verklaarde later dat Britten zijn enige echte buitenlandse vriend was en zei tegen Rostropovitch dat hij Brittens War Requiem beschouwde als “een van de belangrijkste composities uit de 20e eeuw”. Britten zelf, die de voorafgaande vijftien jaar louter vocale muziek had geschreven, werd door Rostropovitch’ geïnspireerd om opnieuw instrumentale muziek te schrijven. Eerst kwam de Cellosonate, daarna de Cellosymfonie – ook een belangrijk werk voor deze combinatie in de 20e eeuwse geschiedenis en, na enige handige intimidatie van Rostropovitch (die dreigde geen buitengewoon extravagante revérence te maken voor de koningin moeder Mary in Harewood House tenzij Britten beloofde meer werken voor hem te componeren) volgden nog de drie Suites voor solocello.
Op vergelijkbare manier haalde Rostropovitch allerlei componisten over de hele wereld over om materiaal aan de celloliteratuur toe te voegen: Lutoslawski, Panufnik, Dutilleux, MacMillan… Allen componeerden voor hem. Zo heeft hij niet alleen welbewust het repertoire verjongd, maar – misschien wel bovenal – het musiceren, een proces dat zoals hij uitlegt, twee even belangrijke kanten heeft: “Mijn gelukkigste momenten beleef ik als ik merk dat ik weer de student van iemand ben. Dat is een gave van de goden.” Een sentiment dat heel wat componisten kunnen laten gelden jegens Slava zelf.
Wellicht ten overvloede nog wat mijlpalen uit de loopbaan van Rostropovitch tot slot. Geboren werd de cellist 27 maart 1927 in Bakoe. Zijn eerste cellolessen kreeg hij van zijn vader, Leopold, die op zijn beurt ooit student was bij Pablo Casals. Toen Duitsland in 1941 Rusland binnenviel, werd de familie Rostropovitch naar Oranienburg geëvacueerd. Daar stierf Leopold en moest Slava voor het gezin zorgen. Toen zijn familie in 1948 naar Moskou verhuisde, ging hij naar het Conservatorium daar om cello en compositie les te nemen. Zijn leraar orkestratie was Shostakovitch.
Tijdens een groot concours voor alle instrumenten waaraan studenten uit heel Rusland konden deelnemen, won Rostropovitch de eerste prijs bij de cellisten. Shostakovitch oordeelde dat niemand de tweede prijs waardig was na zijn geweldige prestatie. In de categorie piano won Sviatoslav Richter een gedeelde eerste prijs met Victor Merzhanof. Als gevolg van die overwinning nam de carrière van de cellist een grote vlucht; hij werd overal gevraagd en werd tevens docent. In Moskou in 1956, in Leningrad 1961.
Prokofief, die hij ontmoette na een uitvoering van diens nogal verwaarloosde Celloconcert in 1948, werd een soort mentor voor hem en adviseerde hem zelfs op het gebied van toiletwater, parfum en zijden dassen. Rostropovitch bleef hem trouw tijdens de wederwaardigheden van de anti-formalistische campagne, die door Zhdanov werd geïnitieerd en waarvan ook Miaskovsky, Khatchatoerian en natuurlijk Shostakovitch het slachtoffer waren. En maakte daardoor nog meer aanspraak op Prokofiefs vriendschap.
Op tournee in Praag in 1955 ontmoette hij de sopraan Galina Vishnevskaya; hij maakte haar vliegensvlug het hof en trouwde na vier dagen op 15 mei met haar. Samen kregen ze twee dochters, Olga en Elena. Hij begeleidde zijn vrouw vaak tijdens recitals en vertelt graag dat van de twee keer dat ze hem zei dat ze van hem hield, de ene keer was nadat zij hem had horen pianospelen. In 1956 maakte Rostropovitch zijn debuut in West Europa en New York. In 1974 verliet hij de Sovjet Unie uit protest en werd hem in 1978 zijn staatsburgerschap ontnomen. In 1990 kreeg hij dat terug nadat het Sovjet bestuur was verdreven.
Dan de verzameling opnamen uit Rusland. Het gaat om een opmerkelijke collectie die van groot belang is. Dat zoveel in Moskouse archieven overleefde is haast een wonder, gegeven de Sovjet geschiedenis. Belangrijk is vooral, dat het geheel een goed beeld geeft van Rostropovitch’ muzikale biografie voordat hij in 1974 Rusland verliet. De keuze is een persoonlijke, voorzien van eigen commentaar. Het is tevens een mooi document van het Russische muziekleven uit die tijd met de tien heersende stijl, met de reacties van de componisten wier bestaan afhing van de dictaten van Stalin en zijn opvolgers. In dat opzicht heeft Rostropovitch zich niet alleen gebaseerd op gevestigde grootheden, maar ook op componisten die niet zo gelukkig waren om tot het Westen door te dringen.
Dwars door de hele serie heen, verlenen het engagement van de cellist en zijn aangeboren gevoel voor muzikale lijnen alles wat hij speelt van meerwaarde. Men kan slechts speculeren over wat in mindere handen zou zijn geworden van een aantal hier geregistreerde werken. Dergelijke problemen doen zich echter nauwelijks voor bij de eerste cd (cd 1), een verzameling korte werken en transcripties. Heel toepasselijk begint het programma met twee arrangementen van Stravinsky – een van de weinige belangrijke Russische componisten die nooit een oorspronkelijk werk voor Rostropovitch schreef. Ongelukkig genoeg is de transcriptie die de cellist maakte van gedeelten uit Le baiser de la fée maar gedeeltelijk geslaagd; het Adagio klinkt veel minder effectief dan de variaties en het coda, die niet alleen fantastisch worden gespeeld, maar die tevens een oorverblindende technische show zijn. Het ongeveer enige belangrijke gedeelte uit deze verzameling vormen de miniaturen van Prokofief: echt een feest. Ook hier weer twee eigen transcripties – eentje uit Assepoester en eentje uit De liefde der 3 sinaasappels. Beide doen het goed.
In staat te zijn nu de wereldpremières te kunnen horen van Brittens Cello Symfonie (cd 2) en van Shostakovitch’ 2e Celloconcert (cd 4) met de componisten in het publiek is niet alleen een kwestie van getuige zijn bij een belangrijke historische gebeurtenis, maar ook het 20e eeuwse equivalent van luistervink spelen bij Beethoven die zijn eigen Pianosonates speelt. Op effectieve wijze wordt hier een soort norm gesteld voor alle navolgende uitvoeringen omdat hier het impliciete waarmerk van de componist is afgegeven.
In deze historische uitvoeringen is een enorme hoeveelheid adrenaline en opwinding merkbaar – de adembenemende energie en spontaniteit zijn haast tastbaar. Het is evenzeer waar dat de commerciële uitgaven van alle deze werken door Rostropovitch een legendarische status bezitten, maar hier hebben we een ‘eerste blik’ op deze muziek en als zodanig vormen deze vertolkingen een categorie apart.
Nogal ongewoon is de opname van Prokofiefs Sinfonia concertante (cd 3) ontleend aan twee uitvoeringen, het eerste deel met Israel Gusman als dirigent, beide volgende met Rozdestvensky uit 1964, maar het doet geen afbreuk aan de cohesie en de algemene impact. Maar onmiskenbaar wordt het hoogtepunt van de aan Prokofief gewijde cd gevormd door de geweldige vertolking van de cellosonate met Richter. Ook een wereldpremière die werd gegeven in aanwezigheid van de componist. Een gebeurtenis van de eerste orde, gelukkig gevangen in een redelijke klank; een van erg veel inzicht getuigende karakteristieke interpretatie.
Bij de minder bekende componisten toont Rostropovitch opvallend veel vertrouwen in Boris Chaikovsky, een voormalige leerling van Shostakovitch en Miaskovsky, die ook te lijden had onder de aanvallen van de machthebbers. Zijn vroege werken, zoals een Cellosonate (hier niet aanwezig) en de Solosuite (cd 5) klinken nogal traditioneel, maar profiteren van een directe, pakkende muziektaal. De latere Partita (1966) is meer onderzoekend, beïnvloed door wat avant-garde technieken met behoud van een Russisch karakter. Op verzoek van Rostropovitch heeft het afsluitende langzame deel iets van de sensuele harmonieën van Messiaens Quatuor pour la fin du temps. Ook het Celloconcert verraadt bepaalde Franse invloeden in de polytonale schrijfwijze voor de strijkers uit het eerste deel, met verder een conflict tussen cello en orkest dat haast vooruitloopt op Lutoslawski. Maar ondanks de hier opgesomde kwaliteiten en de onmiskenbaar door Kondrashin gedurfd en pittig begeleide uitvoeringen, blijft de muziek wat ondoorgrondelijk. Een doordacht jury oordeel kan moeilijk worden gegeven.
Rostropovitch is wel heerlijk breed van opvatting wat zijn muzikale smaak betreft. Dat wordt weerspiegeld door de frappante stilistische diversiteit van de voor hem geschreven muziek. Het reikt van het openlijk beleden neo romantische tot het avant-gardistische. Bij de talloze eigentijdse werken voor cello en orkest zijn er drie heel markant. Een leuke verrassing is het Concerto da camera van de Portugese componist Fernando Lopes-Graca (cd 7), een kleurig werk dat veel verschuldigd is aan de traditie van Stravinsky en Bartók en dat het lyrische karakter van de cello effectief uitbuit in het eerste deel.
Even treffend is het Concert voor cellosolo, 17 blazers en slagwerk van Boris Tischenko (cd 11), een leerling van alweer Shostakovitch. Hij schreef een hoogst persoonlijk en krachtig werk; de inleidende cellosolo en de sfeervolle orkestratie getuigen van een opmerkelijk oorspronkelijke geest. Ook het Celloconcert van Yuzo Toyama (cd 11) is intrigerend door de manier waarop de traditionele klanken van de Japanse muziek zijn geïntegreerd in westerse invloeden, met name die van Debussy en Kodaly.
Onvermijdelijk bevat de verzameling ook een aantal werken dat kan worden gemist als kiespijn. Niemand zou het een gemis hebben gevonden wanneer Khatchatoerians meanderende Concert Rhapsodie (cd 11) was weggelaten. Hier wordt het werk uitgevoerd in een transcriptie voor cello en piano..Ook Kabalevsky’s holle Cellosonate (cd 10) of Glazoenofs pijnstillende Concerto ballata voor cello en orkest (cd 12) was geen gemis geweest.
Aan de andere kant zijn Tanejefs Canzona (cd 9) in een door de componist verzorgde transcriptie van de oorspronkelijke klarinetversie en Shaporins Vijf Stukken (cd 12) – beide composities in een tradiditionele romantische taal – eenvoudigweg kostelijk. En ook de 2e Cellosonate (cd 12) en het Celloconcert (cd 9) van Miakovsky mogen er wezen. Beide werken hebben blijkbaar grote betekenis voor Rostropovitch; ze worden met veel inzet gespeeld en men vraagt zich onwillekeurig af waarom andere cellisten deze werken niet op hun repertoire namen.
Bij het ijzeren repertoire zijn logischerwijze sommige voor de hand liggende hoogtepunten, zoals de fraai gekarakteriseerde versie van Strauss’ Don Quixote (cd 6) of de heel gevoelige weergave van het Celloconcert van Schumann (cd 8). Een heel bijzondere verklanking is die van Beethovens Tripelconcert (cd 8), al moeten we het met alleen het 1e deel doen. Afgezien van de historisch belangrijke solisten – behalve Rostropovitch zijn dat net als bij de EMI opname met Karajan als dirigent Oistrakh en Richter – wordt de vertolking gevolgd door de heel moedige brief die Rostropovitch ter verdediging van Solsjenitsin schreef. Tenslotte stonden de autoriteiten toe dat het concert mocht worden voortgezet. Een zeldzaam voorbeeld van hoe muziek – helaas slechts kortstondig – onderdrukking weerstond.
Wie ooit twijfel koesterde aan de harde werkelijkheid van het Sovjetleven zal merken hoe Oestvolskaja’s Grand duet alle twijfels wegvaagt. Uitersten doordringen alk aspect van de muziek, van de dynamiek tot het instrumentale bereik, van de gekwelde heftigheid tot de teerste momenten. Na zoveel alarmerende kilte wordt een gevoel van rust en troost gewekt met Schnittke’s Epiloog voor cello, piano en tape uit zijn ballet Peer Gynt dat het besluit vormt van de reeks. De bandopname is etherisch en herinnert aan de finale van zijn 1e Celloconcert met koorachtige klanken die boven de cello zweven.
(1999)