Uitvoerende Kunstenaars

RAMPAL, JEAN PIERRE

JEAN-PIERRE RAMPAL: ALOMTEGENWOORDIG FLUITIST

 

Adorjan, Baker, Barron, Barwahser, Blau, Debost, Galway, Gazzelloni, Graf, Grafenauer, Hall, Kaplan, Kincaid, Linde, Magnin Monteux, Nicolet, Redel, Scheck, Schulz, Shaffer, Stinton, Tripp, Vester, Wanausek, Wummer, Zöller, Zoon.... Wie een cd verzamelcata­logus doorbla­dert, moet wel de indruk krijgen, dat we in een gouden eeuw van het fluitspel leven. En dan zijn de blokfluitisten nog niet eens meegerekend.

Er is dus geen enkele reden om Jean-Pierre Rampal als een geïsoleerd fenomeen te beschou­wen. In tegendeel: één van de rechtvaardigingen voor dit verhaal is juist, dat hij zo represen­tatief is voor het huidige muziekleven: de nestor van een cultuurverandering. Maar cultuurver­anderingen spelen geen blaasinstrumenten. Dat gebeurt door individua­listen en onder hen is Rampal uitzonderlijk. Zonder te willen provoceren kan worden gesteld, dat hij enige decennia de beste was, op enige afstand gevolgd door Aurèle Nicolet, Julius Baker en Severino Gazzelloni.

Er is nog iets bijzonders aan de 7 januari 1922 geboren Rampal: hij was de eerste beroemd­heid met zijn instrument, die uit de rijen orkestleden om hem heen oprees om een grote carrière als solovirtuoos te maken. Slechts zijn jongere Ierse rivaal, James Galway, had een vergelijkbaar, later succes. Erg veel waardering hebben beide niet voor elkaar, maar samen maakten ze de fluit wel tot het populairste blaasinstrument van nu.

Test hem met Bach of Prokofief, met Schubert of Debussy of met een van de vele barok- of rococo componisten - Michel Corrette bijvoorbeeld, die hij aan een wederge­boorte hielp. Telkens weer raakt men onder de indruk van zijn smaak, stijlbesef, kennis, virtuositeit en zijn bereidheid om elk werk als een meesterwerk te behandelen. Dat is kenmerkend voor alle grote vertolkers van Abbado tot Zylis-Gara.

Als hij zich te buiten gaat aan een arpeggio vuurwerk (honderd vingerbewegingen per minuut volgens een Frans criticus), trillers, sprongen, zoemtonen, tongslagen, Flatter­zunge-effecten en miraculeus lang aangehouden tonen, krijgt de moderne smalende pretentie van virtuositeit een holle klank. Omdat zijn adembeheersing even verbazing­wekkend als gaaf is, is hij heel goed in lange, vloeiende, roepende frasen. Als zijn Syrinx van Debussy op gang komt, kan men zich voorstellen, dat de Najaden van kilometers in het rond komen aansnellen. En dan is er natuurlijk zijn prachtige, autoritaire toon, waarop we nog terugkomen.

Het zuivere feitenmateriaal is ook frappant. Rampal is duidelijk de succesvolste Franse fluitist sinds de tijd van het Franse artistieke imperialisme in de 18e eeuw. Mogelijk zelfs de succesvolste van welk land dan ook in de hele geschiedenis, ook al is over de Azteken minder bekend op dit gebied. Waar de meeste fluitisten al tevreden zijn met een plaatsje in een orkest, is Rampal al jaren alom tegenwoordig als solist. Impresario's en platenmaatschappijen verdringen zich op een manier, die anders alleen voor pianisten en violisten is gereserveerd rond hem.

Zijn discografie omvat meer dan 250 werken, die hij soms al meerdere keren opnam. Zelf is hij de tel kwijt geraakt, omdat hij voortdurend in studio's voor verschillende firma's werkt en hij daarvan geen boekhouding bijhoudt. Wel weet hij, dat hij ongeveer negentig tot honderd concerten per jaar geeft, "Ik heb dat nooit geteld", dat hij als hij tijd over heeft meesterklas­sen leidt en aan het dirigeren is geslagen.

 

Waar hij zijn blijvend succes aan toeschrijft?

 

"Je moet persoonlijkheid bezitten, daar vraagt het publiek om. Zelf kan ik dat niet nader omschre­ven wat dat is. Dat kunt u beter aan het publiek vragen. Ik ben wel blij, dat nog altijd jongeren naar me komen luisteren."

 

Zijn regelmatige concerttournees strekken zich over de hele wereld uit in een jaarlijks terugkerend ritme. Hij is een graag geziene gast op festivals in o.a. Aix, Menton, Straatsburg, Praag, Monte Carlo, Zagreb, Athene, Bordeaux, Edinburgh, Salzburg, Baalbek, Granada, Rio de Janeiro, Tel Aviv en Tokio. Alleen Nederland heeft hij om duistere redenen nauwelijks aangedaan. Zelf slaat hij het publiek in Israël het hoogst aan, onmiddellijk gevolgd door dat in Japan. Het heeft tot najaar '65 geduurd, voordat hij in de V.S. optrad. Daar vierde hij wel zijn zestigste en zeventigste verjaardag op het podium met Isaac Stern en Mstislav Rostrop­ovitch. "Die verjaarsvieringen  doen we over en weer."

In Frankrijk won hij een stuk of tien ‘Grand Prix du disque’ en een Oscar als 's lands ‘premier virtuose’. Op de Franse radio was hij medio haren zestig vaker te horen dan de nog alomte­genwoordiger Karajan.

Kortom: de kwaliteit, de schaal en de snelheid van zijn prestaties suggereren een samenhang tussen man, milieu en moment. Laten we beginnen met dat moment. Rampal is zich duidelijk bewust van iets, wat de gecharmeerde luisteraar makkelijk vergeet: het simpele feit, dat de fluit aanzienlijk aan status inboette in de jaren tussen Mozart en Debussy. Daar was bijvoor­beeld de ontevredenheid van de prinsen en vervolgens de wilde affectie van burgerlijke amateurs. Stel u voor - als u aan de vooruitgang twijfelt - een stel Regency mannetjes, die een fluitarrangement van het Hallelujah koor kwinkeleren. Het ergst van al was de merkwaar­dige verwaarlozing van het instrument door de grote romantische componisten - dubbel merkwaardig, als we bedenken, dat de Böhmfluit een romantische uitvinding was.

Een consequentie van deze beknopte historische somberheid is een gevoel van histori­sche plicht. Je moet niet alleen heel mooi spelen, je moet voortdurend je gerehabiliteer­de kunst verdedigen en illustreren. Niet geheel onbegrijpelijk is Rampal zoiets als een fluitchauvinist. "Ik zie niet in, hoe pianisten emoties kunnen losmaken met behulp van die toetsen, hoewel ze dat lukt. Violisten hebben eenzelfde soort probleem, omdat het geluid met de strijkstok wordt opgewekt. Natuurlijk is de viool van Isaac Stern - om maar een voorbeeld te noemen - met hem vergroeid; het is een ledemaat geworden. Maar de fluit is anders. Daar bevindt zich de minste materie tussen de vertolker en de muziek. Het is slechts een kolom trillende lucht en je maakt het geluid alsof je fluit of zingt. De noten zijn fysiek aanwezig onder je vingers. Na de stem is dit het persoonlijk­ste instrument. Het bezit het geluid van de mensheid zelf."

Dit evangeliseren mag overbodig schijnen, omdat de huidige fluitrenaissance al enige tijd met succes gaande is. Rampal zelf dateert het terug tot de periode, zelfs vòòr de Eerste Wereld­oorlog, toen Marcel Moyse, "Le Maître, degeen was, die de horizon opende." Maar hij vindt ook, dat later onderweg van enige regressie tot zuiver ‘fluitisme’ sprake is geweest en dat zijn generatie werd geconfronteerd met de taak om de recent herontdekte traditie te handha­ven en te verrijken. Als hij het over traditie heeft, bedoelt hij vanzelfsprekend de Franse traditie. Hij beschouwt deze als het belangrijkste ingrediënt van de stijlen van alle nationale fluitscholen. Hij heeft het dan vooral over ‘sono­rité’. Rampal aarzelt die nader te omschrijven, maar zijn betoog komt erop neer, dat het gaat om het geluid, dat een Fransman maakt als hij de fluit mooi en natuurlijk bespeelt. Frans is het deels om historische, deels om fysieke redenen: omdat die sonorité wordt gevormd door een menselijk tonenvoortbrengend apparaat met bepaalde spraakge­woontes. Men stelle zich een fluit embouchure voor door bijvoorbeeld 'eucalyptus' in snel en energiek Frans uit te spreken en men krijgt een idee. Het is daarna logisch om in te zien, dat zo'n toon traditioneel kan worden, omdat hij grotendeels via de oren van leraar op leerling wordt overgedragen. De techniek is bijna onzichtbaar en dus moeilijk te demonstreren. Het is evenzeer duidelijk, hoe zo'n traditie kan worden gecorrumpeerd of verloren kan gaan door een overdaad aan mechanische virtuositeit: het zuivere 'fluitisme'.

Rampals eigen sonoritieit is wel als 'feilloos' en 'uniek' omschreven, maar wat zegt dat?

Zelf spreekt hij liever van 'résonance", ‘expressivité’ en 'âme’, wat het eenvoudigst te vertalen is als ‘ziel’ en ‘hersens’. Termen, die even goed van toepassing zijn bij vioolspel.

In mijn oren zorgt de combinatie van deze elementen een warme, onstuimige en kelige toon, die een donkere goudkleur heeft tot in het briljante derde octaaf aan toe. Die toon bezit zijn aandeel Franse élégance en de beheersing is frappant op elk dynamisch niveau. De kern wordt echter gevormd door een vibrerende barokke (zo men wil romantische) oproep: het 'menselijk geluid' buiten, niet dat uit een rococo salon.

Zo'n grote en tamelijk sappige toon kan worden beschouwd als een terugkeer - met de nodige verfijningen natuurlijk - van het blazergeluid, dat tijdens dorpsfeesten van bijvoorbeeld de Loirevallei tot Versailles klonk en dat mogelijk ver weg verwant is met de ‘style chantant’ en het grote vibrato van een Sydney Bechet nadat het heel wat Creoolse en andere modificaties onderging. Rampal zelf beschouwt het liever als zijn persoonlijke authenticiteit. Waarmee we toe zijn aan de man zelf.

Rampal is ruim 1,80m lang, weegt dik 95kg en spreekt met een licht Italiaans accent, dat zijn afkomst uit Marseille verraadt. Dat is alles relevant, want zijn optreden maakt meteen een heel fysieke indruk, die wat strijdig lijkt met het hoorbare lichte, wendbare fluitspel. Rampal is een enthousiaste gourmet, amateur-filmer en dito geluidstechnicus. Maar hij leeft met en in de muziek. Zijn vrouw Françoise is harpiste, hun dochter Isabelle pianiste en zoon Jean-Jaques violist. "Geen van alle beroeps", zegt Rampal dankbaar. Al jarenlang woont Rampal aan de Parijse Avenue Mozart, een paar deuren verwijderd van de Rue Bois-le-Vent en een bakkerij met de naam A la flute enchantée. Hij heeft genoeg van de associatie, maar beveelt het brood warm aan.

Hoewel hij met nadruk zegt geen verzamelaar te zijn, bezit hij een Chinese, aan de rand geblazen fluit, een Balinees model met een zoemvoorziening, een dubbelfluit van de Balkan en een groot mondorgel uit Laos. Daartoe uitgedaagd kan hij een exotische toon ontlokken aan het erg lastig te bespelen Chinese instrument en zelfs simultaan door de neus neuriën om zo een soort Oriëntaals organum met Midi accent te produceren. In huis slingeren een dozijn Westerse concertfluiten; het tweetal dat hij regelmatig gebruikt, is van goud. De ene is een product van William S. Haynes uit Boston, de andere is welbekend aan degenen, die de geschiedenis van het instrument kennen: het was de trots van het beroemde Parijse atelier van Louis Lot en werd in 1869 door de Filharmonische vereniging uit Shanghai aan de virtuoos Jean Remusat aangeboden.

Het is voor de hand liggend om Rampal te beschouwen als iemand, die door de fluit is bedwelmd en beheerst. Zeker als men weet, dat zijn vader, Joseph Rampal, lang fluitleraar was aan het Conservatorium in Marseille, waar hij ook in het symfonie orkest speelde. Toch leek het aanvankelijk anders te lopen. Jean-Pierre begon nooit als wonderkind. Tot zijn dertiende wilde hij schilder worden. Daarna haalde hij zijn vader op zijn vijftiende over om hem fluitles te geven. De resultaten waren opmerkelijk en op zijn vijftiende had hij zijn eerste openbare optreden, maar nog steeds wilde hij geen beroepsmusicus worden. Hij zou dokter worden. De oorlog gaf het geheel een andere wending.

In 1943, Rampal was derdejaars medicijnen student, werd hij voor de Arbeidsdienst opgeroe­pen. In de buurt van Parijs gestationeerd kreeg hij toestemming om toelatingsexamen aan het Nationale Conservatorium te doen. Het was helemaal niet zijn bedoeling om daar te gaan studeren: hij aasde op de twee weken verlof, die daarmee waren verbonden. Haast vanzelf­sprekend slaagde hij en toen hij hoorde, dat zijn onderdeel naar Duitsland zou worden overgeplaatst, dook hij onder.

Omdat het in Marseille lastiger bleek om uit de handen van de politie te blijven, keerde hij naar Parijs terug. Een leraar aan het Conservatorium suggereerde, dat hij best de lessen kon volgen. Zo geschiedde en vijf maanden later sloot hij de studie af met een eerste prijs voor fluitspel. Toen kwam de bevrijding van Parijs, een gelegenheid om het Fluitconcert van Ibert voor de radio te spelen, een baantje als fluitist bij de Opéra - en Frankrijk was een dokter in spe armer. In 1946 ging Rampal voor het eerst als solist op tournee.

"Ik ben misschien één van de weinigen, waarvoor de oorlog een zegen was. Achteraf zie ik in, dat zonder muziek mijn leven verstikkend zou zijn geworden. Ik bofte ook, dat net toen ik mijn loopbaan begon, de fluit zo populair werd. Ik geloof, dat de renaissance van de fluit als solo-instrument gelieerd was met de hernieuwde belangstelling voor barokmuziek uit die tijd."

De ironie van het lot, in dit geval van het feit, dat Joseph Rampal niet wilde, dat zijn zoon fluitist zou worden, spreekt hem aan. Diezelfde Joseph is immers de held in het verhaal van een toevallig succes.

 

"Van musici wordt verwacht, dat ze student van iemand waren. Ik ben de student van mijn vader. Mijn periode op het Parijs' Conservato­rium was te kort om enig effect te hebben op mijn stijl. Ik ben ervan overtuigd, dat mijn sonoriteit hoofdzakelijk het resultaat is van het luisteren naar mijn vader toen ik nog kind was, ook al ging ik al gauw op zoek naar mijn eigen authenticiteit. Ik kan me niet herinneren, dat ik ooit zuiver heb leren articuleren: ik imiteerde simpelweg mijn vader. Hij is ook mijn connectie met de Franse traditie omdat hij zelf bij Hennebains studeerde, die Taffanel opvolgde enzovoorts. Dan kom je al in de buurt van Devienne, de eerste leraar aan het Conservatorium en één van de vier grote fluitisten uit de 18e eeuw."

 

Slechts vier?

 

"Misschien vijf: Blavet, Quantz, Buffardin - die uit Marseille kwam en omdat hij Quantz les gaf hielp de Duitse School te vormen - en Wendling, Mozarts vriend. Maar we zijn geneigd het aantal virtuozen uit die tijd te overdrijven."

 

Deze tegelijk respectvolle en relativerende opmerkingen over het verleden, voeren direct terug tot onze cultuurverandering. Als Rampal niet bestond, had een synthesizer hem moeten uitvinden. Hij werd onmiddellijk erkend als een noodzaak in het naoorlogse Parijse milieu, dat wemelde van de kamermuziek gezelschappen, die verkocht waren met het ancien régime, waarin hij terecht kwam. Nog steeds is hij onmisbaar in een wereld, die blijkbaar geen genoeg kan krijgen van barokmuziek in natura en op de plaat.

Niet alleen kweekte hij belangstelling en dus vraag, hij zorgde ook voor nieuw aanbod door vergeten werken op te graven. Solistisch en als kamermusicus zette hij zich op alle fronten in. Hij was onder andere lid van het Frans Blaaskwintet en het Parijs' Baroken­semble, waarin hoboist Pierre Pierlot en klavecinist Robert Veyron-Lacroix ook een grote inbreng hadden.

Zijn liefde voor de barok blijft niet tot de muziek beperkt. "In die tijd hadden de mensen de ruimte voor hun verbeelding en ze gebruikten die. Nu lijkt het vaak, dat we ons niets meer kunnen voorstellen, we weten immers alles al."

Maar Rampal heeft weinig waardering met sommige van de kostuumdrama aspecten van de jongste barokgolf, de authentieke. Hij ziet net zomin aanleiding om Bach op een houten fluit met één klep te spelen als Beethoven op een Hammerflügel uit 1810. "Laten we toegeven, dat veel van de charme, die van oude instrumenten uitgaat eerder van visuele aard is. Ze klinken doorgaans zwak en vals en ze worden meestal slecht bespeeld."

Deze opvatting staat niet de geneugten van het klavecimbel in de weg. Zijn punt is, dat de Böhmfluit essentieel een oud instrument is. Het is intussen zover geperfectioneerd, dat je wel dwaas moet zijn om er geen gebruik van te maken.

Omdat ongeveer negentig procent van zijn opnamen achttiende eeuws repertoire bevat, bestaat het gevaar, dat hij het etiket van een revivalist krijgt. Dat zou ten onrechte zijn. Zelf heeft Rampal berekend, dat ongeveer veertig procent van zijn programma's is gewijd aan twintigste eeuwse muziek. Pierre Boulez, als componist en dirigent, behoort tot zijn grote helden. De eerste openbare vertolking van het lastige Blaaskwintet van Schönberg door het Franse Blaaskwintet werd in 1944 om vier uur 's morgens in een Parijse cave gegeven en was bedoeld voor een radio-uitzending, die bij de Duitse bezetters verbijstering moet hebben veroorzaakt als ze er toevallig naar luisterden.

Sommige van Rampals spectaculairste technische hoogstandjes zijn te horen in zijn interpreta­ties van werken van André Jolivet en Jean Rivier. Naarmate hij de mogelijkhe­den van zijn instrument verder onderzoekt, betreurt hij het meer en meer, dat er nauwelijks eersterangs negentiende eeuws materiaal is. Wat zou het bijvoorbeeld niet geweldig zijn, wanneer er fluitequivalenten zouden bestaan van de grote romantische vioolconcerten. Transcripties? "Je weet, hoe de critici daarop reageren. Meestal hebben ze ook wel gelijk. Daarom beperk ik me tot legitieme voorbeelden als de Vioolsonates van Franck en Prokofief. Maar misschien doe ik nog wel eens iets met de Klarinetsona­tes van Brahms, die hij zelf voor altviool arrangeerde: een aardig precedent!

Eigenlijk heb ik altijd gehoopt, dat de fluit eens een belangrijk solo-instrument zou worden. Het repertoire was vrij omvangrijk en er komt gelukkig voldoende eigentijds - geen avant-garde - moois bij. Er is in de loop der jaren heel wat muziek voor me geschreven. Door Poulenc en Jolivet in Frankrijk, door David Diamond en Ezra Laderman in de V.S. en door Krysztof Penderecki in Polen. Die werkt aan een concert, maar pleegt erg traag te zijn.

"Natuurlijk heeft mijn repertoire zijn beperkingen en dus maak ik wel gebruik van transcripties en aanpassingen van werken, die oorspronkelijk voor andere instrumenten zijn geschreven. Daar lijkt me niets op tegen, zolang het maar goed wordt gedaan."

Twee van zijn cd's illustreren dat. De ene is gemaakt met de jonge Japanner Kudo. De dubbelconcertjes van Vivaldi, Cimarosa en Anton Stamitz zijn voor fluit geschreven, maar Mozarts Concertone is oorspronkelijk voor twee violen en orkest. De andere cd is gewijd aan onbekender Mozartmateriaal met onder andere het Andante voor mechanisch orgel KV 616 en een rondo voor sopraan KV 577. Rampal was altijd verzot op het repertoire van Mozart. Hij bestrijdt dat Mozart een hekel aan de fluit zou hebben gehad.

"Misschien heeft hij in een brief wel eens een opmerking in die geest gemaakt, maar dan was dat omdat M. de Jean, die werk bij hem bestelde, nooit heeft betaald en wel heel veel praatjes had. Maar Mozart moet van de fluit hebben gehouden. Hoe heeft hij anders het Fluitconcert in G kunnen schrijven?"

Rampal zegt, dat hij bepaalde fluittranscripties weigert te spelen, die Galway (hij heeft het met zijn mooie accent over ‘Jeemee’) wel op zijn repertoire heeft. Vivaldi's Vier jaargetijden bijvoorbeeld. "Er zijn zulke mooie fluitconcerten van Vivaldi, dat dit absoluut niet nodig is."

Populaire melodieën en volksmuziek spelen bij Rampal ook een kleinere rol dan bij Galway. Hij heeft een dozijn opnamen gemaakt met de jazzpianist Claude Bolling, waaronder diens Suite voor fluit en jazz-piano. "Claude was een goede vriend van me en we maakten die opname voor de lol. Iemand bij CBS hoorde hem en besloot hem uit te brengen. Daarna heeft ook Ravi Shankar me gevraagd om samen een opname te maken. Ik houd van Indiase muziek, dus zei ik meteen: 'Waarom niet?' En toen ik Japan bezocht, raakte ik ook daar van de locale muziek onder de indruk. Zo ontstond 'Japane­se Melodies'. Elke musicus wil wel eens wat anders."

Ook opnamen maakt Rampal graag. Dat begon nog op schellakplaten. "Ik heb ze niet allemaal meer. Weggegeven aan vrienden. Ik herinner me, dat mijn allereerste opname werd gemaakt met het Pasquier trio: Mozarts Fluitkwartet in D. Toen kon er nog niet worden gemonteerd. Het moest in één keer goed zijn. Ik ben nooit gewend aan dat geknip. Ik probeer altijd delen in hun geheel af te leveren.

Rampals dirigeerkunst beperkt zich doorgaans tot de gelegenheden, waarbij hij zich ook als fluitsolist laat horen. "Maar het is een aspect van het muziek maken waar ik erg op ben gesteld. Als ik wordt gevraagd, zeg ik graag ja. Maar alleen dan."

In tegenstelling tot strijkers, die bij voorkeur oude instrumenten gebruiken, geven de meeste blazers de voorkeur aan moderne instrumenten. Rampal speelt op een 14-karaats gouden fluit, die door Haynes in Boston werd gemaakt. Hij gelooft, dat goud een warmere, donkerder en mildere klank oplevert dan zilver, dat briljanter klinkt of platina, dat hij ‘bijzonder koud’ acht.

William Kincaid, de 1e fluitist uit het Philadelphia orkest was destijds een voorvechter van platina. Op één punt is Rampal het met zijn vroegere collega eens: "De fluit is het makkelijkst om slecht op te spelen en het moeilijkst om goed op te spelen."

"Sinds de achttiende eeuw hebben amateurs het erg makkelijk gevonden om in het instrument te blazen en een verschrikkelijk geluid voort te brengen. Gelukkig is er nu een groot aantal fantastisch goede fluitisten. Van de mij bekende noem ik slechts Ransom Wilson, Shiogenori Kudo, Carol Wincenc, Paula Robison en Robert Stallman. Maar zolang ik me goed genoeg voel, ga ik zelf ook nog door. Ik denk daar nog net zo over als toen ik begon: de fluit betekent niet het einde voor me. Dat is de muziek."

 

(1985)

DISCOGRAFIE JEAN-PIERRE RAMPAL

In de loop der jaren heeft Rampal honderden opnamen gemaakt. De tragiek van zijn fans schuilt in het feit, dat de meeste daarvan - zeker die uit zijn beste jaren - op kleinere Franse labels als Discophiles français verschenen en dat de grote multinationale merken aan hem voorbijgingen. Het meeste en mooiste Rampal repertoire is nooit van LP naar CD verdoekt en bij het recente materiaal valt op, dat de aandacht begrijpelijk van fluitspel naar directie is verschoven.

 

Als fluitist:

Alberti, Romano, Cecere en Sammartini: Fluitconcerten. Met I solisti Veneti o.l.v. Claudio Scimone. Sony 47228.

C.Ph. E. Bach: 5 Fluitconcerten; Solosonate. Met Franz Liszt kamerorkest o.l.v. Janos Rolla. Sony 44690.

J.C. Bach: Fluittrio; Mozart: 3 Fluittrio’s; Telemann: Fluitkwartet; Reicha: 18 Variaties en fantasie. Met Isaac Stern en Mstislav Rostropovitch. Sony 44568.

J.S. Bach: 3 Fluitconcerten naar klavecimbelconcerten; Sinfonia uit Cantate no. 209. Met Ars-rediviva ensemble, Praag o.l.v. Milan Munclinger. Sony 39022.

Bach: Musikalisches Opfer; Orkestsuite no. 2. Met het Stuttgarts kamerorkest o.l.v. Karl Münchinger. Decca 430.266-2.

Bach: De complete fluitsonates; Partita voor solofluit. Met Trevor Pinnock en Roland Pidoux. Sony S2K 39746 (2 cd’s); hieruit: 3 sonates Sony 89747.

Boccherini: Fluitkwintetten G. 437-442. Met Régis en Bruno Pasquier, Roland Pidoux en Mathilde Sternat. Sony 62679. 

Bolling: Suites voor fluit en jazz piantrio no. 1 en 2. Met Claude Bolling, Yo-Yo Ma en Pinchas Zukerman. Sony 44608.

Cimarosa, Mozart, Stamitz en Vivaldi: Concerten voor 2 fluiten en orkest. Met Shigenori Kudo en het Salzburgs Mozarteum orkest o.l.v. Jean-Pierre Rampal. Sony 45930.

Classic Gershwin: Rhapsody in blue (originele versie); An American in Paris; Lila; Medley uit Porgy and Bess. Met Leonard Bernstein, George Gershwin, John Williams, Sarah Vaughan en Michael Tilson Thomas. Sony 42516.

Haydn: Fluitconcerten. Met het Franz Liszt kamerorkest o.l.v. Janos Rolla. Sony M2K 39772.

Haydn: Londense trio’s no. 1-4; Duet no. 4; Echo voor 2 fluiten. Met Wolfgang Schulz en Gilbert Audin. Sony 48061.

Joplin: Rags for flute and piano. Met John Steele Ritter. Sony 37818.

Mozart: De 2 fluitconcerten; Andante KV 315; Rondo KV 184. Met het Israël filharmo­nisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Sony 44919.

Mozart: De 2 Fluitconcerten; Andante KV 315. Met het Bambergs symfonie orkest o.l.v. Theodor Guschlbauer. Erato 2292-45105-2.

Mozart: Fluitconcert no. 1; Andante KV 315; Fluit/harpconcert. Met Lily Laskine en het Kamerorkest Paillard c.q. het Bambergs symfonie orkest o.l.v. Theodor Guschlbauer. Erato 2292-45064-2.

Mozart: Concertante symfonie KV 297b; Fluit/harpconcert. Met Pierre Pierlot, Ab Koster, Marcel Allard, Marielle Nordmann en het Franz Liszt kamerorkest o.l.v. Janos Rolla. Sony 44524.

Mozart: De blaasconcerten. Met Kamerorkest Paillard o.l.v. Jean-François Paillard. Erato 2292-45682-2 (3 cd’s).

Mozart: Divertimento KV 334; Kwintet KV 577; Andante KV 616; Adagio en rondo KV 617. Met Pierre Pierlot, André Cazalet, Tasso Adamopoulos, Jean-Michel Vinit, John Steele-Ritter en het Pasquier trio. Sony 47230.

Penderecki: Fluitconcert e.a. werken. Met Sinfonia Varsovia o.l.v. Krysztof Penderecki Sony 66284.

Pla: 2 Fluitconcerten; Concert voor 2 fluiten en orkest; Triosonate. Met Claudi Arimany en het Franz Liszt kamerorkest. Sony 58918.

Rameau: Pièces de clavecin en concert no. 1-5. Met Isaac Stern en John Steele Ritter. Sony 45868.

Telemann: Suite in a; Vivaldi: Fluitconcerten. Met het Jerusalem Music Centre kameror­kest o.l.v. Isaac Stern. Sony 35133.

Telemann: Ouverture in e en 3 Fluitconcerten. Met het Franz Liszt kamerorkest o.l.v. Janos Rolla. Sony 42362.

Vivaldi: De 4 jaargetijden; Darmstadt concert; 2 Fluitconcerten. Met het Franz Liszt kameror­kest o.l.v. Janos Rolla. Sony 53105.

Vivaldi: Fluitconcerten (compleet). Met I solisti Veneti o.l.v. Claudio Scimone. Sony M2YK 45623.

Vivaldi: 7 Fluitconcerten op. 10. Met I solisti Veneti o.l.v. Claudio Scimone. Erato 2292-45401-2.

Vivaldi: 6 Fluitconcerten op. 10. Met I solisti Veneti o.l.v. Claudio Scimone. Sony 39062.

Vivaldi: 6 Dubbelconcerten voor fluit, viool en strijkorkest. Met Isaac Stern en het Franz Liszt kamerorkest o.l.v. Janos Rolla. Sony 45867.

Concerten voor 2 fluiten. Met Shigenori Kudo en het Salzburgs Mozarteumorkest. Sony 45930.

Jean Pierre Rampal Editie met werken uit de Italiaanse-, Franse- en Duitse barok en van Bach, Händel, Vivaldi, Mozart, romantische en 20e eeuwse werken. Erato 2292-45682-2 t/m 45839-2.

Muziek voor fluit en harp. Werkjes van Rossini, Saint-Saëns, Spohr, Petrini, Ravel, Donizetti en Beethoven. Sony 44552.

The Art of Jean-Pierre Rampal RCA GD 60013.

 

Als dirigent

Boieldieu: Harpconcert; Viotti: Harpconcert; Parish Alvars: Harpconcert. Met Marielle Nordmann en het Franz Liszt kamerorkest. Sony 58919.

Mozart: Mars KV 249; Haffnerserenade KV 250. Isaac Stern met het Franz Liszt kamerorkest. Sony 66270.