Uitvoerende Kunstenaars

PRÉ, JACQUELINE DU

JACQUELINE DU PRé: OPHELIA MET CELLO

Jacqueline du Pré werd in 1945 in Oxford in een heel muzikaal gezin geboren. Al op heel jonge leeftijd hoorde ze cellospel en besloot dat ze absoluut op dat instrument wilde spelen. Eenmaal begonnen toonde ze enorm talent en kon ze studeren bij William Pleeth. Ze maakte haar debuut met een recital in de Londense Wigmore Hall toen ze zestien was in 1961. Ze trad toe tot een jonge groep free lance musici die waar en wanneer maar enigszins mogelijk kamermuziek maakte. Ze had een hevige affaire met pianist Steven Bishop (thans Kovacevich) en maakte haar eerste opnamen met hem voor EMI. Later werd hij opgevolgd door de net enorm carrière makende Daniel Barenboim; ze trouwden in 1967 in Israel.

Het reeds hectische levenstempo van Jacqueline du Pré werd sneller en sneller en niemand was dan ook verbaasd dat ze vermoeidheidsverschijnselen ging vertonen aan het begin van de jaren zeventig. In 1973 bleek echter dat ze leed aan multiple sclerose. Al gauw verloor ze het gevoel in haar ledematen en moest ze ophouden met zelf te spelen, al gaf ze nog wel les. De ziekte had – als we de biografie A genius in the family van haar broer Piers en zuster Hillary (Chatto & Windus) mogen geloven – een dramatische invloed op haar psyche. Ze bezat al een nogal danig egoïstische natuur, maar ze werd geleidelijk volkomen ongenietbaar en onhandelbaar behalve door haar verpleegster. De laatste jaren van haar leven was ze geheel invalide; ze overleed in 1987.

Waarom werd ze een cultfiguur? Du Pré werd meteen na haar eerste optreden als tiener beroemd. Niet alleen vanwege de gepassioneerde intensiteit van haar spel maar ook omdat ze zo’n vitale presence uitstraalde. Al gauw maakte ze van het Celloconcert van Elgar haar specialiteit; ze speelde het werk met een overgave die een eind maakte aan de algemeen heersende opvatting dat Elgar een emotioneel heel gereserveerde Edwardian was, al kan de emotie onderhuids ook sterk gloeien in die opvatting. Maar met die opname uit 1965, begeleid door Barbirolli die ook graag het hart op zijn tong droeg, versloeg ze de hele, best geduchte concurrentie en die bewuste opname is sindsdien de populairste gebleven.

Het beeld van een gezonde jonge vrouw die haar muziek maken dusdanig oplaadde met haast wilde energie, felheid en passie en die dan plotseling wreed tot stoppen werd gedwongen door een fatale ziekte, heeft de cultwaarde van Jacqueline du Pré alleen maar verhoogd. Er zijn documentaires over haar gemaakt en er is zelfs een toneelstuk over haar: Tom Kempinski’s Duet for One gaat over een instrumentaliste die moet opgeven tengevolge van ziekte. Het stuk werd door Frances de La Tour op toneel gebracht en later met Julie Andrews verfilmd.

Het was een publiek geheim dat het privéleven van Du Pré even gepassioneerd was als haar kunstenaarsleven. Maar in die biografie van haar broer en zus wordt onthuld hoe ze ook genadeloos kon zijn. In bescheiden proza, waarin niemand wordt opgehemeld of tekort gedaan wordt het imago van een halve heilige tot normale menselijke proporties teruggebracht. De celliste wordt afgebeeld als een gulzige verslinder van mannen, die bij gelegenheid zelfs met haar zwager sliep. Toen hij van het boek ervoer en waarschijnlijk vreesde dat ook zijn bepaald niet perfecte levensstijl zou worden uitgeplozen, schijnt haar man Daniel Barenboim te hebben gezegd: “Waarom hebben ze niet met de publicatie tot na mijn dood gewacht?” De hype is nog niet ten einde want de filmrechten van het boek zijn verworven. Zelfs de rolbezetting is bekend. Emily Watson, die ooit een Oscar won voor haar rol in Breaking the Waves moet de celliste uitbeelden. En dan is er nog een andere biografie van Elizabeth Wilson, een vriendin van de familie. Uitgegeven door Weidenfeld & Nicholson.

Maar terug naar de muziek en het musiceren. De benadering van de muziek door Du Pré vertoont veel overeenkomst met die van haar vakgenoot Rostropovitch. Ook zij omarmde alles wat ze speelde in een zo intense greep dat deze bijna dodelijk was tenzij het om heel romantisch repertoire ging. Alleen in de kamermuziek die ze met Barenboim en anderen speelde, toomde ze haar temperament in. Maar het is eigenlijk altijd duidelijk dat haar lievelingsaanduiding espressivo is. Voor sommige luisteraars is dat geweldig, anderen die liever wat terughoudendheid verlangen, stoort het.

Het is nauwelijks een verrassing dat het Celloconcert van Elgar haar speciale signatuur heeft, maar een concentratie alleen op dat werk zou Du Pré onrecht doen. Ze was een geweldig goede kamermusicienne en er schuilt een aangename spontaniteit in haar opnamen met werken van Mozart, Beethoven en Schubert samen met haar man Daniel Barenboim en met vrienden als Pinchas Zukerman en Zubin Mehta.

 

Als algemene inleiding op haar vertolkingskunst kunnen de beide dubbel cd’s Jacqueline du Pré: A lasting experience mooi dienen. Maar de set van zes cd’s Les introuvables de Jacqueline du Pré is een mooie goedkope anthologie van haar beste opnamen, inclusief de concerten van Dvorak, Elgar, Delius en Saint-Saëns plus kamermuziek.