LEONTYNE PRICE, GLORIEUZE PRIMA DONNA
Een bedaagde enkeling zal zich misschien nog herinneren dat Leontyne Price in de periode van1952 tot 1954 met een Amerikaans gezelschap door Europa trok met destijds legendarisch genoemde uitvoeringen van Gershwins Porgy and Bess. Veel indruk lijkt dat niet te hebben nagelaten. De 10 februari 1927 in Laurel, Mississippi geboren sopraan. Haar moeder ploeterde extra hard voor haar zodat haar dochter pianoles kon krijgen. Dankzij steun van een prominente familie uit Laurel en een beurs kon ze in 1949 haar studie in New York aan de Juilliard School beginnen Het heet dat ze door Ljuba Welitsch in 1949 aan de Met te zien en te horen als Salome in Richard Strauss’ gelijknamige opera werd gemotiveerd om operazangeres te worden.
Opvallen genoeg maakte ze haar debuut als zodanig niet in de V.S. maar in 1952 in Parijs als Cecilia in Virgil Thomsons Four saints in three acts. Daarna volgde Bess in Gershwins opera in het Ziegfield theater op Broadway voordat ze met die rol op tournee ging.
In 1954 gaf ze haar officiële debuut in de New Yorkse Townhall, in 1955 gevolgd door een sensationele Tosca op TV op grond waarvan ze onmiddellijk voor het seizoen 1957 in San Francisco werd geëngageerd en daar debuteerde als Madame Lidoine in Poulencs Dialogue des Carmélites. Ze brak in Europa pas echt door in de jaren na 1958 met de titelrol in Verdi’s Aida die haar visitekaartje werd. In 1958 in Londen, in 1960 in Milaan, in 1961 aan de Met en in 1962 in Wenen. Haar toneelloopbaan eindigde in 1980 ook in die rol, opnieuw aan de Met.
Ze zong die rol van meet af aan met een instinctieve juistheid die ze ontleende aan een uitstekende scholing en een aangeboren muzikaliteit. Tegen die tijd had Price een reputatie opgebouwd van een zangeres die als eerste zwarte overal ter wereld bij de opera-instellingen met open armen werd ontvangen. Zeker, ook Marian Anderson was aan het einde van haar loopbaan als liederenzangeres één keer, in 1955, in de Metropolitan Opera opgetreden, maar Price was de eerste die echt de kleurbarrière doorbrak en eraan bijdroeg dat blank en zwart op het operatoneel als gelijkwaardig werden beschouwd.
Ze was terecht altijd trots op haar stem, die ze zelf ‘gorgeous’ noemde. Ze luisterde waarschijnlijk ook daarom graag naar haar eigen opnamen. Ze vond ook dat ‘ze als operazangeres niet bescheiden moet zijn’. Dat was beslist niet ironisch bedoeld of ijdel, maar gaf blijk van tevredenheid met haar prestaties. Daar was ook alle reden voor.
Van rond 1960 tot 1980 was ze een dominante zangeres op de internationale podia en in de opnamestudio’s van – meestal, maar niet altijd – RCA en in mindere mate Decca. In 1959, het jaar waarin ze Liù en Thaïs in Chicago bij de Lyric Opera vertolkte, maakte ze ook haar eerste integrale opera opname: Verdi’s Il trovatore. Die bewuste opname is al lang uit de roulatie, maar gelukkig is er een latere, met Karajan op DG uit 1962 naar aanleiding van een opvoering in Salzburg.
Haar repertoire strekte zich uit van Purcells Dido, via Mozarts Fiordiligi, Pamina (beide in de Met) en Donna Anna (debuut Salzburg festival 1960) tot Tatjana, Cio-Cio San, Manon Lescaut en Tosca als belangrijkste rollen. Het is jammer dat haar inbreng in Barbers Anthony and Cleopatra, Puccini’s La rondine en J. Strauss’ Fledermaus nauwelijks meer te horen is omdat de van deze werken gemaakte opnamen helaas uit roulatie zijn geraakt. Bijzonder was ook haar invulling van Madame Lidoine uit Poulencs nonnenopera, waarin ze die ontroerende aria met grote affiniteit voordroeg.
Maar de meeste operaliefhebbers zullen zich Price het liefst herinneren als vertolkster van Verdirollen. Behalve als Aida (waarvan ze liefst drie opnamen naliet – met de laatste, onder Solti - als pakkendste) ging ze graag de uitdagingen aan die beide Leonara’s, Elvira (uit Ernani) en Amelia (uit Un ballo in maschera) haar stelden.
Behalve als operazangeres manifesteerde Price zich ook graag op het intiemere liedpodium. Samuel Barber, die ze als een van haar beste vrienden aanduidde, schreef speciaal voor haar een aantel liederen, inclusief dus de rol van Cleopatra in zijn Shakespeare opera. Ook van tal van andere Amerikaanse componisten had ze liederen op haar programma, evenals hymnes, Kerstliederen en – uiteraard – negro spirituals. Met wisselend succes waagde ze zich ook aan Duitse en Franse liederen, onder andere ook aan Mozarts Exsultate jubilate.
Tijdens orkestconcerten zong ze regelmatig mee in Beethovens Missa solemnis, Bruckners Te Deum en Verdi’s Requiem. Dat laatste deed ze echt geweldig, wat met name blijkt op de video opname uit de Scala met Karajan uit 1967. Technische problemen die kwetsbaarder sopranen zorgen baren, schijnen voor haar nauwelijks te bestaan en ze vervult haar taak naar letter en geest prachtig. De verschrikkingen van ‘Libera me’ waarin ze verschrikkingen bezweert en de eeuwigheid aanroept, worden aangrijpend voorgedragen, maar ook waar Verdi de meer etherische eigenschappen van haar stem aanspreekt klinken prachtig omdat de zangeres haar van nature machtige stem goed weet te temperen.
Die stem is inderdaad rijk en gul en ze omschreef hem terecht als ‘haar beste vriend’. Gelukkig weerstond ze de verleiding om die stem buiten zijn natuurlijke begrenzingen te gaan gebruiken. Meestal wordt Price ingedeeld bij de lyrische sopranen, maar in feite was ze eerder een lirico-spinto. In een recensie van het ter gelegenheid van haar zeventigste verjaardag verschenen, elf cd’s omvattende RCA album met de titel “The essential Leontyne Price’ werd opgemerkt, dat Price beschikte over ‘een waarachtig, strikt legato, een donkere gloed, een rond karakter en een heel rijk gevarieerd timbre dat wordt gekenmerkt door een geweldig, heel persoonlijke snelle vibrato kleuring; en de kunst van het produceren van zwevende, strelende fraaie hoge noten en frasen die kunnen aanzwellen tot een prachtige climax in het hoogste hoog (zoals de C in ‘O Patria mia’ uit Aida).’ Dat geeft de essentie van haar zangkunst wel ongeveer aan.
Hoe is dat terug te horen op haar cd nalatenschap? Onmiskenbaar zijn haar vroege opnamen meestal de mooiste, op zo’n Aida na. Van de vier opnamen die Price van Il trovatore maakte, resteren er ook slechts twee. Gelukkig is de beste van al – de met Karajan tijdens het Salzburg festival 1962 gemaakte DG versie – ook het mooist. Hier klinkt haar stem op zijn best. Hier ook karakteriseert ze haar partij het beste. De studioversie onder Mehta uit 1969 is ook mooi, maar toch iets minder. De vermoedelijk niet meer leverbare opname met Karajan uit 1977 is bij nader inzien niet zo’ gemis.
Evenzo is ze als die andere Leonora – di Vargas uit Forza del destino – treffender en geëngageerder in de eerste opname met Schippers dan in de latere met Levine., hoewel het verschil hier minder groot is. Doorslaggevend is dan ook haast dat de rest van de bezetting in die eerdere versie beter is. Met Aida is de keus misschien toch lastiger. Wie het vooral om Price te doen is, kan dus het beste voor haar laatste opname van het werk kiezen; Solti gaat echter nogal eigenzinnig te werk. De opname uit 1961 is ook prachtig met toon en expressie in uitstekend evenwicht en de hindernissen in ‘O patria mia’ met gemak genomen. De opname met Leinsdorf blijft daar iets bij achter.
Haar enkele opnamen als Elvira in Ernani en Amelia in Ballo in mashera leggen verder getuigenis af van haar haast voorbestemde geweldige prestaties als Verdivertolkster. Misschien doet het daarna wat vreemd aan, maar Price zong ook graag Mozart. Haar portret van Fiordiligi in Leinsdorfs opname van Così fan tutte uit 1867 toont aan waarom. De aanpak neigt misschien naar het overdreven grootse, maar heeft als compensatie een krachtige, assertieve manier van zingen en een technische beheersing waaraan maar weinigen kunnen tippen. Maar voor de meeste operaliefhebbers en Pricekenners is haar Carmen de rol waarin ze het beste uit de verf komt. Haar rokerige allure en de incidentele humoristische trekjes zijn zeker bijzonder, maar de hele benadering is tengevolge van Karajans nogal zware aanpak ook enigszins zwaar op de hand.
Wat kan verder nog van harte worden aanbevolen van de complete opera’s waaraan de zangeres meewerkte? Tosca uit 1962 is mooier met de heldin in alle opzichten als prima donna. In 1970 was de uitbeelding minder interessant geworden en Mehta (1970) wist waarschijnlijk minder goed het allerbeste uit de zangeres te halen dan Karajan. Cio-Cio San is van nature niet zo’n geschikte rol geweest voor Price, maar Liù moet heel bijzonder voor haar zijn geweest en haar interpretatie van Helena’s prachtaria uit Ariadne auf Naxos illustreert haar grote deugden als Straussvertolkster.
Wie nader is geïnteresseerd in de opera opnamen van Leontyne Price zou zonder meteen iets van haar complete opnamen aan te schaffen, kunnen beginnen met het viertal cd’s uit de ‘Prima donna collection’. Die bevat materiaal dat reikt van de letterlijk groots gezongen ‘Lament’ uit Purcells Dido and aeneas tot de alleenspraak en gebed van Elizabeth I uit Brittens Gloriana. Als geheel bevat het interessant materiaal van rollen die ze nooit op toneel zong of waarvan ze volledige opnamen maakte. Gravin Almaviva, Louise, Desdemona, Micaëla, Santuzza, Norma, Gilda, Adriana en anderen verschijnen de luisteraar, gekleed in de wapenrusting van de gulle, royale stem van Price met prachtig zuiver gefraseerde expressie.
Daaronder zijn ook verrassingen, zeker voor degenen die haar uitsluitend kennen als Verdivertolkster en die wijzen op haar verlangen om ook ander, ongewoon moois te zingen. Zelfs als het half mislukte experimenten betreft als bij Webers Agathe en Rezia en Wagners Isolde blijft die vocale zekerheid een troost. Haar lady Macbeth is op volkomen passende wijze indrukwekkend en de hoge Des aan het slot klinkt zuiverder dan bij menige andere interpreet. Rusalka’s ‘Lied aan de maan’ van Dvorak klinkt heel stralend, maar niet echt idiomatisch. Het kostte haar kennelijk moeite om zich ‘te verlagen’ voor Offenbachs Périchole en Johann Strauss’ Rosalinde, maar ze toont in die rollen wel gevoel voor pret, ook al vocaliseert ze te zwaar.
Om het klinkende portret van Price af te ronden, moet men haar ook beluisteren in negro spirituals en als zodanig is ze vertegenwoordigd in The singers serie van Decca. En tot slot is Price voordat ze wereldberoemd werd, maar al wel heel positief opviel, niet te versmaden in haar opnamedebuut, een ‘live’ opgenomen recital met liederen van Fauré, Poulenc, Richard Strauss en Wolf. Ze klinkt hier lichter en eenvoudiger dan in haar latere opnamen en in dit geval is dat een weldaad.
Binnen zekere emotionele grenzen was Leontyne Price een heel overtuigende zangeres en moet ze hoog worden genoteerd op de lijst met de fraaiste 20e eeuwse stemmen en als een kunstenares die het hart van de luisteraar wist te raken, niet alleen als Bess, maar vooral als Aida, de rol waarin ze in 1985 voor het laatst aan de Met optrad.