ITZHAK PERLMAN: VOORKEUR VOOR DIEPZINNIGE MUZIEK
Soms twijfelt men aan het toeval. Soms ook worden of andere manier associaties gewekt met de literaire- of filmwereld van ‘Ships that pass in the night’ en ‘Brief Encounter’. Hoe dan ook, op een fraaie zondagmiddag in mei 1985, fijn achter een stuk lekkere Palatschinken en ‘einen grossen Braunen’ op het terras van Café Schwarzenberg in Wenen nagenietend van een mooie matinee door het Weens filharmonisch orkest onder James Levine in de Musikverein naderde de familie Perlman. En streek neer aan het tafeltje naast me. De violist had net twee Vioolconcerten van Mozart gespeeld en overlegde nu in familiekring welke van de blijkbaar onbekende Weense lekkernijen men zou bestellen. Enigszins brutaal suggereerde ik vanaf het belendende tafeltje Kaiserschmarren.
Een eerste contact was gelegd en hoewel het niet de plaats en de tijd was voor een interview kwamen terloops in een gesprekje toch wel wat persoonlijke dingen aan de orde. Itzhak Perlman was tenslotte een interessante figuur die men liefst niet ongemerkt moest laten passeren. Bij zijn Europese debuut in 1968 was hij spontaan begroet als ‘Kroonprins onder de violisten’ en ‘het grootste technische talent onder de jongeren’. Reeds als wonderkind baarde hij opzien. Als kind al was hij opgetreden, maar hij speelde niet voor publiek in concertzalen en begaf zich ook niet op tournee.
“Daar heb ik geen spijt van”, zegt hij vastbesloten, “ik ben me ervan bewust dat mijn muzikale ontwikkeling heel geleidelijk verliep. Het is gevaarlijk als je ineens te grote stappen neemt. Je moet in staat zijn om af en toe uit te rusten en te regenereren.”
Perlman zien bewegen: voor een lichamelijk gehandicapt, fors gebouwd en te zwaar (“ik ben net 6kg afgevallen, maar streef naar nog tien meer”) is hij enorm snel en energiek. In zijn appartement met studio aan de New Yorkse Riverside Drive beweegt hij zich vlot in een gemotoriseerde rolstoel.
Perlman zien spelen: een geanimeerd gezicht zien dat voortdurend verrast lijkt door de vitaliteit en de glans van zijn eigen geluid. Van zijn spel gaat ook visueel een aanstekelijke musiceervreugde uit. Bovendien heeft hij zich met Sindings Suite in A, en de Vioolconcerten van Conus, Sibelius, Walton en Korngold gewaagd op ‘exclusief Heifetz territorium’, zoals hij het zelf uitdrukt.
“Te beweren dat hij een groot violist is, lijkt me een enorm understatement; hij is een revolutionair. Ik ben ervan overtuigd dat hij niet kwaad zal worden over mijn vermetelheid. Opvolgen kan ik hem nooit, maar ik neem de uitdaging graag aan.”
Is dat werk van Conus echt de moeite waard?
“Het is best een mooi werk, je moet het nemen zoals het is; een totaal dweperig romantisch werk. Niet diepzinnig - een aardige pluk dons.”
Heeft u verder een speciale band met Heifetz?
“Als jongetje in Israël hoorde ik zijn opname van Brahms’ Dubbelconcert door de radio. Dat was de oude 78t opname met Emanuel Feuermann en het Philadelphia orkest onder Ormandy. Ik ging helemaal uit mijn bol. Later speelde ik inderdaad enige door Heifetz geïnspireerde of aan hem opgedragen werken plus een twintigtal van zijn transcripties.”
Het Vioolconcert van Walton ontbreekt in dit verband nog op uw lijst.
“Misschien komt dat nog ooit. Als ik in Los Angeles was, zocht ik Heifetz vaak op. Toen ik op het punt stond om voor het eerst het Vioolconcert van Elgar voor publiek te spelen, besprak ik dat met hem. ‘Een prachtig stuk’, zei Heifetz, ‘maar echt geweldig is pas het concert van Walton’. Hij vertelde vervolgens hoe hij met Walton aan de solopartij had gewerkt.”
Was Heifetz vroeger een duidelijk idool voor u?
“Tijdens mijn studie aan Juilliard had ik een reeks idolen; dat duurde meestal een half jaar. Kreisler, Milstein en Stern bijvoorbeeld en natuurlijk Oistrakh - dat duurde langer. Heifetz was ieders idool toen en daarom zocht ik iemand anders. Maar Heifetz is natuurlijk een unicum. Het is jammer dat de jongere generatie zo weinig kennis neemt van zijn werk. Als student was hij een uitdaging voor me. Toen ik het perpetuum mobile eerste deel van de Suite in oude stijl van Sinding instudeerde, probeerde ik dat net zo ongelooflijk snel te spelen als hij in zijn opname. Ik speelde tegelijk met die opname mee en was pas tevreden als ik een paar seconden eerder klaar was. Pas later leerde ik de noten echt.”
Luistert u nog wel eens naar zijn eerste RCA opnamen en bent u daar nog tevreden over?
“Ja, op beide vragen. Maar het was best goed voor een jongeman. Ik ben wel anders gaan luisteren. Vroeger ging het me vooral om eventuele fouten en tekortkomingen te ontdekken, nu luister ik op een andere manier om te ervaren hoe ik communiceer. Met meer afstand dus. Nu speel ik Sibelius en Prokofief heel anders. Naarmate je met de muziek meegroeit, ontdek je steeds meer. Het is net alsof je beter in staat bent om röntgenopnamen van de muziek te maken. Je ontwikkelt een beter begrip voor de structuur en je leert beter te leven met je stijl en je benadering.”
Itzhak Perlman werd in 1945 in Tel Aviv geboren en werd op driejarige leeftijd via de radio met de viool geconfronteerd. In eerste instantie kreeg hij net als de piepjonge Menuhin alleen maar een speelgoed viooltje in zijn handen gedrukt. Omdat hij sinds zijn vierde polio patiëntje was ging die wens pas op zijn vijfde in vervulling. Met een ijzeren wilskracht besloot hij zich niet neer te leggen bij deze handicap. Hij kreeg min of meer als beloning een achtste viool en mocht naar vioolles bij Ryvka Goldgart op de Schulamit academie in Tel Aviv. In 1954 werd zijn opleiding uitgebreid met de theoretische muziekvakken en uit dezelfde tijd dateren zijn eerste radio optredens en solo recitals.
Op de vraag naar deze eerste concertervaringen antwoordt Perlman met ontwapenende eerlijkheid:
“Ik had nog nauwelijks analytisch begrip van de muziek en was eigenlijk alleen bezeten van de viool. Volgens mijn ervaring ging het me in mijn jeugd allemaal erg gemakkelijk, te gemakkelijk af. Zoals een tweejarige leert praten worden ook de muzikale fundamenten heel natuurlijk dankzij het luisteren gelegd. Wie eenmaal dat instinct heeft, raakt het nooit meer kwijt. Het wordt alleen maar aangevuld en uitgebreid door de toenemende muzikale ervaring en door te studeren. Heel wat musici vinden het onzin om grondig te analyseren wat ze spelen, omdat ze dan de muziek iets zouden ontnemen. Feit is dat dit mogelijk, maar niet waarschijnlijk is. Het beste is wanneer men zich goed realiseert wat men speelt, maar daarbij de spontaniteit en het natuurlijke muziekgevoel behoudt.”
Perlmans dertiende levensjaar markeerde een duidelijk accent in zijn loopbaan: het is het jaar waarin de Amerikaanse showmaster Ed Sullivan hem naar de V.S. haalt om tweemaal als ‘aankomend talent’ in TV shows van CBS op te treden. Perlman besloot in Amerika te blijven en kon met hulp van een beurzen van de Amerikaans-Israëlische cultuurstichting en Juilliard aan de Juilliard School bij Dorothy Delay en Ivan Galamian - de beroemde ‘violistenmakers’ - les nemen.
Vijf jaar later, in 1963, kwam het grote ogenblik van zijn eerste optreden in Carnegie Hall. Op het programma stond het 1e Vioolconcert van Wieniawsky, dat later ook een van de eerste werken was die hij voor de plaat speelde. In 1964 waagde hij de deelname aan het Leventritt concours, Amerika’s belangrijkste concours. Door dat te winnen kreeg hij engagementen bij vrijwel alle belangrijke Amerikaanse orkesten.
“Welmenende vrienden waarschuwden me: dat gaat misschien een jaar goed, maar daarna val je waarschijnlijk in een zwart gat. Maar het gevreesde tweede jaar betekende alleen maar een verdubbeling van het aantal engagementen: van 15 naar 30. Ik dacht dat nu mogelijk in het derde jaar een terugslag zou komen, maar toen had ik 50 engagementen.”
In de V.S. was zijn naam wel meteen gevestigd.
In 1965 ondernam de 21-jarige zijn eerste concertreis naar Israël en in 1967, het jaar waarin hij met de violiste Toby Lynn Friedlander trouwde, kwam hij voor het eerst naar Europa. Dat jaar ook begon hij serieus opnamen te maken voor RCA. Als eerste het Vioolconcert van Sibelius en het 2e Prokofiefconcert met het Boston symfonie orkest onder Erich Leinsdorf. Een paar andere RCA platen, die nauwelijks in heruitgegeven cd vorm verkrijgbaar zijn, volgden; in 1971 kreeg hij een exclusief verdrag van EMI, waar hij begon met het 1e Vioolconcert van Paganini en Sarasate’s Zigeunerweisen, gevolgd door Paganini’s 24 Caprices en de Vioolconcerten van Bach. Het Dubbelconcert samen met zijn vriend en studiegenoot Pinchas Zukerman. Bij voorkeur dus uitgesproken virtuoze werken al betekende Bach een zekere compensatie.
“Bach stelt een aantal problemen. Zo is zijn schrijfwijze dermate transparant dat zijn werken voor heel wat interpretaties open staan. Voor het overige ben ik helemaal geen Bach freak. Voordat ik Israël verliet had ik als jongen al wel de chaconne uit de 2e Partita gespeeld en in de loop van de tijd heb ik regelmatig alle Solosonates en Partita’s gespeeld, maar nooit als integrale serie. Dat gebeurde voor het eerst begin jaren zeventig. Toch heb ik lang gewacht met een integrale opname. Eerst ondernam ik een poging in de Londense Abbey Road studio. Ik begon met de 2e Sonate, maar ik was niet gelukkig met het resultaat. In die tijd keurde ik ook een eerste opname van Beehovens Vioolconcert met Giulini af. Gelukkig was de tweede versie veel beter. Met Bach kon ik niet eeuwig wachten. Als je te lang wacht, kun je die werken niet goed meer spelen. In 1986 begon ik opnieuw aan een opname, dit keer in Concordia College, Bronxville. Halverwege die opnamen, die zich over een periode van bijna een jaar uitstrekten, kreeg ik de beschikking over de viool waarvan ik al ruim twintig jaar had gedroomd: de Soil Stradivarius uit 1714. Yehudi Menuhin had eerder op dat instrument gespeeld en stelde het nu beschikbaar. Met die viool ging ik verder. De eerdere opnamen waren met de Ex Sauret Guarnerius gemaakt.”
Over zijn Bachopvatting doet hij niet moeilijk.
“Ik ben niet mee gaan doen aan musicologische modeverschijnselen door te gissen hoe deze werken in Bachs tijd werden gespeeld - als ze al werden uitgevoerd. Ik baseer me op de muzikale logica en zin. Als er sprake is van een dansdeel, laat ik het liefst ook dansen. Die danskwaliteit kan door een bepaalde manier van spelen worden gerealiseerd. Ik heb ook geen Bach strijkstok gebruikt; Ik speel Bach niet als zigeunermuziek. Muziek is een taal en met de muzikale logica als richtlijn en het nodige stijlbesef zorg ik wel dat het zinvol is. Maar het is niets voor mij om eerst grondige research te doen.”
Wat Perlman bijzonder graag speelt, zijn ‘diepzinnige’ werken. Daartoe behoren bijvoorbeeld de Vioolconcerten van Beethoven, Brahms, Berg en Bartók. Na Berg en Bartók stuit Perlman op een grens.
“Een grens waarvoor ik terugschrik. Een groot gedeelte van de tegenwoordig voor viool geschreven muziek is eerder percussief dan violistisch en daar houd ik niet van. Wanneer een componist echter in een lyrische stijl schrijft, die bij de viool is aangepast, dan wordt dat als ouderwets afgedaan. Het is een vicieuze cirkel.”
Perlmans veelzijdigheid brengt met zich mee dat hij niet alleen graag grote soloconcerten speelt tijdens de 90 à 95 optredens per jaar, maar dat hij ook graag kamermuziek maakt. Zijn vriendenkring, waarmee hij ook regelmatig optreedt, bestaat uit Pinchas Zukerman (die ook graag altviool speelt), Daniel Barenboim, Vladimir Ashkenazy, André Previn en Zubin Mehta, die een naam te verliezen heeft als contrabassist, bijvoorbeeld in Schuberts Forellenkwintet. In 1979 voegde cellist Lynn Harrell zich bij dit clubje, onder andere om Beethovens Strijktrio’s te spelen. Beethovens Vioolsonates deed hij bijvoorbeeld prachtig met Ashkenazy voor Decca. Maar hij ontfermt zich ook graag over virtuoze korte stukken, over ragtime muziek van Scott Joplin en over Kletzmer muziek.
In 1980 debuteerde Perlman op DG met de Vioolconcerten van Berg en Stravinsky, begeleid door het Boston symfonie orkest onder Seiji Ozawa. Een lp, die een Edison won. Lalo’s Symphonie espagnole en Berlioz’ Rêverie et caprice volgde met het Orchestre de Paris onder Barenboim. Daarna kwamen Elgars Vioolconcert met het Chicago orkest onder Barenboim, de genoemde complete Mozartconcerten uit Wenen en een hele reeks meer moois.
Zelfs als tuttispeler in een orkest heeft Perlman zich bekwaamd.
“Puur uit nieuwsgierigheid. Ik wil mijn instrument liefst vanuit alle perspectieven bestuderen. In 1971 vroeg ik Zubin Mehta in Puerto Rico of ik mee mocht doen met een repetitie van Debussy’s La mer en Bruckners 4e symfonie. Het orkest reagerende nogal spottend en er werden weddenschappen afgesloten dat ik het nog geen half uur zou volhouden. Maar men vergiste zich en ik heb met plezier de hele tijd meegedaan. Ik heb ervan geleerd dat in orkestpartij dingen voorkomen die je als solist helemaal niet hoort. Zolang je niet de partituur hebt bestudeerd en in een orkest hebt meegespeeld, is alles wat je staande voor het orkest hoort slechts een geraamte.”
Bij zoveel fundamentele belangstelling voor zijn instrument en de speeltechniek is het geen wonder, dat Perlman ook wordt gevraagd om als leraar op te treden. Jammer genoeg heeft hij maar weinig tijd voor pedagogische activiteiten.. Hij gaf masterclasses tijdens het Meadowbrook festival in de V.S. en het Harrogate festival in Engeland.
Hij zegt daarover: “Vraagt een student me: hoe doe je dat nu precies? Dan moet ik mezelf afvragen: Ja, hoe doe ik dat eigenlijk? Na een poosje lesgeven ervaar ik mezelf tijdens het concerteren veel bewuster.”
De vraag hoe je het eigenlijk doet, houdt hem ook bezig als hij andere violisten hoort. Dat doet hij in tegenstelling tot menig collega regelmatig, “gewoon om te luisteren en te genieten”, maar vaak ook om te ervaren ‘wat ze beweegt’.
Voorbeelden?
“Ik heb geen duidelijke voorbeelden. Dat vind ik veel te gevaarlijk, maar ik waardeer heel wat collega’s. Als je bijvoorbeeld naar Heifetz luistert, is dat een onvergelijkelijk genoegen. Je kunt proberen om zijn spel te analyseren, maar aan het eind blijf je zitten met het oordeel, dat het onvergelijkelijk is. Dan is daar Isaac Stern, bij hem rolt de bal weer heel anders. Vroeger volgde ik zijn spel heel nauwkeurig. Ik vroeg me gewoonlijk af: Waarom klinkt dat zo juist? En probeerde het te ontdekken. Ik ben daar nog steeds niet achter al vorder ik wel. En als je violisten hoort die dingen doen die je niet goed vindt. Dan probeer je erachter te komen waarom dat zo is. Je kunt dan ontdekken dat je het zelf nauwelijks anders had gedaan. O, er bestaan veel manieren om te leren!”
Hoe zit dat met voorbereidend werk en op peil blijven?
“Hoe lang ik dagelijks studeer? Zo lang mogelijk!”.
Daarom heeft hij zijn tijd precies ingedeeld in tien maanden reizen en twee maanden thuis in New York met zijn vrouw en de drie kinderen. Hij kan dan ook de Amerikaanse basketbal competitie volgen en zich met zijn liefhebberij koken bezighouden, ma non troppo. Maar nu is het nadat over wat opties is gestemd ter wille van de kinderen hoogste tijd om naar de dierentuin te gaan.
(1985)