Verg. Discografieën

ADAMS: HARMONIELEHRE

ADAMS: HARMONIELEHRE

Momenteel kunnen we ons nauwelijks meer de opwinding voorstellen die ontstond toen medio jaren zestig vorige eeuw plotseling jonge wilden opstonden die een muziek bedachten welke in wezen louter uit herhalingen bestaat. En als dan al variatie in die herhalingen wordt aangebracht, gebeurt dat als in een vertraagde film. Maar geldt dit ook voor Adams?

Achtergronden

Ondanks zijn nadruk op de betekenis van het minimalisme was Adams feitelijk nooit een ware minimalist. Zijn muziek bezit teveel harmonisch momentum, teveel klankkleuren. Dat zijn juist de factoren die een klassiek vroeg werk als de ongeveer veertig minuten durende Harmonielehre zo boeiend en zelfs meeslepend maken.

Het titelloze eerste deel is geïnspireerd door een droom van de componist, waarin hij een gigantische tanker uit de baai van San Francisco zag oprijzen in de lucht, begint met haast verpletterende akkoorden die worden gedomineerd door koper en slagwerk. Het tweede deel, ‘The Amfortas wound’ refereert aan de getroffen bewaker van de Heilige Graal in Wagners Parsifal en is heel  verschillend van aard: rijk expressief en met een harmonisch en melodisch idioom dat herinnert aan de laatromantiek waarvan Schönberg voorspelde dat deze het einde zou betekenen van de tonale muziek. En jawel: Harmonielehre is natuurlijk ook de titel van Schönbergs verhandeling uit 1911 waarin hij dat toelichtte. Adams daarentegen spreekt hier zijn vertrouwen uit in het voortbestaan daarvan.

In het derde deel ‘Meister Eckhardt and the Quackie’ tracht de componist een beeld te geven van een vliegende Middeleeuwse mysticus met de dochter van de componist op zijn schouders. Hier wordt het minimalisme verweven met de neoromantiek uit de voorafgaande delen waardoor een knappe fusie tot stand komt: een feestelijke viering van de toonaard Es groot.

De opnamen

De tijdens een festival in Leningrad gemaakte opname van een Litouws orkest is een grote onbekende waarvan niet aan te nemen valt dat hij in dezelfde klasse is van het overige drietal.

De twee opnamen uit San Francisco zijn als het ware thuiswedstrijden. Adams zelf was sinds 1978 lang als adviseur aan het orkest daar verbonden, dus toen drie dagen na de wereldpremière van het werk De Waart in 1985 zijn opname maakte zat het werk er vers in bij dat orkest. De dirigent is dat hoorbaar ook en gaat vertrouwelijk met de complexe ritmische veranderingen van het stuk om en houdt de diverse draden ook keurig helder bijeen zonder het karakter van episch avonturisme een grein tekort te doen.

Rattle heeft het voordeel van een iets gullere, dynamischer klinkende opname waardoor vooral de climaxen heftiger uitkomen (koper en marimba’s meteen aan het begin). Ook realiseert hij de vele subtiele tempo overgangen keurig.

Bij Tilson Thomas klinkt de muziek geraffineerd, maar wat minder spontaan en gretig dan bij De Waart. 

Conclusie

Uiteindelijk maakt het niet zo gek veel uit voor wie men kiest. Met kleine onderlinge verschillen zijn alle drie deze opnamen van grote klasse.

Discografie

1985. San Francisco symfonie orkest o.l.v. Edo de Waart. Nonesuch 7559-79115-2, 7559-79453-2 (10 cd’s).

1988. Litouws nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Juozas Domarkas. Col Legno 0647-288

1994. Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 555.051-2, 215.014-2 (7 cd’s).

2010. San Francisco symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. San Francisco Symphony 821936-0053-2.