BRAHMS: BALLADES NR. 1-4
De negentiende eeuwse ballade ontleent meestal zijn inspiratie aan literaire bronnen. Dergelijke ballades of verhalende gedichten zijn gewoonlijk van Duitse of Engelse oorsprong en gaan doorgaans over legendarische, historische of vaak ook over zuiver romantische personen en gebeurtenissen.
Achtergronden
Bij Brahms is dat niet zo, bij hem gaat het eerder om ‘absolute’ muziek en van zijn op 21-jarige leeftijd geschreven vier ballades uit 1854 heeft maar eentje, meteen nr.1 in d (andante) een programmatisch karakter Het stuk gaat namelijk over de beroemde Schotse ballade over de vadermoordenaar Edward (“Why does your brand sae drop wi’ bluid, Edward, Edward?”). De verontruste vragen van de moeder en de ontwijkende antwoorden van de zoon zijn mooi weerspiegeld in de inleiding.
Brahms kende dat gedicht via de Duitse vertaling van Gottfried Herder uit diens Stimmen der Völker. Later gebruikte hij de tekst voor het duet van alt en tenor Edward op. 75/1 uit Lieder und Balladen. Bijvoorbeeld van Brigitte Fassbaender en Peter Schreier op YouTube en in het DG CD album 449.641-2.
Al op zijn tiende schijnt Brahms een dusdanig opmerkelijke pianistische begaafdheid aan de dag te hebben gelegd dat een impresario een voorstel deed voor een Amerikaanse tournee. Gelukkig is het daarvan nooit gekomen, maar het is wel logisch dat Brahms geleidelijk een geweldige componist van pianomuziek werd al duurde het deels nog jaren voordat hij zijn grootse variatiewerken schreef. Sonates kwamen echter al vroeg aan de beurt, net als deze vier Ballades.
Al luisterend naar deze vier werken valt te begrijpen waarom Schumann hem meteen tot genie verklaarde. Veel is geïnspireerd op het duistere karakter van de volksballade en alle vier zijn ze in driedelige liedvorm. Het eerste drietal heeft een vrijwel demonisch karakter.
Ballade nr. 2 in D met de ondertitel Intermezzo laat zijn lyrische stemming even los met een contrasterend dramatisch middengedeelte. Het werk groeit vanuit het FAF motto (Frei aber froh) als antwoord op dat van violist Joachim (FAE – Frei aber einsam).
Ook Ballade nr. 3 in b is intermezzo genaamd, maar heeft een uitgesproken scherzo karakter en is bevolkt door elfjes en feeën in het middelste gedeelte.
De belangstelling voor de binnenstemmen van de langste Ballade nr. 4 (andante con moto) in b verraadt de invloed van Schumann, maar Brahms’ klassiek gerichte reserve en zijn formele raffinement verraden ook al iets van de, introspectieve rijpe Brahms. Het stuk begint haast zuchtend, maar getuigt meteen van grote schoonheid. Ook hier treffen we een sterk contrasterend middengedeelte in Fis (col intissimo sentimento) waarin daadwerkelijk iets van Schumanns Romance in Fis op.28/2 doorklinkt, maar mogelijk nog meer zijn verhulde liefde voor Clara.
De opnamen
Optimistisch aan een inventarisatie van de bestaande opnamen begonnen, met de aanname dat het zou gaan om een redelijk beperkt, dus overzichtelijk aantal, bleek al snel dat veel meer voorhanden is dan gedacht. Zoals vaker. Dit maant de echt geïnteresseerde liefhebber tot verder eigen onderzoek aan de hand van die lijst. Voor algemeen nut en zekerheid beperken we ons hier tot een stel opnamen met de beste waarvan men vertrouwd in zee kan gaan. Deze volgen op chronologische wijze gerangschikt.
De helaas op 42-jarige leeftijd overleden Julius Katchen zag gelukkig nog wel kans een imposante reeks complete pianowerken van Brahms op magistrale wijze af te wikkelen. Hij investeert de nodige poëzie in deze werken maar maakt met introspectie ook duidelijk waarom deze werken zo rijp klinken voor een jonge Brahms. Enige geringe bezwaar is het snelle tempo van het andante con moto uit nr. 4. Opvallend is wel dat de laatste drie Ballades al in de jaren vijftig , dus nog in mono zijn opgenomen.
Van Wilhelm Kempff kan niet anders dan een waardevolle bijdrage worden verwacht. Hij houdt rustige tempi aan, zorgt voor een maximum aantal mooie details en interactie tussen de melodielijnen. Het resultaat klinkt zangerig, melancholiek en evocatief.
Binnen enige jaren maakte Emil Gilels verschillende opnamen van het viertal. De DG studio opname is het toegankelijkst en toont hem het communicatiefst. Hij pakt de werken vrij breed, ongehaast en heel gedifferentieerd aan, verleent ze een bijzonder soort innerlijke wijsheid en overtuigt heel sterk met zijn waardige voordracht.
Gedistingeerder dan bij Arturo Benedetti Michelangeli zal men dit viertal stukken niet gauw horen. Gelukkig mankeert de lichtelijk koele afstandelijkheid die nog wel eens treft bij deze pianist hier.
Brahms heeft zijn vier ballades nooit bedoeld om zachtjes mee te zingen. Toch is dat wat Glenn Gould doet. Ook hier weer neemt hij in interpretatief opzicht weer een vrij extreme positie in. De ballades met hun vaak smartelijke inhoud klinken als verstard.
De Brahms van – toen nog – Stephen Bishop Kovacevich heeft grote allure en bezit de nodige brio. Aan toewijding en stijlbesef geen gebrek.
Nogal veel kracht en momentum bezitten de goed overwogen interpretaties van Alfred Brendel, haast altijd een betrouwbare gids.
Als leerlinge van Wilhelm Kempff weet ook Idil Biret hoe je Brahms moet spelen; ze doet iets gespierder en verrast in nr. 1 met dramatische momenten en in de serieus opgezette nr. 4 toont ze zichzelf op haar best. Ze beschikt over een pittige techniek.
Intelligent klinkt het zeker, wat Gerhard Oppitz laat horen, maar erg fijnzinnig is het niet, ook niet wat de inkleuring en de dynamische verhoudingen betreft.
Nimbus vergaart zelden roem met zijn opnametechniek, maar de uitgave van Martin Jones (die ook op een Streicher speelt) kan er behoorlijk mee door, zij het dat deze pianist nogal weinig expressief is.
Daniel Barenboim levert een goede, maar in geen enkel opzicht markante of interessantie bijdrage. Een staaltje oude pianoleeuwenschool levert Earl Wild.
Wat Lars Vogt laat horen behoort niet tot de lenigste of impulsiefste vertolkingen, maar zijn intellectualistische vastbeslotenheid valt te waarderen. Gelukkig komen de introspectieve momenten nauwelijks te kort.
Op z’n minst verdient Stephen Hough een eervolle vermelding voor zijn visie waarin intellect en emotie in goed afgewogen hoeveelheden passend zijn gemaakt voor de jeugdige romantiek van de ‘klassieke’ Brahms.
Bij Marc Pantillon krijgen we wel dichterlijke momenten te horen, maar als geheel is zijn spel te wisselend, zonder dramatische contrasten en ook weinig vitaal.
Volledig gevoelig voor het dramatisch-poëtische van dit viertal stukken toont zich ook Nicholas Angelich. Het geheel klinkt met autoriteit en veel overtuigingskracht.
Vrij bedachtzaam, maar ook gevoelig en subtiel gekleurd komen deze vier werken bij Oleg Marshev uit de verf.
Voor een lucide, passend dichterlijke invulling die nog iets van de oude Franse pianoschool laat horen, zorgt Cédric Tiberghien voor een rijk door emoties gekleurde Brahms. Hij zorgt voor een bijzondere ervaring en laat ook heel fraai zacht spel horen naast de uitingen van heroïek.
Het vrijwel enige opvallende bij Boyd McDonald is, dat hij op een Johann Baptist Streicher fortepiano uit 1851 speelt. Datzelfde doet Hardy Rittner, maar wat een verschil, te beginnen met een veel rijkere SACD geluid! De ballades vertonen innerlijke gloed zowel als naakte kracht.
Dan Alessio Bax met een zelfverzekerde, maar merkwaardig expressieloze interpretatie. En tot voorlopig slot Tzimon Barto die onlangs al een vette onvoldoende kreeg in een cd bespreking.
Conclusie
Of het toeval is? Het zijn drie DG uitgaven – van Kempff, Gilels en Benedetti-Michelangeli die samen met de op andere labels verschenen Katchen en bij de jongeren Tiberghien en Rittner die als meest aanbevelenswaardigen naar voren komen.
Discografie
1954. Walter Klien. Vox CD5X 3612 (5 cd’s).
1956. Richard Farrell. Atoll ACD 208.
1964. Julius Katchen. Decca 430.053 (6 cd’s), 417.644-2.
1969. Wilhelm Kempff. BBC Legends BBCL 4114-2.
1970. Artur Rubinstein. RCA 88697-76099-2 (9 cd’s), 09026-61862-2.
1970. Emil Gilels. Praga PR 250039.
1972. Wilhelm Kempff. DG 479.1965 (9 cd’s), 437.374-2 (2 cd’s), Philips 456.862-2 (2 cd’s).
1973. Peter Rösel. Berlin Classics BC 9031-2, 2095-2.
1975. Emil Gilels. DG 447.407-2.
1976. Emil Gilels. Orfeo C 88313-2 B.
1977. Arturo Benedetti-Michelangeli. Aura ERM 212-2.
1980. Arturo Benedetti-Michelangeli. DG 457.762-2, 469.820-2 (8 cd’s), 400.043-2, Philips 456.904-2 (2 cd’s).
1981. Arturo Benedetti-Michelangeli. Aura ERM 219-2.
1982. Glenn Gould. CBS 37800, Sony SM2K 52651, 88725-41290-2 (2 cd’s).
1983. Stephen Bishop Kovacevich. Philips 411.103-2, Newton 8802010.
1985. Stefania Mormone. Dureco NE CD 023-6501.
1987. Jorge Federico Osorio. ASV CD DCA 616.
1989. Alfred Brendel. Philips 426.439-2, 446.947-2.
1989. Idil Biret. Naxos 8.550352.
1989. Gerhard Oppitz. RCA RD 69247.
1989. Ivo Jansen. Globe GLO 5036.
1989. André de Groote. Clavicenter GHA 126009.
1989. Martin Jones. Nimbus NI 5304.
1990. François Kerdoncuff. AMG TIMPANI 1C1003.
1990. Bernard Demierre. ADDA 590034.
1991. Stefan Vladar. Sony SK 47196.
1991. Pascal Rogé. Decca 433.849-2.
1993. Marie Josèphe Jude. Lyrinx LYR 130.
1993. Valery Afanassiev. Denon CO 78906.
1993. Grigory Sokolov. Opus 111 OPS 30-103.
1994. Alexeï Lubimov. Erato 4509-98474-2, Warner 0927-49986-2.
1995. Andrea Nonatta. Astrée E 8753.
1996. Alexander Shtarkman. Russian Revelation RD CD 10061.
1996. Alain Lefèvre. Koch 37411-2.
1996. Daniel Barenboim. Teldec 0630-14338-2.
1998. Earl Wild. Vanguard ATMCD 1657 (2 cd’s).
1998. Boyan Vodenitchanov. Explicit EI 99003.
1998. Lars Vogt. EMI 557.125-2.
1998. Eliane Rodrigues. Style in’Art 0900.
2000. Claus Hennemann. EBS EBS 6127.
2001. Sephen Hough. Hyperion CDA 67237.
2004. Roberto Giordano. Cypres CYP 1642.
2004. Dominique Merlet. Mandala MAN 5088.
2005. Hubert Salwarowski. DUX 0516.
2005. Marc Pantillon. Claves 50-2508.
2005. Vahan Mardirossian. Intrada INTRA 013 (2 cd’s).
2005. Nicholas Angelich. Virgin 332.628-2.
2005. Oleg Marshev. Danacord DACOCD 643.
2006. Andreas Boyde. Oehms OC 585 (2 cd’s).
2006. Cédric Tiberghien. Harmonia Mundi HMC 901943.
2007. Hardy Rittner. MDG MDG 904-1494.
2008. Nicolas Stavy. Hortus 068.
2009. Detlef Kraus. Thorofon CTH 2241.
2010. Boyd McDonald. Doremi DDR 71154/5 (2 cd’s).
2012. Alessio Bax. Signum SIGCD 309.
2012. David Theodor Schmidt. Hänssler PH 12071.
2013. Tzimon Barto. Capriccio C 5210 (2 cd’s).
Met onbekende opnamedatum, alfabetisch op vertolker
….. Alice Ader. Accord 472.334-2.
…..Haakon Austbø. Briljant Classics 99941 (2 cd’s).
….. Rudolf Buchbinder. Warner 2564-60371-2.
….. Nicola Frisardi. VAI VAIA 1144.
….. Dick Joeres. Heritage HTGCD 262.
….. Christopher Langdown. WMP WMP 43591-2.
….. Theodore Paraskivsco. Sarastro SAR 7810.
….. Rebecca Penneys. Fleur de son FDS 57938.
….. Vardo Rumessen. Estonian ERP 7513.
….. David Theodor Schmidt. Profil Medien PH 12071.
….. Ivo Varbanov. ICSM ICSM 004.
Video
1978. Emil Gilels. VAI 4469 (dvd).
1981. Arturo Benedetti-Michelangeli. Euro Arts 105231-9, Medici Arts 3052318 (dvd).