Verg. Discografieën

BELLINI: PURITANI, I

BELLINI: I PURITANI

 

De uitermate ingewikkelde handeling van Bellini’s I Puritani op een libretto van Pepoli uit 1835 speelt in het Engeland van tijdens de burgeroorlog die van 1642-1651 woedde. Het gaat om de rivaliteit van twee families die in die strijd tegenover elkaar stonden, de ene behoorde tot de Roundheads, de andere tot de Cavaliers.

 

Achtergronden

 

Maar alle complexiteit van het libretto daargelaten: het materiaal bezorgde Bellini wel meer substantiële figuren dan bijvoorbeeld in La sionnambula en het inspireerde hem met name tot prachtige muziek voor de tenor. De aria uit de eerste akte ‘A te, o cara’ is één van zijn mooiste aria’s terwijl ‘Vienni, fra queste braccia’ uit de slotactetwee hoge D’s vergt – twee volle noten hoger dan de hoogste noot uit ‘Nessun doirma’. 

Elvira, de vrouwelijke hoofdrol, komt wat minder uit de verf dan Amina of Norma maar krijgt daarvoor wel heel mooie lyrische muziek ter beschikking., inclusief ‘Credeasi, misera’, een van de mooiste, meest trieste sopraan/tenor duetten ooit.

Met veel van zijn opera’s stak Bellini net als heel wat andere Italiaanse componisten de Alpen over, op zoek naar succes in de enige stad die er destijds toe deed: Parijs. Daar schreef hij I Puritani (De Puriteinen) als zijn laatste meester voordat hij op jonge leeftijd als 33-jarige overleed.

Veel tijdgenoten hoopten op een tweede Norma, maar de componist verraste iedereen met een werk dat is doordrongen van de zoete melancholie die ook al zo kenmerkend was voor zijn eerste opera’s.

De Franse smaak indachtig, breide hij de structuur van de ‘nummeropera’ uit met afzonderlijke aria’s en ensembles, onderling zorgvuldig van elkaar gescheiden door gezongen recitatieven. De kracht van I Puritani schuilt vooral in het feit dat we op moeiteloze melodieuze wijze de Engelse burgeroorlog worden binnengetrokken, samen met Elvira die verliefd is op de royalist Arturo en die waanzinnig wordt wanneer ze zijn relatie met koningin Henriëtta Maria verkeerd interpreteert.

Het gaat hier om een echte zangers opera voor een publiek dat volgens Bellini maar weinig begrijpt van wat echt zingen inhoudt. Het werk werd geschreven voor de vier grootste vocalisten uit die tijd: Giulia Grisi, Giovani Battista Rubini, Antonio Tamburini en Luigi Lablache. Er zijn opwindende koren, coloratuur hoogtepunten zoals Elvira’s ‘Son vergin vezzosa’, mogelijk het mooiste cantabile dat Bellini ooit heeft geschreven.

 

De opnamen

 

Een handicap was hier dat niet alle opnamen ter beoordeling bij de hand waren – een bekend euvel. Maar op grond van het beschikbare materiaal en een manier van extrapoleren is het wel mogelijk tot een zinvolle conclusie te komen.

Van de verschillende (mono) opnamen waaraan Maria Callas meewerkte, is die met Tullio Serafin de beste. Toen al bezat de stem van ze zangers een lichte scherpte en enige onzerkerheid, maar haar uitbeelding van Elvira is geweldig en feitelijk uniek. Dus gaat het toch om een belangrijk document.

Joan Sutherland, Luciano Pavarotti, Piero Cappuccilli en Nicolai Ghiaurov tonen zich bij Richard Bonynge in 1973 een heel bewonderenswaardig vocaal kwartet, ideaal als hecht team protagonisten. 

Pavarotti toont zich hier een ware Bellinizanger, in een rol die zware eisen stelt aan een tenor, waaronder meteen een hoge C bij zijn eerste opkomst en een hoge F in de finale. Sutherland klinkt misschien soms wat zelfbewust als reactie op het vertoon van Pavarotti, maar is schitterend in haar moment van waanzinnigheid en haar coloraturen verdienen de grootste bewondering net als het moment waarop ze over haar vermeende verraad zingt. Bonynge geeft de zangers, maar met name zijn vrouw, alle vrijheid van tempo om zich volledig te kunnen uiten. 

De eerdere opname van Sutherland met de in uitstekende stijl begeleidende Vittorio Gui in Glyndebourne laat de zangeres horen is in een soort soft focus vorm met nauwelijks herkenbare klinkers, wat bepaald niet van voordeel is; mooi uitgevoerde roulades redden het niet om het beeld afdoende te verbeteren. Van de overige solisten blinkt vooral en alleen Ernest Blanc uit.

Ook de uit 1979 daterende opname van Riccardo Muti is een schoolvoorbeeld hoe een dergelijke belcanto opera hoort te worden gerealiseerd. De blijkbaar eeuwig jonge Alfredo Kraus bereikt letterlijk grote hoogten en toont veel stijlbewuste muzikaliteit en een bravoureus elan. Montserrat Caballé, hier nog in het zenit van haar vocale mogelijkheden, voert toverkunststukjes van virtuoze sopraanartisticiteit uit en toont elegische piano cultuur. Haar stem klinkt warm, ze toont gratie en verinnerlijking.

Een aangename verrassing is ook de dirigent, gewoonlijk een dirigeertiran die hier zijn vurige temperament passend tempert, mooie details invult en voor een innigheid zorgt die de melancholicus Bellini goed past.

In 1993 wordt de opname van Fabio Luisi vooral gedragen door de met rotsvaste techniek en inderdaad nachtegaalkwaliteit gezegende stem van Edita Gruberova; ze draagt in gelijke mate schoonheid eb expressie bij.

 

Bij de Beeldopnamen was de eerste die in vocaal opzicht grote belangstelling wekte die waaraan Edita Gruberova – al had haar stem in 2001 wel wat aan glans verloren - meewerkte en Friedrich Haider dirigeerde. Wel moest men genoegen nemen met de minimalistische decors van Michael Yeargan naast de traditionele zeventiende eeuwse kostuums. José Bros straalt jeugdig elan uit. En toch bevredigt de opname uit Barcelona tenslotte niet vanwege een verder wat onevenwichtig ensemble.

De sterk dominante figuur in de opname van Patrick Summers uit de New Yorkse Met is haast vanzelfsprekend Anna Netrebko die zowel zingend als acterend prachtige dingen doet. De ene na de andere aria maakt ze tot een succes, de climax van haar waanzinscène zingt ze zelfs half over de orkestbak liggend. Hooguit had ze op het hoogste niveau wat meer pathos mogen tonen. Eric Cutler is een echte ridderlijke Arturo en aan het einde van de tweede akte scoren Franco Vassallo en John Relya veel succes met ‘Suoni la tromba’.

Voeg daarbij dat de decors en kostuums van Ming Cho Lee en Peter Hall heel passend en stijlvol zijn en het resultaat is vrijwel ideaal.

De verder vrij traditionele opvoering van Michele Mariotti met Pier’Alli als regisseur toont een bekoorlijke, geloofwaardige Elvira in de persoon van de jonge Georgische sopraan Nino Machaidze met naast/tegenover zich de vurige Juan Diego Flórez als prachtige Arturo en de krachtige persoonlijkheid van Idebrando d’Arcangelo als Giorgio Valton.

Tot voorlopig slot is daar de door Giuliano Carella gedirigeerde voorstelling. Die is vooral in zoverre interessant dat hij is gebaseerd op een nieuwe uitgave van het werk waarin gewoonlijk weggelaten materiaal in ere is hersteld, inclusief een trio en een gedeelte van het duet van de gelieven uit de derde akte. Met de aankleding zal niet iedereen gelukkig zijn want deze bevat zichtbare verwijzingen naar het Nieuwe Testament en braille schrift om de ‘blindheid’ van de Puriteinen te suggereren.

Mariola Cantarero maakt een goede indruk als Elvira, maar imponeert niet echt. Scott Hendricks is een nobele Riccardo, ook Riccardo Zanellato is betrouwbaar en geloofwaardig en John Osborn zet een geweldige non-falsetto hoge F neer als Giorgio. Het dirigaat van Carello is gedegen. 

 

Conclusie

 

Bij de cd’s vormt de als altijd bijzondere Callas een goed uitgangspunt, ook de set met Gruberova en die met Muti zijn erg de moeite waard. Maar uiteindelijk is het nog steeds de Decca opname van Sutherland/Bonynge met verder een ideale sterbezetting die op termijn het hoogste scort. Bij de dvd’s is het Netrebko & Co. die met de eer gaat strijken.

 

Discografie

 

1951. Maria Callas, Giuseppe di Stefano e.a. met hetEnsemble van het Palacio de las bellas artes Mexico City o.l.v. Guido Picco. Istituto discografico Italiano 6449/58 (10 cd’s).  

 

1952. Lina Pagliughi, Sesto Bruscantini, Mario Filippeschi, Rolando Panerai, Enzo Moro met het Ensemble van de Italiaanse omroep Rome o.l.v. Fernando Previtali. Bongiovanni GB 1170/71-2, Myto MCD 00160 (2 cd’s).

 

1952. Maria Callas, Giuseppe di Stefano, Piero Campolonghi, Roberto Silva, Tanis Lugo, Rosa Rinoch met Ensemble o.l.v. Guido Picco. Diva Srl 1139/40 (2 cd’s).

 

1953. Maria Callas, Giuseppe di Stefano, Rolando Panerai, Nicola Rossi Lemeni, Carlo Forti, Aurora Cattelani, Angelo Mercuriali met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Tullio Serafin. EMI 747.308-8, 556.275-2, Naxos 8.110259/60, Documents 600197, Warner 2564-634118-2 (2 cd’s).

 

1957. Virginia Zeani, Mario Filippeschi, Andrea Mongelli, Aldo Protti met het Ensemble van het Verditheater Triëst o.l.v. Francesco Molinari Pradelli. Bongiovanni GB 1195/6 (2 cd’s).

 

1960. Joan Sutherland, John Kentish, Nicola Filacuridi, Giuseppe Modesti, Ernest Blanc, David Ward, Monica Sinclair met het Ensemble van de Glyndebourne Opera o.l.v. Vittorio Gui. Glyndebourne GFOCD 009-60, Golden Melodram GM 50078, Myto MCD 00263 (2 cd’s).

 

1961. Leyla Gencer, Ferruccio Mazzoli, Gianni Raimondi, Manuel Ausensi, Luisa Bartoletti met het Ensemble van het Teatro Colon Buenos Aires o.l.v. Argeo Quadri. Myto MCD 00298, Living Stage LS 1086 (2 cd’s).

 

1962. Mirella Freni, Alfredo Kraus, Attilio d’Orazi, Raffaele Arié, Rita Bezzi, Augusto Pedroni, Bruno Cioni met Ensemble o.l.v. Nino Verchi. Bongiovanni HOC 081/2 (2 cd’s). 

 

1968. Gabrielle Tucci, Luciano Pavarotti, Aldo Protti, Vittorina Magnaghi met het Ensemble van het Bellinitheater Catania o.l.v. Argeo Quadri. Butterfly BMCD 005 (2 cd’s).

 

1969. Mirella Freni, Luciano Pavarotti, Sesto Bruscantini, Bonaldo Giaotti, Mirella Fiorentini met het Ensemble van de Italiaanse omroep Rome o.l.v. Riccardo Muti. Verona 27029/31, Nuova Era 23424 (3 cd’s), Opera d’oro OPD 7043 (2 cd’s). 

 

1972. Cristina Deutekom, Alfredo Kraus, Gian Piero Mastromei, Bonaldo Hiaiotti, Giorgio Algorta met het Ensemble van het Teatro Colon Buenos Aires o.l.v. Michelangelo Veltri. Arkadia CDMP 475-2 (2 cd’s).

 

1973. Beverly Sills, Nicolai Gedda, Paul Plishka, Heather Begg, Louis Quilico, Richard van Allen, Heather Begg met het Ambrosian Operakoor en het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Julius Rudel. DG Westminster 471.207-2 (3 cd’s).

 

1973. Joan Sutherland, Luciano Pavarotti, Piero Cappuccilli, Nicolai Ghiaurov, Anita Caminada, Gian Carlo Luccardi, Renato Cazzaniga met het Ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Richard Bonynge. Decca 417.588-2 (3 cd’s).

 

1979. Montserrat Caballé, Alfredo Kraus, Matteo Manguerra, Julia Hamri, Agostino Ferrin, Stefan Elenkov, Dennis O’Neill met het Ambrosian operakoor en het Philharmonia orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 769.663-2, 739.769-2 (3 cd’s).

 

1986. Katia Ricciarelli. Ambroglio Riva, Roberto Scandiuzzi, Chris Merritt, Juan Luque Carmona, Carlo Gaufa, Eleonora Jankovic met het Ensemble van het Petruzellitheater Bari o.l.v. Gabriele Ferro. Foni CDC 20 (3 cd’s).

 

1989. Marielle Devia, William Matteuzzi, Paolo Washington, Christopher Robertson, Eleonora Jankovic en Franco Federici  met het Ensemble van het Teatro Massimo Bellini, Catania o.l.v. Richard Bonynge. Nuova Era 6842/4 (3 cd’s), United Classics T2CD 2013010 (2 cd’s).

 

1993. Edita Gruberova, Justin Lavender, Ettore Kim, Francesco Ellero d’Artegna, Katja Lytting, Denkwart Siegele, Carlo Tuand  met het Ensemble van de Beierse omroep o.l.v. Fabio Luisi. Nigntingale NC 070562-2 (3 cd’s).

 

Video

 

2001. Stefania Bonfadelli, Marc Laho, Vittorio Vitelli, Christine Labadens met het Ensemble van de Opéra Wallonie o.l.v. Giuliano Carella. Regie: Charles Roubaud. ORW 012004 (dvd).

 

2001. Edita Gruberova, José Bros, Carlos Alvarez, Simón Orfila met het Ensemble van het Liceo theater o.l.v. Friedich Haider. Regie: Andrei Serban. TDK DV-OPIP, ArtHaus 107.267 (dvd).

 

2004. Gianna d’Angelo, Silvio Maionica, Agostino Ferrin, Luciano Saldari, Dino Dondi met het Ensemble van het Verdi theater Triëst o.l.v. Arturo Basoile. Regie: Walter Boccaccini. Hardy HCD 4018 (dvd).

 

2007. Anna Netrebko, Eric Cutler, Franco Vassallo, John Relyea, Eduardo Valdes, Valerian Ruminski, Maria Zitchak met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Patrick Summers. Regie: Sharon Thomas. DG 073-4421(dvd).

 

2009. Nino Machaidze, Juan Diego Flórez, Ildebrando d’Arcangelo, Ugo Guagliardo, Gabriele Viviani, Gianluca Floris met het Ensemble van het stedelijk thealer Bologna o.l.v. Michele Mariotti. Regie: Pier’ Alli. Decca 074 -3351 (dvd).

 

2009. Mariola Cantarero, Daniel Borowski, John Osborn, Scott Hendricks, Riccardo Zenellato, Frederika Brillembourg met het Ensemble van de Nederlandse Opera o.l.v. Giuliano Carella. Regie: Francisco Negrin. Opus Arte OD 1091 D (dvd).