BACH: CLAVIERÜBUNG I: PARTITA’S NR. 1-6 BWV 825-830
Bach droeg het eerste deel van zijn Clavierübung op aan ‘denen Liebhabern zur Gemüths Ergötzung’, dus aan amateur musici om hun geest te verfrissen. De term partita werd aanvankelijk gebruikt in termen van ‘variatie’ voor de diverse delen van een variatiewerk, maar in de achttiende eeuw kreeg die de betekenis van een meerdelige compositie, bij voorkeur in suitevorm, een benaming die Bach ook veelvuldig gebruikte.
Achtergronden
In Bachs tijd was een Partita dus in essentie hetzelfde als een Suite, een verzameling van afzonderlijke deeltjes, gebaseerd op dansvormen. Het zestal behoort tot de laatste en mooiste in hun genre, dat al geleidelijk werd opgevolgd door de sonate.
De zes Partita’s voor klavecimbel waren de eerste werken van hem die gedurende zijn leven werden gepubliceerd. In de periode 1726-1730 gebeurde dat successievelijk en in 1731 verschenen ze samen als zijn opus 1. Ze waren bedoeld om het eerste gedeelte van zijn Clavierübung te worden en ze vormen een logisch vervolg op de Engelse en Franse suites; niet alleen de moeilijkheidsgraad, maar ook de grandeur neemt in de loop van deze stukken gestaag toe.
Het gaat om werken met elk een hoogst oorspronkelijk karakter”: van de levendige teerheid van nummer 1 tot de monumentaliteit van nummer 6 bevat elk werk een verzameling Galanterien, facultatieve delen zoals het menuet, de aria, de passepied, de gavotte, de burlesca, het rondeau en zelfs een scherzo die waren toegevoegd aan de vier als standaard in dergelijke suitevormen voorhanden delen: allemande, courante, sarabande en gigue. Eén van de kenmerken van deze composities die ook al in de Engelse (maar niet in de Franse) suites te vinden zijn, is dat elk werk wordt voorafgegaan door een niet in dansvorm geschreven deeltje. In alle Engelse suites is dat een Prélude, maar hier zijn die openingen meestal verschillend: een preludium, een sinfonia, een toccata, een fantasia of een preambulum.
De opnamen
Wie zich aan deze Partita’s waagt, zal eerst een principebesluit moeten nemen: wordt het de in principe authentieker klavecimbelversie, of een eigentijdser pianoversie. Fijnproevers maken dan mogelijk nog een nadere keus tussen het type klavecimbel: Leonhardts aanvankelijke Skowroneck of latere Dowd, Pinnocks Hemschkopie van Way, Roussets oorspronkelijke Hemsch uit 1751, Suzuki’s Nederlandse Rückerskopie enzovoorts, terwijl bij de piano uitgavan natuurlijk ook enige keus is tussen de standaard Steinway, de Bösendorfer of – waarschijnlijk – Richters Yamaha.
Onderstaande lijst met opnamen is zo volledig mogelijk naar de stand der dingen najaar 2015. Het moge duidelijk zijn dat lang niet al dit materiaal leverbaar, ter beschikking is, maar dat hoeft bij zoveel onbekend talent ook eigenlijk geen beperking te zijn. Temidden van het wèl voorhandene is zoveel waardevols ter beschikking dat iedereen eigenlijk wel optimaal kan worden bediend. Kies, ongeacht de vermelde beoordelingen, de uitgave van uw favoriete interpreet.
Klavecimbelversies
Eerst de uitschieters op klavecimbelgebied. De oudste opname van Gustav Leonhardt zal vermoedelijk uit roulatie zijn. De nieuwere dateert uit 1986 en werd gerealiseerd op een prachtig instrument van Dowd. Dat het om heel stijlvolle, doordachte vertolkingen gaat, zal nauwelijks nader betoog hoeven. Als steeds weet de klavecinist een gezaghebbende visie te combineren met de nodige spontaniteit en als het om zuivere muzikaliteit gaat, kan men haast niets mooiers verlangen. Het enige minpuntje is, dat Leonhardt de repetities niet in acht neemt.
Net als Gustav Leonhardt maakte ook Trevor Pinnock twee opnamen van deze werken. De oudere Archivopname zal waarschijnlijk moeilijk verkrijgbaar zijn. Geen nood, de nieuwere van Hänssler is wel zo fraai. De Engelse instrumentalist speelt hier dus op een in Amerika gebouwde Hemschkopie van David Way, een heel mooi niet nadrukkelijk ruisend klinkend stuk gereedschap. Meer nog dan voorheen toont Pinnock veel onbekommerd speelplezier en energie. Het resultaat is ook hier haast weer onweerstaanbaar.
De derde uit de reeks klavecinisten die deze stukken tweemaal opnam, is Blandine Verlet op een lager geprijsde Philips Duo cd met als aanvulling zelfs nog de latere Ouverture in de Franse stijl. Haar spel is zeer op de man af, maar ook heel spontaan en stijlvol met een best overtuigend eigen karakter.
Het instrument waarop Scott Ross speelt wordt niet nader geïdentificeerd, maar het klinkt mooi en ook de opname is warm en helder van klank. Ook hij pakt het materiaal met de nodige panache en speelvreugde aan en op uitvoering en opname valt weinig aan te merken, zij het dat de klavecinist een wat grotere ritmische vrijheid had kunnen demonstreren en dat niet elke noot gelijkwaardig aanspreekt (bijvoorbeeld in de Gigue uit de eerste Partita)
Masaaki Suzuki, voortkomend uit de Nederlandse klavecimbelschool van Leonhardt en Koopman, speelt in een vrij stevige, heel persoonlijk getinte, best verbeeldingvolle stijl en ook de mooi geregistreerde klavecimbelklank is aan de forse, directe kant. Ook aan spontaniteit mankeert het niet in deze toch wel bijzondere uitgave.
Christophe Rousset zorgt voor verfijnde, sprankelende, veerkrachtige, heel geanimeerde verklankingen en zijn instrument klinkt helder en present. Hij springt gul met de registratiemogelijkheden om en vindt telkens de juiste klank en het optimale toucher dat past bij de op te roepen stemming. Het heeft misschien zelfs voordelen dat hij niet nadrukkelijk in de Duitse speeltraditie staat en zorgt voor toegevoegde waarde in de vorm van een scheut elegantie en vitale verbeeldingskracht.
Pianoversies
Bij de pianisten zorgde Glenn Gould natuurlijk voor een lichtelijk provocerende aanpak. Het resultaat is best pakkend, heel persoonlijk en niet zelden wat vervreemdend. Zelf uitte de pianist achteraf twijfels over zijn tendens tot al te assertief spel, maar er waren (en zijn) maar weinig pianisten in dit repertoire die een zo uitgesproken en krachtige indruk van gepassioneerde, analytische intelligentie demonstreerden. Zijn spel is even intelligent als excentrisch. Zijn frasering en articulatie wekken bewondering, ook al is hij bij vlagen haast op perverse manier eigenzinnig.
Bij Rosalyn Tureck, in sommige kringen verafgood, is haast sprake van een te grote licht- en schaduwwerking, maar haar voordracht is heel welsprekend en een mengeling van gedegen muziekhistorisch besef en verbeeldingsvol brio.
András Schiff was altijd een uitstekend pleitbezorger van Bach op de piano. Ook hier, al sluipen ditmaal mogelijk wat twijfels binnen vanwege zijn behandeling van de snelle delen enerzijds en de tamelijk nukkige aanpak van sommige langzame delen. Maar met zijn rubati is hij heel overtuigend en zijn versieringen sprankelen. Ook alle lof voor de pianoklank.
In het algemeen kunnen vaak nogal bezwaren worden gemaakt tegen de niet altijd geslaagde, op ambiofonie gerichte opnametechnieken van het Engelse label Nimbus, maar wat klanktechnisch voor de hier onbekende Bernard Roberts werd gedaan overtuigt best met een goede balans tussen direct geluid en galm binnen een kennelijk voortreffelijke akoestiek. De pianist laat horen dat het hoofdzakelijk om dansdelen gaat die hij veerkrachtig articuleert en heel contrastrijk neerzet. Probeer om het fraaie karakter te proeven de Allemande uit nr. 4 en de Sarabande uit hetzelfde werk.
Een ongeveer vergelijkbare aanpak huldigt Richard Goode, maar hij overtuigt nog meer, is genuanceerder; probeer van hem om dat te ervaren bijvoorbeeld de Gavotte en Gigue uit nr. 6 en peil met hem de emotionele diepten van de Sarabandes en de Aria uit nr. 4.
En dan is daar de intelligent opererende Angela Hewitt die in-muzikaal en heel vloeiend met een rijke expressie speelt. Ze spreidt een innemende ritmische vitaliteit ten toon, ageert subtiel en waagt zich aan opvallende stijlmiddelen in de ornamenten.
Natuurlijk is ook Vladimir Ashkenazy, die met zijn opname merkwaardig lang wachtte, de moeite waard, maar een specifieke Bachvertolker is hij niet. Ook nieuwkomer Igor Levit is dat niet, maar wat levert hij een geweldige (apart besproken) prestatie.
Selecties
Bij de gedeeltelijke opnamen zijn het vooral Dino Lipatti, Tatjana Nikolayeva, Piotr Anderszewski en Cédric Tiberghien die de aandacht trekken.
Conclusie
Aan klavecimbelkant is het met name Rousset die op termijn haast het sterkst overtuigt. In tweede instantie gooit Suzuki hier hoge ogen. Bij de pianisten zijn het Levit, Goode, Roberts, Hewitt en Schiff die – in deze volgorde – de lijst aanvoeren. Wie goedkopere uitgaven verkiest, zal bij de klavecinisten niet teleurgesteld raken door Verlet II en Ross. Glenn Gould doet ongeveer hors concours mee. Hij wekt wel op om opnieuw over deze muziek na te denken, maar wat hij laat horen is te individueel voor een echte aanbeveling.
Discografie
Klavecimbelversies
1952. Ralph Kirkpatrick. Music & Arts CD 976 (4 cd’s).
1957/60. Helmut Walcha. Doremi DHR 7985/6 (2 cd’s).
1958. Ralph Kirkpatrick. Boston BSD 132/2 (2 cd’s).
1958. Karl Richter. Teldec 4509-97904-2 (2 cd’s).
1959. Rafael Puyana. Sanctus SCS 027/9 (3 cd’s).
1963/70. Gustav Leonhardt. Harmonia Mundi GD 77215, (2 cd’s).
1983. Huguette Dreyfus. Denon 90C37 7333/5 (3 cd’s).
1984. Trevor Pinnock. Archiv 415.493-2 (2 cd’s).
1985. Kenneth Gilbert. Harmonia Mundi HMC 90.1144/5 (2 cd’s).
1986. Gustav Leonhardt. EMI 747.996-2, Virgin 561.292-2 (2 cd’s).
1986. Paul Badura Skoda. Astrée E 7771 (2 cd’s).
1991. Lars Ulrik Mortensen. Kontrapunkt 32133/4 (2 cd’s).
1989. Scott Ross. Erato 2292-45345-2, 3984-28167-2 (2 cd’s).
1991. Ketil Haugsand. Simac PSC 1086 (2 cd’s).
1992. Christophe Rousset. Oiseau Lyre 440.217-2 (2 cd’s), Decca 475.7079 (4 cd’s).
1993. Andreas Staier. Duitse Harmonia Mundi 05472-77306-2 (3 cd’s).
1996. Robert Woolley. Chandos CHAN 0618 (2 cd’s).
1998. Lucy Carolan. Signum SIGD 012 (2 cd’s).
1998/9. Trevor Pinnock. Hännsler CD 92.115 (2 cd’s).
1999. Kenneth Weiss. Satiricon SR 011 (2 cd’s).
2001. Masaaki Suzuki. BIS CD 1313/4 (2 cd’s).
2001. Blandine Verlet. Naïve Astrée E 8849 (2 cd’s), Philips 442.559-2 (2 cd’s).
2002. Nicholas Parie. ABC 476.6405 (4 cd’s).
2007. Pascal Dubreuil. Ramee RAM 0804 (2 cd’s).
2009. Eleonore Bühler-Kestler. Charade CHA 3037 (2 cd’s).
2009. Benjamin Alard. Alpha 157 (2 cd’s).
2010. Francesco Corti. Berlin Classics BC 300039 (2 cd’s).
Pianoversies
1946/50. Marcelle Meyer. Andromeda ANDRCD 5021 (2 cd’s).
1949/50. Rosalyn Tureck. Doremi DHR 7826/7 (2 cd’s).
1957/63. Glenn Gould. CBS M2K 42402, Sony 52597 (2 cd’s).
1958. Rosalyn Tureck. Philips 456.976-2 (2 cd’s).
1960. Martha Argerich. Philips 456.700-2 (2 cd’s).
1963. Sviatoslav Richter. Erato 4509-97904-2 (2 cd’s).
1965. Carl Seemann. Orfeo C 014002 I (2 cd’s).
1966. Alex Weissenberg. EMI 574.144-2, 769.146-2 (2 cd’s).
1974. Jörg Demus. Nuova Era 6816/7 (2 cd’s).
1983. András Schiff. Decca 411.732-2 (2 cd’s).
1984. Jean Louis Steuermann. Philips 416.616-2, 456.068-2 (2 cd’s).
1991. Lars Ulrik Mortensen. Kontrapunkt 32133/4 (2 cd’s).
1992. Wolfgang Rübsam. Naxos 8.550692/3 (2 cd’s).
1993. Christopher Czaja Sager. Hänssler CD 89109, 91118 (2 cd’s).
1997. Angela Hewitt. Hyperion CDA 67191/2 (2 cd’s).
1998. Richard Goode. Nonesuch 7559-79698-2, 7559-79483-2 (2 cd’s).
1999. Vladimir Feltsman. Nimbus NI 6207 (2 cd’s).
2000. Bernard Roberts. Nimbus 5673/4 (2 cd’s).
2005. Ramin Bahrami. Decca 476.3095 (2 cd’s).
2007. András Schiff. ECM 476.6991 (2 cd’s).
2007/9. Murray Perahia. Sony 88697-22695-2, 88697-44361-2 (2 cd’s).
2009. Vladimir Ashkenazy. Decca 478.2163 (2 cd’s).
2010. Irma Issakadze. Oehms OC 781 (2 cd’s).
2011. Pi-Hsien Chen. Phil Harmonie PHIL 06015 (2 cd’s).
2014. Igor Levit. Sony 888430-7630-2 (2 cd’s).
Gedeelten
Nr. 1
1947. Dinu Lipatti. EMI 747.517-2, 769.800-2.
Nr. 1, 2
2011. Simone Dinnerstein. Sony 88697-99824-2.
Nr. 1, 2, 3
1980. Tatiana Nikolayeva. Olympia OCD 146.
Nr. 1, 2, 4
1983. ChristianeJaccottet. Saphir CD 830.830.
1991. Maria Tipo. EMI 754.463-2.
Nr.1, 2, 3, 5
1990. Claudio Arrau. Philips 475.7947 (7 cd’s).
Nr. 1, 2, 5
1933. Walter Gieseking. Music & Arts 1070 (4 cd’s).
Nr. 1, 2, 6
1994. Massimo Palumbo. Nuova Era V 727219.20.
2014. Edna Stern. Orchid ORC 100050.
Nr. 1, 3 en 6
2001. Pjotr Anderszewski. Virgin 545.526-2.
Nr. 2, 3, 4
2004. Cédric Tiberghien. Harmonia Mundi HMC 90.1869.