Verg. Discografieën

BARTÓK: VIOOLCONCERTEN NR. 1 EN 2; ALTVIOOLCONCERT (CELLOCONCERT) (geactualiseerd)

BARTÓK: VIOOLCONCERTEN NR. 1 EN 2; ALTVIOOLCONCERT (CELLOCONCERT)

Temidden van de belangrijkste concerten voor viool uit de twintigste eeuw nemen beide vioolconcerten van Bartók een belangrijke plaats in. Beide werken ontstonden op keerpunten in zijn compositorische leven. Die biografische betekenis en details vervullen het karakter van beide composities. Het altvioolconcert komt daar als een niet zelf voltooide epiloog achteraan.

Achtergronden

Vioolconcert nr. 1

Bartók voltooide zijn tweedelige eerste vioolconcert in 1908 na zijn terugkeer van een eerste verzameltocht naar volksmuziek uit Transsylvanië. Het nog volkomen in romantisch idioom gedrenkte werk was bestemd voor de violiste Stefie Geyer (1888-1956) die hij in 1907 dus toen ze 19 was ontmoette en op wie hij als 26-jarige prompt verliefd werd. Helaas beantwoordde zij die in het eerste deel zo ontroerend geuite liefde niet en liet ze de componist in de steek kort nadat deze het werk had voltooid. Waarschijnlijk waren de tegengestelde inzichten op religieus gebied  - Bartók was overtuigd atheïist, Geyer streng gelovig - oorzaak van de breuk.

Reden genoeg voor de componist om het werk onuitgegeven op te bergen. Gedeelten van het materiaal met Leitmotive en al werden wel gebruikt in het eerste van de Twee portretten en de 14 Bagatellen. Het bleef onuitgevoerd tot twee jaar na het overlijden van de violiste en vijftig jaar nadat het was ontstaan.

Vioolconcert nr. 2

Dertig jaar na de moeilijke bevalling van dat werk vroeg de Hongaarse violist Zoltán Szekely (die tevens primarius van het Hongaars strijkkwartet was en door zijn huwelijk met een Nederlandse vrouw hechte banden met ons land had) of hij voor hem een nieuw vioolconcert wilde schrijven. Hij had de première verzorgd van de Tweede Rapsodie en in de jaren twintig had hij al een transcriptie voor viool en piano gemaakt van de Roemeense volksdansen.  De componist besloot daarop slechts een reeks variaties te maken, maar Szekely eiste meer waar voor zijn geld, waarop de componist hem een driedelig werk aanbood dat in wezen nog steeds niet meer is dan een uitgebreide variatiereeks, al kost het enige moeite om dat te ontwaren vanaf het begin pizzicato tot de laatste maten van de finale waarin het materiaal van het eerste deel nog eens fraai wordt getransformeerd. Dit was het eerste van Bartóks ‘romantische’ werken uit de laatste scheppingsperiode.

Bartók heeft Szekely nooit het werk horen uitvoeren door zijn emigratie naar de V.S., hoewel hij wel met hem heeft samengewerkt voor de wereldpremière in Parijs. Pas in 1944 hoorde hij het werk voor het eerst met Yehudi Menuhin die het werk daarna zesmaal opnam..

Er bestaat niet de minste twijfel dat het tweede vioolconcert behoort tot het handjevol grote composities op dit gebied naast de gelijksoortige werken van Beethoven, Mendelssohn en Brahms. Al is het een uitgesproken virtuozenstuk vol interpretatieve moeilijkheden, de muzikale organisatie van het werk is dusdanig overtuigend dat de essentiële zwakte van het soloconcert – de ongelijkheid in kwantiteit tussen het solo- en het orkestaandeel – eigenlijk nooit opvalt. Het gaat om een volbloedig, viriel werd, oorspronkelijk van vorm en inhoud, geconcentreerd, economisch en intens. 

Het werk heeft zijn dissonante momenten maar overwegend is het net zo melodisch als het eerste concert en pas bij herhaald beluisteren wordt de vloed aan ideeën die over de luisteraar wordt uitgestort geleidelijk inzichtelijk.

Altvioolconcert

Het altvioolconcert was een opdrachtwerk van de Schotse altviolist William Primrose waaraan de componist met zijn laatste krachten tot 26 september 1945 bezig was. In embryonale staat was het in zijn hoofd aanwezig. Eerder correspondeerde hij hierover met Primrose en meldde bijvoorbeeld dat het werk bijna klaar was. Af kwam het niet en op basis van de kladversie moesten alleen nog wat details en de orkestratie worden uitgewerkt. Daar kwam de componist niet meer aan toe.  Het testament van de componist droeg zijn vriend en vertrouweling Tibor Serly, zelf altviolist in Toscanini’s NBC symfonie orkest op om ‘het werk klaar te maken voor publicatie’. Serely had ook de laatste maten van het derde pianoconcert ingevuld. Hij leverde in 1949 het resultaat af. Op basis daarvan hield Primrose het werk in december van dat haar in Minneapolis ten doop. Antál Dorati leidde het orkest bij die gelegenheid.

Later kreeg Serly veel kritiek. Hij zou zelf voor teveel eigen inbreng hebben gezorgd en de orkestratie was niet typisch Bartókiaans. Toen de schetsen van de componist opdoken, werd duidelijk dat Serly het solodeel had aangedikt ter wille van meer virtuoos vertoon en dat hij met toonhoogtes had gemanipuleerd. In 1995 publiceerde Bartóks zoon Peter een nieuwe versie, die ook weer op veel kritiek stuitte. Mogelijk is een radicalere versie van de Hongaar Csaba Erdélyi een betere oplossing, maar die is om auteursrechtelijke redenen in Australië gepubliceerd. 

Het verschil tussen de versies Serly en Bartók jr. is meteen in de eerste maten van het werk te horen: Serly gaf die pizzicato aan celli en bassen, Bartók jr. vertrouwde ze aan de pauken toe. Wie meer over het werk en de verschillende completeringen wil weten, kan terecht bij Donald Maurice en zijn Bartóks viola concerto: the remarkable story of his swansong (Oxford University Press). Het klankgemiddelde is in de latere uitgave dichter in de buurt gebracht van dat uit het Concert voor orkest.

In het algemeen is de orkestratie van dit werk wat transparanter, maar dat was haast een noodzaak gezien het klankkarakter van het donkerder klinkende solo instrument; op deze manier is meteen een goede balans gewaarborgd.

Celloconcert

En dan is er nog het celloconcert op basis van het altvioolconcert. Janos Starker ervoer in 1951 van die alternatieve vorm, maar pas in 1980, twee jaar na het overlijden van Serly, ondernam hij actie en ontdekte hij dat het stuk in die vorm al in de jaren vijftig was gepubliceerd. Het bleek dat de celloversie voor 99% identiek is met de altviool dito; zeker aan de orkestratie is niets gewijzigd. Hier en daar werd de solopartij wat in toonhoogte aangepast om hem beter uitvoerbaar te maken. Starker gaf de eerste uitvoering in 1981 tijdens het Canadese Banff festival.

De opnamen

Vooral bij de opnamen van vòòr 1950 die we als historisch kunnen beschouwen zijn bijzondere exemplaren te vinden. Het belangrijkst is natuurlijk de unieke uitgave van opdrachtgever/initiator Szekely zelf met het Concertgebouworkest uit 1939 die gelukkig door Dante, Philips en Hungaroton op cd is overgezet. 

Omdat verder niet alle hieronder genoemde opnamen beschikbaar waren, is helaas weer sprake van leemten in de beschouwing, hoewel die voor de uiteindelijke keuze niet van doorslaggevende betekenis lijken te zijn.

Een andere complicerende factor is dat nogal wat – meest weer oudere – versies alleen in albums van 10-14 cd’s te vinden zijn en dat vrijwel niemand die alleen ter wille van een concert van Bartók zal willen aanschaffen. Lenen in een biblio/discotheek kan hier soulaas bieden.

Op die manier is ook te komen aan de opname van opdrachtgever Primrose wat het altvioolconcert betreft.

Bezien we eerst de belangrijkste logisch gekoppelde opnamen van beide vioolconcerten samen.

Jammer is eigenlijk dat van Heifetz geen opname bestaat van het tweede concert.

Vioolconcerten nr. 1 en 2 samen

Lang geleden, toen Bartók nog werd beschouwd als een ontoegankelijke modernist die nauwelijks in staat was tot het schrijven van een behoorlijke melodie, was de jonge Yehudi Menuhin een groot voorvechter van zijn muziek. Logisch dat hij op basis daarvan en op andere gevoelsmatige gronden aandacht verdient. Hij gebruikte zijn creatieve verbeelding en speelde met een kenmerkende noblesse. Maar met zijn beruchte, vaak wat wankele intonatie kan hij het niet in al zijn opnamen meer opnemen tegen representanten van de jongere generatie. Zijn best geslaagde opname is die met Dorati op Mercury.

Als tweede was het Isaac Stern die zich met gezag en inzicht over het tweetal werken ontfermde en er heel indringende vertolkingen van gaf die echter in opnametechnisch opzicht niet geheel meer aan de huidige standaard voldoen. Waarschijnlijk is die opname ook niet meer verkrijgbaar, in de Sony catalogus komt hij in elk geval niet meer voor.  

Midori’s opname van beide concerten was de eerste van dit Japans-Amerikaanse whizzkid die aantoonde dat ze heel wat meer in huis had dan een geweldige techniek. Haar interpretatie is grondig overdacht, neigt enigszins tot understatement, maar overtuigt volkomen.

Midori’s oudere Koreaanse collega, Kyung Wha Chung speelt gepassioneerder, met veel emotionele energie en temperamentvoller, maar ook veel extraverter en komt ook dankzij de even felle Solti tot uitgesproken markante resultaten die blijk geven van de nodige pyrotechniek.

De Hongaarse violist György Pauk beschikt dan misschien niet over de virtuositeit van sommige collega’s, hij compenseert dat gebrek royaal met zijn gevoelige, inlevende lyrische spel in het eerste concert en zijn idiomatische behandeling van het zigeunermateriaal in het tweede.

Logisch dat het tweede vioolconcert veel vaker is opgenomen dan het eerste. Dat leidt tot allerlei combinaties. Viktoria Mullova koos voor het Stravinskyconcert. Energiek en vol zelfvertrouwen pakt ze beide werken aan. Ze speelt hoorbaar geëngageerd en intens. Haar rijpe toon is meteen bij de inzet hoorbaar. Veel zorg besteedt ze aan het filigraan van het passagewerk waar dirigent Salonen voor grote helderheid zorgt. Het eerste deel duurt wel zo’n drie minuten langer dan de componist specificeerde, maar so what. Het tweede deel gaat ietsje sneller dan de metronoomaanduiding vergt, maar dat pakt positief uit. De finale heeft ook weer een scherpe focus, maar de verrassing komt met de  toepassing (vervanging?) van het oorspronkelijke einde van het werk waar de solist zich terugtrekt en het orkest alleen het coda besluit.

Anne Sophie Mutter huldigde een nogal vrije opvatting, gaat haast speels te werk en komt tot veel afwisseling en contrast. Haar wisselend vibrato draagt bij aan kleurige effecten en het lukt Ozawa goed de lichtelijk grillige violiste goed bij te staan en te volgen.

Christian Tetzlaff is gematigder en volgt hier uitgesproken serieus zijn partij betrouwbaar en gedegen als altijd getrouw, maar wekt toch naar verhouding wat afstandelijk.

Meer elementen van verrassing komen van Follesø die op bijzondere wijze de belangrijkste aspecten van dit concert belicht en tot heel overtuigende resultaten komt.

Fluwelig van toon is de inbreng van Gil Shaham, die ook voor Stravinsky als metgezel koos. Het orkest ageert zorgvuldig en alert, de balans is uitstekend en ook waar de muzikale spanning even vermindert, blijft de spanning gehandhaafd. De haast speelse scherts tussen solist en orkest pakt fraai uit. Onderweg komen dramatische flitsen en magische details aan het licht (luister na 5’41” in het tweede deel) en ook hier fladdert het passagewerk als een vlinder in de schemering. Wat hooguit ontbreekt is temperament. Meteen de inzet klinkt al wat berekenend. Soms is de attaque fel, soms ook krachteloos. Het eindresultaat klinkt zo wat koeltjes 

Jammer dat zoveel opnamen mankeren. Die van Oistrakh, Gitlis, Varga, Gertler en Rostal, ooit grote pleitbezorgers van Bartóks werken, hebben intussen alleen nog historische waarde; van de overigen – Kaplan, Hetzel, Breuninger, Garay, Zazovsky en Perlman plus andere vrij onbekenden – is voorstelbaar dat vooral laatstgenoemde interessante dingen te vertellen had.

Maar belangrijker is dat nieuwkomers als Steinbacher, Ehnes en Faust ineens met recente interpretaties komen die soms met kop en schouders boven de rest uitsteken. Dat geldt dan meer in het bijzonder voor beide laatstgenoemden (zie voor commentaar op dit drietal de rubriek CD Recensies).

Arabella Steinbacher ontlokt haar Stradivarius zulke veelkleurige en subtiele tonen dat ze alleen al daardoor de moeite waard is. Dat doet de lyrische kanten van het eerste concert veel goed, maar in het tweede concert wordt haar toon terecht kernachtiger, gestaalder. Vorm en inhoud zijn steeds goed in evenwicht, details spreken sterk dankzij de puike opname. Het Suisse romande orkest steekt in heel goede vorm, vooral de kopersectie daaruit.

Voor een volgend hoogtepunt zorgt James Ehnes die met stijl en toon sterk aan Heifetz herinnert. Een groot voordeel van zijn uitgave is dat de beide vioolconcerten hier zijn gecombineerd met het altvioolconcert. Solist en dirigent Noseda geven een diep, nogal instinctief inzicht in deze materie. Gelukkig behoort de Chandosopname ook geluidstechnisch het ongeveer best haalbare.

Maar ook Isabelle Faust beschikt over de juiste stem en instelling om beide concerten volledig echt te doen. In nr. 1 klinkt ze warm en integer, in nr. 2 bereikt ze een volmaakte synthese van de romantische en de eigentijdse aspecten van het werk. Ze durft fragiel te zijn, maar ook extatisch en de begeleidingen vormen een potente kracht. Subtieler, veelzijdiger, kortom fraaier kan haast niet.

Nr. 1 en 2 apart

Hoewel het logischer is om de beide concerten te combineren, is er ook ruimte voor andere koppelingen. Uit het verleden stammen van nr. 1 imposantste versies van Menuhin (met Boulez, Amsterdam) en Mintz (met Chailly, ook A’dam) en verder van altijd interessante Kremer, Sitkovesky en de heel natuurlijk overkomende Zehetmair, maar ook de onbekendere Ostertag en Kelemen en uiteraard Jansen imponeren minstens zozeer. Laat de keuze in dit geval vooral van de gewenste koppeling afhangen.

Dat geldt ook voor een separate nr. 2 met als favorieten favorieten Menuhin, Shaham, Pauk en Korcis en met nog mooier klinkende nieuwe als bovenal Patricia Kopachinskaya met Eötvös die onzelfzuchtig, intens en met veel begrip voor het idioom speelt. Ook de rauwe energie komt niets tekort.

Opvallend positief kan ook het oordeel zijn over Valery Sokolov en de robuust agerende Augustin Hadelich. De voorlopig laatste bijdrage aan concert nr. 2 komt van Tedi Papavrami die om te beginnen heel fraai en duidelijk is opgenomen en die op haast jeugdige wijze vooral de lyrische kanten van het werk belicht. Gelukkig begeleidt Krivine ook zeer levendig en exact.

Komen we tot het altvioolconcert.

Natuurlijk is het interessant Primrose, de opdrachtgever van het altvioolconcert, zelf nog eens te kunnen horen, maar de interesse zal toch vooral uitgaan naar nieuwere opnamen. Tabea Zimmermann was nog jong toen ze dit werk liet vastleggen, maar ze leverde een respectabele prestatie die nog steeds geldigheid bezit.

Later werd ze echter overtroffen door Kim Kaskashian die waar nodig de muziek laat dansen en die op hoogst muzikanteske wijze het hele werk prachtig fraseert en articuleert. Eötvös huldigt parallelle inzichten en plaatst bepaalde fraaie accenten zoals aan het eind van het eerste deel met iets van agitatie waardoor het adagio religioso nog mooier uitkomt. Hij gebruikte de versie Serly maar met wat eigen correcties.

Vladimir Bukač, de altist uit het Talich kwartet, daarentegen koos de orkestratie van Bartók jr. en speelt het werk in die gedaante met grote, vooral emotionele inzet, daarbij in dezelfde geest geruggensteund door Oramo en het Engelse orkest.

Maar de sterkste troef hier zijn momenteel Power en Ehnes (opnieuw: zie rubriek CD Recensies).

Interessant in musicologisch opzicht is vooral de opname van de Chinese altist Xiao omdat hij de orkestraties van Serly en Bartók jr. samenbrengt in goede, gedegen, maar niet echt bevlogen vertolkingen.

Jammer dat hier zoveel opnamen op het appel ontbraken, maar het is niet anders….

Bij de celloversies van het altvioolconcert speelt Yo-Yo Ma dat werk op de oorspronkelijke toonhoogte, terwijl Janos Starker de aangepaste versie voor zijn rekening neemt. Beide overtuigen in hoge mate.

Conclusie

Aangezien er één uitgave is waarop de drie concerten zijn gecombineerd en alle drie op eminente wijze worden vertolkt, is het logisch om de eerste plaats in te ruimen voor Ehnes.

Voor de combinatie van de twee vioolconcerten komen vooral Faust en Steinbacher in aanmerking, gevolgd door Zehetmair en Pauk voor nr. 1 apart Menuhin/Boulez. Kremer,  Ostertag en Chung (in ongeveer deze voorkeursvolgorde), maar leen vooral ook het oor aan Kopatchinskaya met haar felle, koortsachtige verklanking; voor nr. 2 zijn initiator Szekely en de toegewijde Menuhin natuurlijk van principieel belang. Daarna volgen vooral Midori, Shaham, Kocsis met preferentie en vervolgens  op duidelijke afstand de hooguit wat koele Mullova, Follesø, Shaham en Chung op enige afstand gevolgd door Mutter en Tetzlaff.

Bij het altvioolconcert gaat het tussen de trefzekere Ehnes, de minutieuze, virtuoze maar wat Kaskashian en de vrijer interpreterende emotioneler Bukač. De Naxos uitgave van Xiao is vooral interessant omdat deze als enige de beide versies (Serly en Bartók jr.) bevat in gedegen interpretaties. De cellovorm is interessant en daarvoor kan men het beste terecht bij Ma (zo nog verkrijgbaar).

Discografie

De 2 vioolconcerten samen

1958/61. Isaac Stern met resp. het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy en het New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony SMK 64502.

1962/5. André Gertler met het Brno Staats filharmonisch orkest o.l.v. János Ferencsik c.q. het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. Supraphon SU 110.632-2.

1965/66. Yehudi Menuhin met resp. het Philharmonia orkest o.l.v. Antál Dorati en het BBC symfonie orkest o.l.v. Pierre Boulez. EMI 585.497-2 (2 cd’s).

1976/83. Kyung Wha Chung met resp. het Chicago symfonie orkest en het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 425.015-2.

1980. Nell Gotkovsky met het Nationaal filharmonisch orkest Londen o.l.v. Charles Gerhardt. RCA RL 37444, AMG CD 13486.

1980/85. Josef Suk c.q. Shizuka Ishikawa met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Libor Pesek c.q. Zdenek Kosler. Praga PR 250.099.

1988. Dénes Kovács met het Boedapest filharmonisch orkest o.l.v András Kórodi. Hungaroton HCD 31041.

1989/90. Midori met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Sony SK 45941.

1990/91. Dmitry Sitkovetsky met het Philharmonia orkest o.l.v. Libor Pesek. Virgin 545.118-2.

1991. Gerhart Hetzel met het Hongaars Staatsorkest o.l.v. Adam Fischer. Nimbus NI 5333.

1992/3. Vilmos Szabadi met het Hongaars Staatsorkest o.l.v. András Ligeti. Hungaroton HCD 31543.

1993. Dénes Kovács met het Boedapest filharmonisch orkest o.l.v. Ervin Lukács. Hungaroton HCD 31041.

1995. Thomas Zehetmair met het Boedapest festival orkest o.l.v. Iván Fischer. Berlin Classics BC 1134-2.

1997. György Pauk met Pools nationaal omroeporkest o.l.v. Antoni Wit. Naxos 8.554321.

1997/80. Josef Suk met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. János Ferencsik c.q. Václav Neumann. Supraphon SU 110.706-2.

2009. Arabella Steinbacher met het Suisse romande orkest o.l.v. Marek Janowski. Pentatone PTC 5186.350.

2009/11. James Ehnes met het BBC Filharmonisch orkest o.l.v. Gianandrea Noseda. Chandos CHAN 10690.

2012. Isabelle Faust met het Zweeds omroeporkest o.l.v. Daniel Harding. Harmonia Mundi HMC 90.2146.

Vioolconcert nr. 1  Sz 36, 1907/8

1960. David Oistrakh met het Russisch Staatsorkest o.l.v. Gennadi Rozdestvensky. Russian Revelation RV 10042, Chant du monde LDC 278941, RCA GD 69086, Brilliant Classics 92609 (10 cd’s).

1965. Yehudi Menuhin met het Philharmonia orkest o.l.v. Antal Dorati. EMI 763.985-2.

1966. Yehudi Menuhin met het Concertgebouworkest o.l.v. Pierre Boulez. RCO Live RCO 05001.

1970. Nell Gotkovsky met het Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Charles Gerhardt. AMG CD 13486.

1980. Josef Suk met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. János Ferencsik. Supraphon SU 110706-2.

1983. Kyung Wha Chung met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 411.804-2.

1986. Shlomo Mintz met het Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Q Disc MCCM 97033.

1988. Augustin Dumay met de Poolse filharmonie o.l.v. Laurent Petitgirard. Cybella CY 2001.

2003. Christian Ostertag met het Symfonie orkest van de SWR Baden-Baden o.l.v. Michael Gielen. Hännsler 93.127. 

2006. Barnabás Kelemen met het Hongaars filharmonisch orkest o.l.v. Zoltán Kocsis. Hungaroton HSACD 32504.

2008. Gidon Kremer met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 477.7440.

2014. Janine Jansen met het Londens symfonie orkest o.l.v. Antonio Pappano. Decca 478.841-2.

Vioolconcert nr. 2 Sz. 112, 1937/8

1938. Zoltán Szekely met het Concertgebouworkest o.l.v. Willem Mengelberg. Philips 426.104-2, Dante Lys 242, Hungaroton HCD 32061.

1946. Yehudi Menuhin met het Dallas symfonie orkest o.l.v. Antal Dorati. RCA 9026-61395-2.

1950. William Primrose met het Frans Nationaal orkest o.l.v. Ernest Bour. Vogue 672006.

1950. Max Rostal met hdet Londens symfonie orkest o.l.v. Malcolm Sargent. Decca RET 8400.

1951. Yehudi Menhin met het Philadelphia orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Documents Bela Bartók 297445.

1952. Tibor Varga met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Ferenc Frisay. Audite 21407 (3 cd’s), DG 445.402-2.

1953. Yehudi Menuhin met het Philharmonia orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. EMI 574.799-2, Naxos 8.111336.

1954. Ivry Gitlis met het Weens Pro musica orkest o.l.v. Jascha Horenstein. Vox CDX 25505 (2 cd’s), Brilliant Classics 9145 (3 cd’s).

1955. Tibor Varga met het RIAS symfonie orkest o.l.v. Ferenc Fricsay. Urania URN 22184.

1956. Isaac Stern met het Luzern Festival orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Audite AUDITE 95624. 

1957. Franco Gulli met het Omroeporkest Turijn o.l.v. Mario Rossi. Istituto discografico Italiano IDIS 56689. 

1957. Yehudi Menuhin met het Minneapolis symfonie orkest o.l.v.Antal Dorati. Mercury 434.350-2.

1960. György Garay met het Omroeporkest Leipzig o.l.v. Herbert Kegel. Berlin Classics BC 3145-2.

1961. Igor Oistrakh met het Moskou’s Staats symfonie orkest o.l.v.Gennady Rozdestvensky. Audiphile APL 101519.

1962. Ida Haendel met het Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Hans Müller-Kray. Hänssler 94207.

1962. Max Rostal met het BBC Schots orkest o.l.v. Norman del Mar. Symposium SYMCD 1142/3.

1965. André Gertler met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. Supraphon 111956-2.

1966. György Garay met het Omroeporkest Leipzig o.l.v. Herbert Kegel. Edel 0002332 CCC.

1968. Masuko Ushioda met het Japans filharmonisch orkest o.l.v. Tadashi Mori. Denon CO 808470.

1969. Henryk Szeryng met het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 438.812-2 (2 cd’s).

1973. Itzak Perlman met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. EMI 566.060-2.

1976. Kyung Wha Chung met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 467.483-2.

1977. Kyung-Wha Chung met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 754.211-2.

1981. Iona Brown met Philharmonia orkest o.l.v. Simon Rattle. Decca 414.531-2.

1982. Gerhart Hetzel met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. Orfeo C 589021 B.

1980. Neil Gotkovsky met het Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Charles Gerhardt. AMG CD 13486.

1990. Pinchas Zukerman met het Saint Louis symfonie orkest o.l.v. Leonard Slatkin. RCA GD 60749.

1990. Anne Sophie Mutter met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. DG 431.626-2, 477.5376.

1992. Nora Chastain met Sinfonietta Tübingen o.l.v. Rüdiger Bohn. Ars FCD 368.319-2.

1992/3. Vilmos Szabadi met het Hongaars Staatsorkest o.l.v. András Ligeti. Hungaroton HCD 31543.

1993. Régis Pasquier met het Boedapest symfonie orkest o.l.v. Erich Bergel. Valois V 4691.

1996. Mark Kaplan met het Barcelona symfonie orkest o.l.v. Lawrence Foster. Koch 37387. 

1997. Viktoria Mullova met het Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Philips 456.542-2.

1997. Albrecht Breuninger met het Koninklijk Vlaams filharmonisch orkest o.l.v. Marc Soustrot. Cypres CYP 9603.

1998. Gil Shaham met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 459.639-2.

2001. Christian Tetzlaff met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Michael Gielen. Virgin 562.053-2 (2 cd’s).

2001. Ning Kam met het Belgisch nationaal orkest o.l.v. Gilbert Varga. Cypres CYP 9614 (3 cd’s). 

2004. Annar Follesø met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Sakari Oramo. Naïve V 4991.

2005. Laurent Korcia met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Sakari Oramo. Naïve V 4991.

2008. Yossif Ivanov met het Koninklijk Vlaams filharmonisch orkest o.l.v. Pinchas Steinberg. Ambroise AM 175.

2010. Mark Kaplan met het Barcelona symfonie orkest o.l.v. Lawrence Foster. Koch KIC 7387.

2011. Patricia Kopatchinskaya met Ensemble Modern o.l.v. Peter Eötvös. Naïve V 5285.

2011. Valerly Sokolov met het Tonhalle orkest Zürich o.l.v. David Zinman. Virgin 642.017-2.

2011. Xiao-Dong Wang met het Adelaide symfonie orkest o.l.v. Omri Hadari. ABC ABC 476.4333.

2011. Barnabás Kelemen met het Hongaars nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Zoltán Kocsis. Hungaroton HSACD 32509.

2012. Albrecht Breuninger met het Filharmonisch orkest van Vlaanderen o.l.v. Marc Soustrot. Cypres 9603 (3 cd’s).

2014. Augustin Hadelich met het Noors omroeporkest o.l.v. Miguel Harth-Bedoya. Avie AV 2323.

2014. Tedi Papavrami het het Luxemburg filharmonisch orkest o.l.v. Emmanuel Krivine. Alpha 205.

Altvioolconcert Sz. 120, 1945, versie Tibor Serly 1949

1950. William Primrose met het Frans nationaal orkest o.l.v. Ernest Bour. Vogue 672006.

1955. William Primrose met het Concertgebouworkest o.l.v. Otto Klemperer.  Archiphon ARC 101, Archipel ARPCD 0142 (2 cd’s), Music & Arts CD 752, Q-Disc MCCL 97018, Audiophile APL 101547.

1961. Davia Binder met het Omroeporkest Leipzig o.l.v. Herbert Kegel/ Berlin Classics BC 0233-2.

1962. Jaroslav Karlovsky met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. Supraphon 11.1956-2, 3686-2.

1966. Yehudi Menuhin met het Philharmonia orkest o.l.v. Antál Dorati. EMI 763.985-2, 585.487-2 (2 cd’s). 

1966. Davia Binder met het Omroeporkest Leipzig o.l.v. Herbert Kegel. Berlin Classics BC 1432-2.

1969. Géza Németh met het Boedapest filharmonisch orkest o.l.v. András Kórodi. Hungaroton HCD 31050.

1970. Raphael Hillyer met het Japans filharmonisch orkest o.l.v. Akeo Watanabe. Albany TROY 076.

1980. Nell Gotkovsky met het Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Charles Gerhardt. AMG CD 13486.

1980. Daniel Benyamini met het Orchestre de Paris o.l.v. Daniel Barenboim. DG 480.0713.

1988. Karen Elaine met het Paraiba symfonie orkest o.l.v. Eleazar de Carvalho. Delos DE 1018.

1988. Géza Németh met het Boedapest filharmonisch orkest o.l.v. András Kórodi. Hungaroton HCD 31050.

1989. Tabea Zimmermann met het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. David Shalton. EMI 754.101-2.

1990. Rivka Golani met het Boedapest symfonie orkest o.l.v. András Ligeti. Conifer CDCF 189. 

1990. Marcus Thompson met het Sloveens omroeporkest o.l.v. Paul Freeman. Centaur CRCZ 2150.

1990. Nikola Zidarov met het Sofia filharmonisch orkest o.l.v. Dimiter Manolov. DCC Compact Classics AVZ 3025.

1990. Pinchas Zukerman met het St.Louis symfonie orkest o.l.v. Leonard Slatkin. RCA RD 60749.

1993. Wolfram Christ met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Seiji Ozawa. DG 437.993-2.

1993. Marcus Thompson met het Sloveens omroeporkest o.l.v. Paul Freeman. Centaur CRC 2150.

1994. Wolfram Christ met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Seiji Ozawa. DG 437.993-

1997. Hong-Mei Xiao met het Boedapest filharmonisch orkest o.l.v. János Kovacs. Naxos 8.554183. 

1999. Kim Kashkashian met het Radio Kamerorkest o.l.v. Peter Eötvös. ECM 465.420-2.

2003. Vladimir Bukac met het Tsjechisch omroeporkest o.l.v. Vladimir Válek. Calliope CAL 9364.

2007. Dimitar Penkov met het Bulgaars Nationaal omroeporkest o.l.v. Nikos Athinaos. Gega New GD 306.

2008. Nobuko Imai met het Orkest van de Hogeschool voor muziek Genève o.l.v. Gábor Takács-Nagy. Pan Classics PC 10215.

2008. Yuri Bashmet met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 477.7440.

2009. Lawrence Power met het Bergen filharmonisch orkest o.l.v. Andrew Litton. Hyperion CDA 6787.

2011. James Ehnes met het BBC Filharmonisch orkest o.l.v. Gianandrea Noseda. Chandos CHAN 10690.

2014. Raphael Wallfisch met het BBC Wales orkest o.l.v. Gábor Takács-Nagy. Nimbus NI 5919.

Video

2009. Vidor Nagy met het Württembergs Staatsorkest o.l.v. Gabriele Ferro. Edition Hera 02201 (2 dvd’s).

Celloconcert naar altvioolconcert

1990. Janos Starker met het St. Louis symfonie orkest o.l.v. Leonard Slatkin. RCA RD 60717.

1993. Yo-Yo Ma met het Baltimore symfonie orkest o.l.v. David Zinman. Sony SK 57961. 

2006. Sonia Wieder-Atherton met Sifonia Varsovia o.l.v. Janos Fürst. RCA 88697-02829-2.