Verg. Discografieën

BACH,J.S.: WOHLTEMPERIERTE KLAVIER, DAS

BACH, J.S.: DAS WOHLTEMPERIERTE KLAVIER ! EN II

 

“Das Wohltemperierte Clavier oder Praeludia und Fugen Durch alle Töne und Semitonia. So wohl tertiam majorem oder Ut Re Mi anlangend, als auch tertiam majorem odrr Re Mi Fa betreffend. Zum Nutzen und Gebrauch der Lehr-begierigen musikalischen Jugend, als auch derer in diesem Studio schon habil seyenden besonderem Zeit Vertreib auffgesetzet und verfertiget von Johann Sebastian Bach, p.t. Hoch Fürstlich Anhalt-Cöthenischen Capel-Meistern und Directore deren CammerMusiquen. Anno 1722”

 

De achtergronden

 

Met deze uitvoerige titel stelde Bach het eerste en destijds gedurende lange tijd enige deel van een verzameling stukken die we nu kortweg kennen Das Wohltemperierte Klavier I. Maar dat uitvoerige titelblad is meer dan een aankondiging van de muziek die zich onder dat omslag bevindt. Het gaat verder met een volledige beschrijving van wat noodzakelijk is voor een beter begrip van de volgorde der stukken nuttig is. Men hoeft de opgaven alleen maar betekenis te geven om jet publiek van nu kennis te laten maken met de bijzonderheden van deze compositie.

Dat Bach die lange omschrijving gebruikte en de bewuste werktitel koos, is een teken van vernieuwing dat tegenwoordig al lang tot de vanzelfsprekendheid van de muziek behoort. Maar tot aan het begin van de achttiende eeuw was het gewoon om toetsinstrumenten in natuurlijke intervallen te stemmen. Deze zogenaamde ‘reine stemming’ bracht echter aanzienlijke nadelen met zich mee. Omdat in deze oude stemming de twaalf halve tonen it een octaaf niet volkomen gelijk waren, kon men op dergelijke instrumenten niet alle muziek spelen. Slechts de toonaarden uit de buurt van C-groot waren uitvoerbaar; hoe verder men zich van die C verwijderde, des te lastiger verrieden die toonaarden onvolkomenheden.

Alleen al daarom had de organist en muziektheoreticus Andreas Werckmeiser in 1691 de ‘gelijkzwevende Temperatur’ aanbevolen., waarbij als temperatuur het verschil geldt ten opzichte van de akoestisch zuiverheid van de intervallen.

Zo werd het octaaf nu ingedeeld in twaalf gelijke toonstappen. Daarmee is dan weliswaar geen interval volkomen zuiver meer, maar zijn wel alle toonaarden speelbaar.

Bach was niet de eerste componist die deze verworvenheid systematisch in een cyclus verkent en toepast en zijn geldingskracht betwist, maar hij is de eerste met zulke geweldige invallen grondigheid.

De Preludes, die kunnen worden beschouwd als prototypes van de Préludes van Chopin. gaan van een simpel voorspel met de functie de bewuste toonaard vast te leggen tot harmonische uitbreidingen in vrije vormen. De briljant geconstrueerde fuga’s – twee- tot vijfstemmig – zijn niet alleen door de identieke toonaard met de preludes verbonden: er bestaan tussen beide delen ook relaties in sfeer en soms zelfs ook qua motief. Verder dragen de voortdurend wisselende en op contrastwerking gerichte stemmingen bij aan een breed spectrum van menselijke emoties – van melancholie tot blijdschap en van diepzinnig ernst via ontspannen vrolijkheid tot verhevenheid. Het totale werk is en blijft een ongeëvenaard wonder van inventiviteit

De opnamen

 

Klavecimbel

 

De eerste die zich consequent bezighield met barokmuziek op het klavecimbel was de Poolse, in Parijs levende Wanda Landowska. Vergeleken met nu had ze nog een echte ‘spijkerkist’ ter beschikking, maar haar vertolkingen hebben een enerzijds wat bescheiden, terughoudend karakter en doen anderzijds heel bewogen en gedenkwaardig aan. Het kan geen kwaad eens het oor te lenen aan deze eerste poging tot authenticiteit.

Daarna waren het niet Helmut Walcha (primair organist) en de ouderwets aandoende Hans Pischner die als eersten een gouden standaard bepaalden, maar de grote Gustav Leonhardt, die nog altijd het aanhoren waard is.

Met musicologisch inzicht en artistieke gevoeligheid op het punt van frasering en articulatie zorgt Kenneth Gilbert voor  een veelal poëtische voordracht. Hij toont ook een vitaal ritmisch gevoel en zorgt voor verfijning.nHij had wel wat avontuurlijker mogen registreren en differentiëren. Zijn Vlaamse, door Blanchet en later door Taskin onder handen genomen instrument klinkt mooi maar is iets teveel van galm voorzien.

Als student van Gustav Leonhardt kreeg Bob van Asperen de juiste stijl mee. Dat uit zich in een voortdurend vitaal, geconcentreerd en elegant spel waarin feitelijk noot na noot de volle aandacht krijgt zonder dat in zijn hoofd de metronoom meetikt. Zijn Hamburgs Christian Zell instrument uit 1728 klinkt prachtig, zeker in de niet te galmrijke akoestiek waar de opname plaats vond.

Hij staat bekend als een serieuze, begaafde klavecinist, David Moroney en hij zorgt hier voor een techisch degelijke, stilistisch correcte enigszins bedachtzame weergave. Geen holle retoriek, geen flamboyante gebaren. Dat is best indrukwekkend, maar iets meer doorklinkend engagement en iets meer spontaniteit hadden geen kwaad gekund om het huwelijk tussen virtuositeit en dichterlijke inhoud meer glans te verlenen.

Noch Colin Tilney, noch Pieter Jan Belder laten grote blijvende indrukken na. De eerste twee die werkelijk indruk maakten, waren Ton Koopman en Kenneth Gilbert. Koopman klinkt intussen wat gedateerd,  maar Gilbert doorstond de jaren na 1093 succesvol. Daarna overtrof Bob van Asperen hem weer net op zijn beurt 

Geen wonder dat Masaaki Suzuki na zijn studie in Nederland meteen een prachtig Willem Kroesbergen klavecimbel koos dat naar een Ruckers voorbeeld gebouwd. Zijn opvatting is grondig en juist gefundeerd, hij speelt plooibaar en blijft verre van gemaniereerdheid. Het ideaal is hier dicht benaderd.

Van Richard Egarr was een serieuze, rijp overdachte interpretatie te verwachten en die kwam ook ot stand. Een verklanking met grote statuur maar zonder pretenties en vrij van academische dogma’s. Daarvoor speelt hij te plooibaar, keurig articulerend, heel helder en met een mooi ritmisch profiel.

Tot de oude muziek specialisten behoort ook Robert Levin. Misschien verklaart dat waarom hij wisselt tussen klavecimbels met een en dubbel manuaal, clavichord en orgel. Die keuze is nogal persoonlijk en arbitrair, maar in muzikaal opzicht wel steeds overtuigend met een toegevoegde verhoogte variëteit. In elk geval werpt hij zo een nieuw licht op deze onuitputtelijke muziek.

Pierre Hantaï is gevormd door Leonhardt en Savall. Hij speelt aangenaam helder en consistent, maar dwaalt in de langzame gedeelten soms wat af. Lineaire interventies storen soms, maar het resultaat is best muzikaal

Naar het motto goed gereedschap is het halve werk koos Christophe Rousset een Antwerps Ruckers klavecimbel uit 1628, een der best onderhouden exemplaren uit die tijd. Het klinkt mooi stevig, helder en welluidend.

Rousset maakt van de ‘2x48’ ware studies in articulatie, kleine agogische details en nuances in versieringen. Hij doet dat heel consistent en fundamenteel op basis van de hem zo vertrouwde Franse stijl.

Van John Butt konden we veel verwachten en ook hij weet eindweegs te overtuigen met een vrij gespierde, flexibele lezing waarin alleen het contrapunt niet altijd helder genoeg is opengelegd. Maar de temporelaties zijn wel goed en het vermijden van nodeloze gewichtigheid ook. De aandacht die hij aan de agogiek heeft besteed, loont. 

Dat Christophe Rousset met zijn rijke achtergrond en grote technische beheersing geen scheurtjes vertoont, spreekt vanzelf en dat zijn aanpak vloeiend en precies is met steeds een verantwoorde tempokeuze en een goede greep op de structuren.

 

Clavichord

 

De musicologische kennis, de muzikaliteit en het expressieve spel van Ralph Kirkpatrick stonden altijd in hoog aanzien. Hij weet alle mogelijkheden van zijn vriendelijker klinkende instrument uit te buiten. Zij voordracht is vrij sober maar hij weet binnen geldende beperkingen te zorgen voor een aantal verrassende stemmingsnuancen.

 

Piano

 

Dat de opnamen van Edwin Fischer midden jaren dertig vorige eeuw werden gemaakt, plaatst ze voor huidige oren a priori in een lastige positie. Maar we kunnen daarom nog wel zijn eerlijke, ontroerende en ongemaniereerde vertolking bewonderen. Zijn spel geeft blijk van een groot inzicht in de materie en het is alleen spijtig dat hij zoveel verkeerde noten speelt. Fischer had een hekel aan studiowerk, vandaar dat ze helaas nooit zijn gecorrigeerd en digitale montagetrucjes bestanden destijds niet

Op een logische, heldere, maar wat bleke manier vervolgde Walter Gieseking het patroon.

Voor een eerste echt overtuigende pianoversie zorgde Rosalyn Tureck met een interpretatie die door esprit, welsprekendheid en levendigheid uitmunt. Haar spel heeft een verbeeldingsvolle brio, maar ze kan ook momenten van mystieke rust inbrengen.  Een paar fuga’s klinken verontustend langzaam. Haar spel heeft iets heel eigens en klinkt bevrijdend. De opname verscheen aanvankelijk op Brunswick, maar DG nam deze over met alle tekortkomingen in geluidskwaliteit.

Met een kernachtig, welluidend toucher exploreert Tatiana Nikolayeva het volle bereik van de vleugel ten bate van ritmisch gevormde preludes; ze is niet bang voor het nodige pedaalgebruik om kleur en warmte toe te voegen. Soms kiest ze nogal langzame tempi, zeker in de fuga’s,  maar vorm en richting zijn steeds duidelijk.

Herfst 1975 verkeerde ze mogelijk op de toppen van haar kunnen en kon ze bij de BBC haar krachtmeting herhalen. Ze is geneigd tot extremen in tempi, dynamiek en pianistische kleur, maar blijkt Bachs mogelijke innerlijke stemmingen goed te begrijpen en wisselt de stemming steeds fraai.

In een mengeling van kennis en persoonlijke inzichten en gevoelens wikkelt ze het werk af. Jammer dat de oude mono opname zo droogjes klinkt.

Het zal geen verbazing wekken dat de excentrische Glenn Gould een bijzondere plaats inneemt. Hij laat het pedaal met rust en geeft een voorkeur aan staccato boventonen. Ook heeft hij ongebruikelijke tempo- en rallentando  opvattingen – hij speelt sommige fuga’s zo traag, dat ze bijna verbrokkelen, andere neemt hij zo snel dat het haast niet meer te volgen is. Voorstanders van een authentieke Bach gruwen ervan, voor Gouldbewonderaars is dit evenwel het summum.

Echt bijzonder is uiteraard Sviatoslav Richter. Hij lijkt in de jaren zeventig vorige eeuw vooruit te lopen op de vrijere expressie en de pianistische uitbreiding van het emotionele bereik van de muziek. In dynamisch opzicht zorgt hij voor een groot bereik, maar hij verandert binnen de delen ook nogal eens van tempo. Contrast te over en het resultaat getuigt van grote autoriteit en persoonlijkheid. Heel bijzonder!

De alles onderzoekende en het goede behoudende Friedrich Gulda was een voortreffelijke Bachvertolker. Hij weet een zekere agressiviteit met teerheid constructief af te wisselen en te verzoenen.

Scherp in focus klinkt de Rus Sergey Schephin door zijn overduidelijke wijze van articulatie in een heel pianistische versie. Maar hij is op een aantrekkelijke wijze ook wat hersenschimmig en gedurfd, wat onder andere blijkt uit een doorgaans snelle tempokeuze. Zijn stijl komt verder het meest met die van Hewitt overeen.

Iemand als Till Fellner gaat nu eens direct, zonder omwegen op zijn doel af en anderzijds veroorlooft hij zich soms nogal wat vrijheid. Net als Hewitt en Barenboim gaat hij uitgesproken pianistisch te werk. Hij is soms ook even verrassend en nooit voorspelbaar.

Wat we van Bernard Roberts te horen krijgen, klinkt nogal gewoontjes en routineus.

Dan liever Julia Cload die een veelbelovende vertolking voorschotelt, mild vrouwelijk van aard, maar heel beheerst en subtiel . Ze kan heel gereserveerd dichterlijk zijn om ineens extrovert en sprankelend naar voren te komen.

Toen Daniel Barenboim als twaalfjarige in Parijs bij Nadia Boulanger ging studeren, stonden Bachs ‘48’ regelmatig paraat. De muziek is hem dus vertrouwd en hij zoekt daarin naar ‘de krachtige band tussen ritme en harmonie’. Geen wonder dat hij een breed spectrum aan gevoelens laat horen. Nu eens zijn deze sereen, dan weer dramatisch, maar eigenlijk steeds verantwoord. Ook over de articulatie geen kwaad woord. De pianist communiceert zijn eigen opvattingen heel goed.

Dat András Schiff, altijd al een groot Bachvertolker, de ‘48’ tweemaal opnam, zal geen verrassing zijn. Hij staat een grote helderheid voor, zorgt voor een lucide klankweefsel, houdt de contrapuntische lijnen keurig gescheiden, varieert de frasering en de balans in de herhalingen van de preludes. Hij volgt een mooie middenkoers tussen een kille, mechanische en een zangerige, licht romantische afwikkeling. Zijn ritmische beheersing is bewonderenswaardig en zijn vleugel klinkt prachtig in de eerste (Decca) opname. In zijn tweede, jaren later gemaakte opname op ECM overtreft hij zichzelf aanzienlijk.

De Canadese Angela Hewitt gooit hier met een luchtig gearticuleerde en elegant gefraseerde reeks verklankingen hoge ogen. Van didactische stukken maakt ze dichterlijke dito’s. Sommige daarvoor in aanmerking komende fuga’s klinken verinnerlijkt, alles in zuiver pianistische termen met meer mogelijkheden tot nuancering. De contrapuntische lijnen zijn netjes gedifferentieerd, de expressieve kant van Bachs chromatiek krijgt alle aandacht. Deze in-muzikale en verbeeldingsvolle interpretaties behagen.

Veel positiefs valt te zeggen over Roger Woodward die mooi contrapuntiek openlegt en gevoel voor innerlijke ritmiek toont.

De musicologe Eva Badura-Skoda beweerde ooit dat Bach in zijn Leipzigse jaren over fortepiano’s beschikte om daarmee Silbermann verder te helpen bij de ontwikkeling van zijn klavecimbels. Daarvan was Evgeni Korolov zich mogelijk bewust. Hij blijft van de pedalen af en laat zijn vingers in plaats van de voeten met een geschakeerd toucher voor kleur zorgen. Hij kan ook heel virtuoos uit de hoek komen. Soms is hij ineens nodeloos traag en vaak herhaalt hij alleen de eerste helft van de preludes. Maar hij verdient wel gehoord te worden.

Het verbaast niet dat Keith Jarrett zich ook op Bachgebied waagt. Met zijn jazz achtergrond zorgt hij voor een heldere, door eenvoud en oprechtheid gekenmerkte en integere interpretatie. Merkwaardig is alleen dat hij voor deel II overstapte naar het klavecimbel, maar zijn consequent volgehouden aanpak overtuigt ook hier in stijl.

Mogelijk door zijn drukke baan als dirigent duurde het lang voordat Vladimir Ashkenazy aan het Wohltemperierte Klavier toekwam. Het gevolg is een geweldige tour de force in termen van gevarieerde pianistiek. Iedere prelude en elke fuga zijn goed doordacht en onderzocht op hun potentieel voor contrast. Het aantrekkelijke is dat hij zo spontaan, soms bijna improviserend te werk gaat. In de kwestie van versieringen had hij echter wat meer fantasie kunnen tonen.

Beschikking over een uitstekende techniek en een al even goed ritmisch gevoel zorgt ook Zhu Xiao-Mei voor een meer dan aanvaardbare bijdrage. Ongeveer datzelfde kan worden gezegd van Christine Schornsheim die nog wat minder terughoudend is in haar spontaniteit. Ze personaliseert de muziek heel aardig.

Natuurlijk moet ook ernstig rekening worden gehouden met Pierre-Laurent Aimard, die helaas alleen nog het eerste gedeelte opnam. Hij maakt dat tot een interessant caleidoscopisch geheel. Bijna dansante momenten worden afgewisseld door overpeinzende, maar soms klinkt hij wat te droogjes en ontspannen. Maar het klankbeeld is wel mooi helder en heel intelligent.

De Zuid Afrikaan Daniel-Ben Pienaar overrompelt haast met zijn spontane, frisse aanpak vol gevarieerde klank en sfeer. Hij is ook voldoende virtuoos, toont aandacht voor het detail en drukt een keurig eigen stempel op de muziek. Hij speelt letterlijk met de basispuls die nu eens wat samentrekt, zich dan weer verwijdt. Het resultaat getuigt van groot stijlbesef, veel intelligentie en grote artistieke integriteit.

Komen we op een paar onvolledige opnamen die de moeite waard zijn.

Op lucide wijze doorstaat Peter Hill deze test als briljante pianist die met een mooie toon speelt. Men kan er met bewondering naar luisteren.

Het was lang wachten op Maurizio Pollini’s eerste Bachopname, maar dat deze zeer geslaagd is door heldere voordracht en een soort aristocratische instelling die ruimte laat voor wat passende emoties. Hij is hier duidelijk een lyricus die routine uit de weg gaat. Met toonkleur, frasering en pedaal gaat hij zorgvuldig om.

Het mooie aan de voordracht van Jill Crossland is haar zangerige, aarme toon toon. Haar aanpak is duidelijk aan de mild-vrouwelijke kant.

 

Orgel

 

Een nieuw orgelgewaad voor de ‘48’ zet Frédéric Desenclos in een fraai klinkende opname voor. Hij houdt zich keurig aan de gedrukte partituur en speelt stijlgetrouw.

 

Video

 

De gedachte om vier pianisten op diverse locaties te filmen is bijzonder en biedt verrassend diverse vertolkingen. Het verrassendst is Andrei Gavrilov met een hoogst persoonlijke, grillige, maar duidelijk weloverwogen voordracht. Hij begint met het eerste drietal preludes en fuga’s nog vrij simpel maar wordt vanaf nr. 4 romantischer, articuleert nr. 5 als ware het Scarlatti, is erg traag in nr. 8 en vergroot de contrasten in nr. 9, terwijl nr. 12 vrijzwevend klinkt. Om maar wat voorbeelden te geven van een best stimulerende, zeer persoonlijke visie.

Joanna MacGregor zorgt voor het nodige contrast met haar heldere, puntige voordracht van de stukken in majeur; die in mineur klinken weker, maar niet geromantiseerd.

Hierna toont Nikolai Demodenko meer lef, maar overdrijft dat bij vlagen net teveel, nog net zonder de muziek onder druk te zetten. Eigenlijk bevalt zijn inbreng heel goed want hij varieert en kleurt de muziek verantwoord en juist.

Tot besluit lijkt Angela Hewitt de eenvoud zelve. Goedgekozen tempi, een beheerste licht- en schaduwwerking, preciese ritmen, heldere contrapunctiek bepalen haar voordracht.

De visuele presentatie had best zonder die steeds wisselende, dus afleidende kleuren gekund, maar de paleizen in Barcelona en Venetië waar MacGregor en Demidenko optreden zijn fraaie locaties net als de Wartburg bij Eisenach voor Hewitt.

 

Conclusie

 

Bij de klavecinisten zijn het Suzuki, Rousset en Van Asperen die om de hoogste eer strijden, bij de pianisten Schiff 2, Pienaar, Hewitt en Richter. Jammer dat de opname van Ivo Janssen niet bij de hand was.

 

Discografie

 

Klavecimbel I en II

 

1951/4.  Wanda Landowska. RCA GD 87825 (3 cd’s).

 

1957. Helmut Walcha. Arviv 477.7290-8 (4 cd’s).

 

1958/72. Hans Pischner. Berlin Classics BC 0300570 (10 cd’s).

 

1970/73. Gustav Leonhardt. Duitse Harmonia Mundi 88691-95307-2 (10 cd’s), EMI 749.126-8 en 749.128-8 (4 cd’s).

 

1982. Ton Koopman Erato  2292-45428-2 (2 cd’s). 2292-45429-2 (2 cd’s).

 

1983. Kenneth Gilbert. Archiv 413.439-2 (4 cd’s).

 

1984. Marga Scheurich-Henschel. Da Camera 77.066/69 (4 cd’s).

 

1987/90. Bob van Asperen. Erato 602.519-2 (6 cd’s),Virgin 602.519-2 (6 cd’s).

 

1988. David Moroney. Harmonia Mundi HMC 90.1285/8 (4 cd’s).

 

1989. Colin Tilney. Hyperion CDA 666351-2 (4 cd’s).

 

1996. Pieter Jan Belder. Brilliant Classics 93892, 94906 (4 cd’s).

 

1996/2008. Masaaki Suzuki. BIS CD 813/4 en 1513/4 (4 cd’s).

 

2000. Robert Levin. Hännsler 92.117 (2 cd’s),  92.118 (2 cd’s).

 

2005. Luc Beauséjour. Naxos  8.557625/6 (2 cd’s), 8.570564/5 (2 cd’s).

 

2006/7. Richard Egarr. Harmonia Mundi HMU 90.7431 (2 cd’), HMU 90.74323/4 (2 cd’s).

 

2013. John Butt. Linn CKD 463 (4 cd’s).

 

2013/15. Christophe Rousset. Aparté AP 070 en 120 (4 cd’s).

 

Clavichord I en II

 

1959. Ralph Kirkpatrick. Archiv 463.601-2 (2 cd’s) en 463.623-2 (2 cd’s).

 

2000. Jaroslav Túma. Supraphon Arta F 10165 (4 cd’s).

 

Piano I en II

 

1933/4. Edwin Fischer. EMI 567.214-2, Warner 623074-2, Naxos 8.110651/2, Documents 231784 (3 cd’s).

 

1950. Walter Gieseking. DG 429.929-2, Newton 8802014 (3 cd’s).

 

1952. Rosalyn Tureck. DG 463.305-2, 479.4177,  Documents 232923 (4 cd’s).

 

1959. Samuel Feinberg. Russian Revelation RV CD 15013 (4 cd’s), Arlecchino ARL 17/9 (3 cd’s).

 

1963. Arthur Loesser. Doremi DHR 7893-5 (3 cd’s).

 

1968/71. Glenn Gould. CBS M3K 42266, Sony SM2K 52600 SMK 52603, SX4K 60150, 88725-41269-2, (4 cd’s).

 

1972. Sviatoslav Richter. RCA GD 60949, Alto ALC 4003 (4 cd’s).

 

1973. Friedrich Gulda. Philips 412.794-2, 446.545-2 (2 cd’s).

 

1975. Rosalyn Tureck. BBC Legends BBCL 4109-2 (2 cd’s), BBCL 4116-2 (2 cd’s). 

 

1984. Tatiana Nikolayeva. Baltic MK 418042 (2 cd’s), MK 418043 (2 cd’s).

 

1992/5. Vladimir Feltsman. Nimbus NI 2516/9 (4 cd’s).

 

1995. Enrica Cavallo. Dynamic CDS 113 (4 cd’s).

 

1997. Sergey Schepkin. Ongaku 023-113 (2 cd’s), 024-115 (2 cd’s).

 

1998. Bernard Roberts. Nimbus NI 5608 (4 cd’s).

 

1999/2002. Ivo Jansen. Void 9805/9808 (4 cd’s).

 

2001. Daniel Barenboim. Warner 2564-63165-2 (4 cd’s).

 

2002. Till Fellner. ECM ECM 1853 (2 cd’s), ECM 1854 (2 cd’s).

 

2003. Jill Crossland. Signum SIGCD 136 (4 cd’s).

 

2004/13. Daniel-Ben Pienaar. Avie AV 2299 (4 cd’s).

 

2005. Evelyne Crochet. Music & Arts MACD 1180 (4 cd’s).

 

2005. Vladimir Ashkenazy. Decca 475.683-2 (3 cd’s).

 

2007. Hyekyung Lee. Classical records CR 110 (4 cd’s).

 

2008. Angela Hewitt. Hyperion  CDA 67741/4, CDS 44291/4 (4 cd’s).

 

2009. Roger Woodward. Celestial Harmonies 19922-2 (5 cd’s).

 

2011. András Schiff. ECM 476.4827 (4 cd’s).

 

2011. Christine Schornsheim. Capriccio C 7115 (4 cd’s).

 

2012. Zhu Xiao-Mei. Mirare MIR 235 (4 cd’s).

 

2013. Kenneth Weiss. Satirino SR 141 (4 cd’s).

 

Met onbekende opnamedatum

 

….. Michael Levinas. Accord 476.105-4 (4 cd’s).

 

Orgel

 

2013. Frédéric Desenclos. Alpha ALPHA 819 (4 cd’s)

 

Klavecimbel I

 

1949/51. Wanda Landowska. RCA GD 86217 (2 cd’s).

 

1958/72. Hans Pischner. Berlin Classics BC 0300570 (10 cd’s). 

 

1959. Ralph Kirkpatrick. Archiv 463.601-2 (2 cd’s).

 

1967/73. Gustav Leonhardt. Duitse Harmonia Mundi GD 77011 (2 cd’s).

 

1988. Glen Wilson. Teldec 244.918-2 (2 cd’s).

 

1989. Colin Tilney. Hyperion CDA 66351/2 (2 cd’s).

 

1990. Kristin Wachenfeld. Ambitus AMB 383 (2 cd’s).

 

1996. Pieter Jan Belder. Erasmus WVH 207/8 (2 cd’s). 

 

1998. Johannes Skudlik. Ambitus AMB 96818 (2 cd’s).

 

2000. Robert Levin. Hänssler CD 92116 (2 cd’s).

 

2000. Ottavio Dantone. Arts 47654 (2 cd’s).

 

2002. Pierre Hantaï. Mirare MIR 9930 (2 cd’s).

 

2005. Luc Beauséjour. Naxos 8.570564/5 (2 cd’s).

 

2006. Richard Egarr. Harmonia Mundi HMU 90.7431/2 (2 cd’s).

 

2014. Céline Frisch. Alpha 221 (2 cd’s).

 

In de marge kunnen nog de fragmentarische opnamen van Wilhelm Kempff (DG 463.020-2), Olli Mustonen (Ondine ODE 1033-2) en Edna Stern (Zig-Zag Territoires ZZT 090104) worden genoemd.

 

Klavecimbel II

 

1967. Gustav Leonhardt. EMI 749.128-8 (2 cd’s).

 

1967. Ralph Kirkpatrick. Archiv 463.623-2 (2 cd’s).

 

1982. Ton Koopman. Erato 2292-45429-2 (2 cd’s).

 

1989. Glen Wilson, Teldec 2292-44934-2 (2 cd’s).

 

1990. Keith Jarrett. ECM 847.936-2 (2 cd’s).

 

1992. Anneke Uittenbosch. Globe GLO 6010 (2 cd’s).

 

1994. Blandine Verlet. Astrée E 8539 (2 cd’s).

 

1994. Daniel Chorzempa. Philips 446.694-2.

 

1994. Huguette Dreyfus. Denon CO 18037-8 (2 cd’s).

 

2000. Ottavio Dantone. Arts 47657-2 (2 cd’s).

 

2001. Gary Cooper. ASV GAX 254 (2 cd’s).

 

2005. Masaaki Suzuki. BIS CD 1514/5 (2 cd’s).

 

Piano II

 

1937. Edwin Fischer. Pearl GEMS 0017 (2 cd’s).

 

1973. Friedrich Gulda. Philips 446.548-2 (2 cd’s). 

 

1973. Sviatoslav Richter. Olympia CD 537 (2 cd’s).

 

1976. Rosalyn Tureck. BBC Legends BBCL 4116-2 (3 cd’s).

 

1984. Tatiana Nikolayeva. Baltic MK 418043 (2 cd’s).

 

1985. Robert Riefling. Simax PSC 1046/7 (2 cd’s). 

 

1986. András Schiff. Decca 417.236-2 (2 cd’s).

 

1988. Emile Naounoff. Thesis THC 82026 (2 cd’s).

 

1993. Jenö Jandó. Naxos 8.5509701 (2 cd’s).

 

1999. Angela Hewitt. Hyperion CDA 67303/4 (2 cd’s).

 

2001. Evgeni Koroliov. Tacet 104 (2 cd’s).

 

2004. Julia Cload. Meridian CDE 84472/3-2 (2 cd’s).

 

2005. Andrei Vieru. Alpha 094 (2 cd’s),

 

2007. Ivo Jansen. Void 9808 (2 cd’s).

 

2007. Zhu Xiao-Mei. Mirare MIR 044 (2 cd’s).

 

2010. Peter Hill. Delphian DCD 34101.

 

2015. Pietro de Maria. Decca 481.2361 (2 cd’s).

 

Clavichord

 

2000. Jaroslav Túma. Supraphon SU 3600-2 (2 cd’s).

 

Piano I

 

Glenn Gould. Sony SM2K 52600 (2 cd’s).

 

1970. Sviatoslav Richter. Chant du monde LDC 278525/6 (2 cd’s), Olympia OCD 536, Russian Rvelation RV 20003 (2 cd’s).

 

1976.Rosalyn Tureck. BBC Legends BBCL 410902 (2 cd’s).

 

1980. Mieczyslav Horszowski. Vanguard 880477-2 (2 cd’s).

 

1984. András Schiff. Decca 414.388-2 (2 cd’s).

 

1982. Daniel Chorzempa. Philips 446.691-2.

 

1984. Tatiana Nikolayeva. Baltic MK 41804-2 (2 cd’s).

 

1985. Robert Riefling. Simax PSC 1044/5 (2 cd’s).

 

1987. Leonora Milà. Limit RTAC 001 (2 cd’s).

 

1987. Keith Jarrett. ECM 835.246-2 (2 cd’s).

 

1988. Emile Naoumoff. Thesis THC 82025 (2 cd’s).

 

1995. Jenö Jandó. Naxos 8.553796-7 (2 cd’s).

 

1997. Julia Cload. Meridian CDE 84384/5 (2 cd’s).

 

1999. Ivo Janssen. Void 9805 (2 cd’s).

 

2005. Luc Beauséjour. Naxos 8.557625/6 (2 cd’s).

 

2005. Andrei Vieru. Alpha 087 (2 cd’s).

 

2008. Martin Stadtfeld. Sony 88697-42371-2 (2 cd’s).

 

2009. Maurizio Pollini. DG 477.86-2, 477.8078 (2 cd’s).

 

2014. Pierre-Laurent Aimard.  DG 479.2784 (2 cd’s).

 

Piano II

 

1936. Edwin Fischer. Naxos 8.110653/4 (2 cd’s).

 

1959. Glenn Gould. SM2K 52603 (2 cd’s).

 

1973. Sviatoslav Richter. Melodiya MEL 10.02030 (2 cd’s), Chant du Monde LDC 278528/9 (2 cd’s).

 

1985. András Schiff. Decca 417.236-2 (2 cd’s).

 

2009. Zhu-Xiao Mei. Mirare MIR 103 (2 cd’s).

 

2012. Peter Hill. Delphian DCD 34101 (2 cd’s).

 

Orgel I en II

 

2009. Frédéric Desenclos. Alpha 819, Triton TR 1331164 (4 cd’s).

 

Video

 

2000. Andrei Gavrilov, Joanna MacGregor, Nikolai Demidenko, Angela Hewitt. Euro Arts 2050308/9 (2 dvd’s).

 

2007. Konstantin Lifschitz. VAI DVDVAI 4488 (dvd).