BACH: FLUITSONATES NR. 1-6, TRIOSONATES, PARTITA
Bach bedacht de fluit met menige mooie solo in zijn werken. Het bekendst is natuurlijk zijn belangrijke aandeel in de Tweede Orkestsuite en dan met name in ze zwierig virtuoze
Badinerie. Maar volledig tot zijn recht komt het instrument pas in de Fluitsonates en de Solosonate.
Achtergronden
In de vroege achttiende eeuw was de traverso haast nog populairder geworden dan de vertrouwde blokfluit en dit betekende dat er een constant groeiende vraag bestond naar werken voor dat instrument.
Van de Partita (solosonate) BWV 1013, de sonate BWV 1020, de zes sonates voor fluit en klavecimbel BWV 1030/5 en de triosonate voor 2 fluiten BWV 1039 die aan Bach zijn toegeschreven, worden er twee geacht niet door hem te zijn geschreven. Maar wie behalve strenge musicologen bekommert zich daar om bij zulke kostelijke muziek?
De kwestie is dat ooit acht fluitsonates op naam van Bach stonden. Vijf daarvan zijn met zekerheid van hem (BWV 1030, de onvoltooide, door derden afgemaakte 1032, 1034/5 en 1013). Het eerste tweetal is voor fluit en ‘concertate’ klavecimbel (echte duo’s waarvan de klavecimbelpartij geheel is uitgeschreven), het tweede stel is voor fluit en continuo (waarbij de klavecinist zijn partij zelf moet uitwerken aan de hand van een becijferde bas) en de laatste is een Partita voor solofluit.
De authenticiteit van de resterende twee, BWV 1031 met die prachtige Siciliano, tegenwoordig toegeschreven aan Johann Christoph Altnikol, Bachs toekomstige schoonzoon en 1033 (beide voor fluit en continuo), wordt betwijfeld. Maar hun kwaliteit is zodanig goed dat die twijfels eigenlijk irrelevant zijn. De resterende sonate BWV 1020 schijnt met recht verkeerd te zijn toegeschreven. BWV 1033 moet oorspronkelijk voor fluitsolo zijn gedacht, maar werd door Carl Philip Emanuel (de kopiïst) van een baspartij voorzien.
De echte sonates worden gekenmerkt door de complexiteit van hun structuur en de gelijkwaardigheid van de stemmen (de fluitpartij en de rechterhand baspartij van het klavecimbel maakt dat ze haast meer op triosonates lijken dan op sonates voor een solist met begeleiding.
Meer in het algemeen worden de sonates bepaald door een zekere koele afstandelijkheid die slechts sporadisch de energie en de dynamiek van de sonates voor viool en cello beheerst. Niettemin schuilt veel schoonheid in deze strak aan de teugel gehouden muziek.
De Partita BWV 1013 is een ware tour de force waarin de enkelvoudige melodielijn met extra harmonieën en zelfs met contrapunt wordt aangekleed.
De opnamen
De situatie rond de min of meer complete opnamen van de fluitsonates is enerzijds eenvoudig, anderzijds gecompliceerd. Eenvoudig omdat het aantal beperkt is en omdat niet alle echt compleet Bachs oeuvre voor fluit bieden, gecompliceerd omdat het materiaal moet worden uitgesplitst naar instrument (blokfluit, traverso of dwarsfluit) en naar inhoud.
blokfluit
Waar het om vertolkingen op blokfluit gaat, is de keuze eenvoudig: daar heerste Michala Petri vrijwel in haar eentje, maar helaas met een beperkt aantal.
Voor leuke verrassingen pleegt ook het clubje onder de naam Red Priest dat cd’s in eigen beheer uitgeeft te zorgen. Wat hier vooral opvalt, is de speelvreugde. Die is zo groot dat aan de wenselijke verfijning en nuancering wat te weinig wordt tegemoet gekomen. Piers Adams spreekt op zichzelf wel de juiste baroktaal, maar men moet hem niet te serieus nemen, Een kwestie van intelligente grappenmakerij.
traverso
Een stuk groter is het aantal traverso opnamen; de barokfluit is een vriendelijk instrument dat de klank en de toonhoogte van de muziek kan strelen. Simon Preston met een oorspronkelijk enkel toonaard instrument is daarin een meester en hij trof het erg goed met Pinnock als begeleider. Fijnzinnigheid staat voorop. Lang voerde dit tweetal de favorietenlijst aan. Intussen is er meer concurrentie.
Van Wilbert Hazelzet circuleren twee opnamen. De oudste uit 1983 is wat ongelukkig in een totaalpakket met andere werken uitgebracht op vijf cd’s, samen met de viola da gamba sonates. Op de verzorgde en heel stijlvolle uitvoeringen als zodanig valt eigenlijk niets aan te merken.
De tweede ronde van de fluitist, ditmaal met Jacques Ogg als klavecinist, is in zoverre interessant dat de klavecinist wisselende klavecimbels naar voorbeelden van Couchet, Blanchet en Taskin voor het leeuwendeel der sonates gebruikt, maar een licht en helder klinkende fortepiano naar Silbermann voor BWV 1031, 1035 en de toegevoegde Sonate BWV 1079.
De opname van Janet See is in zoverre interessant omdat ze van BWV 1013 zowel de onbegeleide als de begeleide versie speelt. Helemaal overtuigend gebeurt dat niet, alleen al vanwege de wat lange adempauzes die soms op ongelukkige momenten voorkomen. Veel mooier en succesvoller klinken de begeleide werken met prachtige steun van Moroney. Hooguit hadden de versieringen wat gedurfder mogen zijn. Verder is de expressie fraai zodat toch best van een geslaagd geheel kan worden gesproken.
Voor een van de volledigste en best verantwoorde interpretaties zorgt Jed Wentz die de materie heel gewetensvol aanvat en hooguit wat in levendigheid en afwisseling achterblijft.
Balansproblemen zijn opnieuw de handicap van de Nimbus opname van Hansgeorg Schmeiser. Gek dat Nimbus met heel eigen opvattingen hoe het eigenlijk zou moeten altijd nog zoveel ongelukkig klinkend materiaal uitbrengt. Hier is namelijk niet alleen van onbalans sprake, maar de instrumenten verzuipen in de galm. Maar voor zover duidelijk hoorbaar leveren de drie musici een goede prestatie.
Alleen al omdat de vrij directe opname met optimale technische middelen in een akoestisch weldadige kerkakoestiek is gemaakt, spreekt de registratie van Ashley Solomon die op een Dennerkopie van Rod Cameron speelt erg aan. De toon is gelijkmatig, krachtig. Zo kan de Solosonate makkelijk tot de hoogtepunten gaan behoren. Maar ook verder valt niets aan te merken op frasering en articulatie. De voordracht is vrij strak, zonder nogal gangbare rubati en toch kabbelen en golven Bachs melodieën er niet minder fraai om. Tot de andere hoogtepunten behoren feitelijk alle langzame delen. De klanken van Charlstons klavecimbel, een Rückert kopie, vormen een mooi harmonisch geheel.
Enigszins buiten het gevestigde kader vallen de interpretaties van Hugo Reyne omdat deze de sonates BWV 1033, 1034 en 1035 naar boven transponeert en op een blokfluit speelt en de feitelijke luitsonate BWV 997 in dito gedaante. Alleen BWV 1030b, een vroegere versie van BWV 1030 wordt op een tenorfluit, de zogenaamde ‘flauto d’amore’ gespeeld. Heel interessant is het minste wat men over het klinkend resultaat kan zeggen. Maar als interpretaties zijn de vertolkingen wat fantasieloos strak en zonder versieringen. En ook hier weer klinken de begeleiders eigenlijk teveel op de achtergrond. Maar de experimenten zijn voor een keertje zeker de moeite van het aanhoren waard.
Dwarsfluit
Lang was William Bennett hoog aangeschreven bij de dwarsfluitversies. De Engelsman speelt met de nodige verfijning, maar is ook heel welsprekend. Lange frasen geeft hij een elegant karakter. Met een levendige dynamiek weet hij sterk te boeien.
De Amerikaanse Paula Robinson debuteerde ooit in een Young People’s Concert programma van Bernstein met een solo uit Saint-Saëns Carnaval des animaux. Eenmaal volwassen blijkt ze geen ééndagsvlieg maar een volwaardig en hoogwaardig kunstenares die de materie heel mooi tot leven wekt. Met haar begeleiders kan ze heel tevreden zijn.
Weliswaar is het mogelijk om de groep van 6 Fluitsonates BWV 1030/6 op één cd onder te brengen, maar James Galway blijft aan de veilige kant door de Sonate in A weg te laten. Zijn toon is opvallend warm en de technisch prachtig afgewerkte interpretaties klinken van zijn kant fluwelig, heel mooi gefraseerd en strelend in de langzame delen. Gelukkig gaat hij niet op de supervirtuoze toer en houdt hij redelijke tempi aan. Zijn begeleiders zijn zonder meer goed, alleen had het klavecimbel zeker in BWV 1030 en 1031 met de duidelijke obbligato rol wat luider mogen klinken. Het was een goede gedachte om zich te laten begeleiden door lieden die hun sporen in de ‘authentieke’ muziekwereld verdienden.
Dat Philippa Davies meteen wordt uitgeschakeld, ligt niet aan haar goede lichte, zij het wat onplooibare fluitspel dat heel direct is opgenomen, maar aan onzorgvuldige opnametechnici die weinig overlieten van de waardevolle inbreng van klaveciniste Maggie Cole en celliste Alison McGillavry. Heel spijtig.
Meteen scoort Emmanuel Pahud een voordeel omdat hij echt alle authentieke en twijfelachtige sonates plus de Sonate voor 2 fluiten en continuo (beter bekend als de Gambasonate in G) heeft vastgelegd. En hoe! Verfijning, vaardigheid en stijlbesef zijn troef. Pahuds niet nader gespecificeerde fluit klinkt opvallend mild en de onmiddellijk aansprekende schoonheid van zijn toon en zijn spel treffen meteen. Dat op de techniek van de ervaren en virtuoze fluitist niets is aan te merken, spreekt vanzelf. Hooguit ontbreekt het wat aan de fijnere nuancen die met een traverso makkelijk realiseerbaar zijn.
Dat Pahud zich voorzag van een in barokmuziek doorknede klavecinist als Pinnock versterkt de stijlgetrouwe weergave, jammer hooguit dat Pinnock niet wat krachtiger werd opgenomen; nu steekt de fluit er nogal bovenuit. Maar voor fluitisten onder de luisteraars zal dat geen nadeel zijn.
Dat Sharon Bezaly met haar 24-karaats gouden Muramatsu fluit niet alleen in eigentijdse muziek uitblinkt, maar ook heel goed en vooral opgelegd virtuoos en zwierig raad weet met barokrepertoire blijkt uit haar helaas onvolledige opname van Bachs sonates (tijdgenoten Händel en Telemann dragen ook ieder een sonate bij). De klank van haar instrument komt vooral de snelle delen ten goede, in de langzame kan ze het niet zo goed opnemen tegen de lieden die een houten barokfluit hanteren. Idiomatisch is haar voordracht zeker en in Terence Charlston vond ze een ideale, verbeeldingsvolle begeleider.
Poging tot excuus
Een poging tot het actualiseren van deze tekst van 23 februari 2012 eindigde in lichte wanhoop en onmacht. Alleen al het opsporen van overgeslagen oudere en nieuwere opnamen vergde een halve dag en nog is de lijst vast niet volledig. Voor een solistische pensionado van 85 die geen contact heeft met de muziekindustrie omdat dit vrijwel altijd tot conflicten lijkt omdat je alle gratis materiaal geweldig moet vinden en beschikkend over een miniem budget is bij grote aantallen zelfs lenen duur.
In dit geval komen daar negatieve factoren bij: welke weken zijn echt van Bach (dat staat alleen vast van de sonates in e, E en b en de partita), wanneer zijn ze precies opgenomen. Is gebruik gemaakt van blokfluit, traverso, historische kopie (Crone bijvoorbeeld met zijn zilveren achttiende eeuwse fluit) of een moderne dwarsfluit. Bestaat in de triosonates de b.c. uit gamba, cello of fagot, wordt in plaats van een klavecimbel, een fortepiano, een vleugel of zelfs een orgel gebruikt.
Opgegeven heb de taak. Echt volledige vergelijkende discografieën zijn onmogelijk gemaakt. Wat een heerlijk overzichtelijke tijd boden de jaren vijftig en zestig vorige eeuw.
Het spijt me dat ik de luisteraar zo aan haar/zijn lot moet overlaten met een zeer beperkte signalering waarbij de eigen artistieke voorkeur en smaak de doorslag moeten geven.
Conclusie
Zo langzamerhand doen de blokfluituitvoeringen aan als lichtelijk doorgeschoten historiserend. Bij de traverso interpreten zijn het primair Solomon, gevolgd door Hazelzet 2 en Wentz die het positiefst opvallen. Bij de dwarsfluitmensen loopt de heel volledige Pahud voorop met in zijn kielzog Bennett. Sommige anderen kunnen op grond van het beschrevene als aardig alternatief dienen.
Discografie
1967. (nr. 1-6) Maxence Larrieu, Wieland Kuijken en Rafael Puyana. Philips 422.943-2, 438.809-2 (2 cd’s).
1967. (nr. 1-6, Partita). Peter-Lukas Graf, Johannes Koch, Henriëtte Barbé. Jecklin J 4400/1-2 (2 cd’s).
1968. (nr. 1-6, Partita BWV 1013) Frans Brüggen, Anner Bijlsma en Gustav Leonhardt. RCA GD 71964 (2 cd’s).
1971/4. (nr. 1-6, Partita). Alexander Krneyev en Alexander Bakchiev. Melodiya MEL CD 10.02154 (2 cd’s).
1972. (nr. 1-6, BWV 1020). Bruno Martinotti en Bruno Canino. Sarx ANG 97011-2 (2 cd’s).
1973. (nr. 1, 2, 4 en 5) Jean-Pierre Rampal, Jordi Savall en Robert Veyron-Lacroix. Erato 2292-45830-2.
1973. (nr. 1-6). Peter-Lukas Graf, Manfred Sax, Jörg Ewald Dähler. Claves CD 50-401.
1975. (nr. 1-6) Paula Robinson, Timothy Eddy en Kenneth Cooper. Artemis/Vanguard ATM-CD 1493 (2 cd’s).
1975. (nr. 1, 3, 5, 6 Partita). Frans Brüggen, Sigiswald Kuijken, Lucy van Dael en Gustav Leonhardt. Seon SB2K 60718 (2 cd’s).
1976. (nr. 1-6, BWV 1020). András Adorjan, Joachim Rabe en Huguette Dreyfus. Denon 50CD 1714/4 (2 cd’s).
1978. (nr. 1-6, Partita) William Bennett, Michael Evans en George Malcolm. ASV GDRSN 3008.
1978. (nr. 1-6). Luc Urbain, Etienne Péclard, Joël Pontet. Calliope CAL 9624.
1979. (nr. 1, 3, 5, 6). Marc Beaucoudray en William Christie. Harmonia Mundi HMC 90.065.
1983. (nr. 1-6) Wilbert Hazelzet, Jaap ter Linden en Henk Bouman. Archiv 476.7117 (5 cd’s), DG 471.656-2 (9 cd’s).
1984. (nr. 1, 3, 4, 5, 6, Partita). Raymond Delnoye, Gerard Dekker en Marien van Straalen. Wijnand van Hoof 2.
1984. (nr. 1-6, Partita). Jean-Pierre Rampal, Roland Pidoux en Trevor Pinnock. Sony S2K 39746 (2 cd’s).
1984. (nr. 1, 3, 5, 6, Partita). Aurèle Nicolet, Mari Fujiwara en Charistane Jaccotet. Denon 33C37 7331.
1988. (nr. 1-6.) John Solum, Barbara Bogatin en Igor Kipnis. Arabesque Z 6589.
1988. (nr. 1-6, BWV 1020) Roberto Fabbriciani en Robert Kohnen. Frequenz 011-035.
1988. (nr.1-6, BWV 1038, 1039, Partita). Barthold Kuijken, Marc Hantaï, Gustav Leonhardt, Wielend Kuijken, Sigiswald Kuijken. Duitse Harmonia Mundi RD 77026 (2 cd’s).
1989. (nr. 1-6) Stephen Preston, Jordi Savall en Trevor Pinnock. CRD CRD 3314/5 (2 cd’s).
1989. (nr. 1-6, Partita, BWV 1020). Masahiro Arita en Vhioko Arita. Denon CO 73868/9 (2 cd’s).
1989. (nr. 1-6, BWV 1020, Partita). Severino Gazzelloni en Bruno Canino. Ricordi 94011 (2 cd’s).
1990. (nr. 1-6) Janet See, Mary Springfels en Davitt Moroney. Harmonia Mundi HMU 90.7024/5 (2 cd’s).
1990. (nr.1-6, BWV 1038, 1039, Partita). Eckart Haupt, Wolfgang Löbner, Siegfried Pank, Christine Schornsheim, Berlin Classics 210007 (2 cd’s).
1991. (nr. 1-6, Partita0. Jed Wentz en Christiane Wuyts. Fidelio 9210/1, Challenge CC 72030 (2 cd’s).
1991. (nr. 1, 3, 5, BWV 997). Irena Grafenauer, Jörg Baumann en Brigitte Engelhard. Philips 434.996-2.
1991. (nr. 1, 3 (ged), 4, 5, 6, BWV 1020). Gabriel Fumet en Richard Siegel. BNL Auvidis 112806.
1992. (nr. 1, 2, 4 en 5) Michala Petri en Keith Jarrett. RCA 09026-61274-2.
1993. (nr. 1, 5, 6, Partita). Marten Root, Richard Egarr, Viola de Hoog. Globe GLO 5102.
1993. (nr 1, 2, 4-6) James Galway, Sarah Cunningham en Philip Moll. RCA 09026-62555-2.
1995. (nr. 1-6, BWV 1020 BWV 1039). Petri Alenko en Anssi Mattila. Naxos 8.553755.
1996. (nr. 1-6, BWV 1020, Partita). Marc Beaucoudray, Aude Vanackère en Pascal Dubreuil. Arion ARN 268386 (2 cd’s).
1996/2007. (nr. 1-6, BWV 1020, Partita 997, 1013), Hansgeorg Schmeiser, Othmar Müller en Ingmar Rainer. Nimbus NI 5829/30 (2 cd’s).
1997. (nr.1, 3, 5, 6, Partita). Michael Form en Fabio Bonizzoni. Raumklang RK 9701.
1998. (nr. 1, 3, 5, 6, BWV 1039, BWV 1020). Jean-Claude Gérard, Sergio Azzolini, Walter Forcherts en Daniel Blumenthal. Hännsler 92.121 (2 cd’s).
1999. (nr. 1-6) Ashley Solomon en Terence Charlston. Channel Classics CCS 15798/18498 (2 cd’s).
1999. (nr. 1, 4, 6, BWV 1039). Karl Kaiser en Musica Alta Ripa.MDG MDG 309-0832-2.
1999. (nr. 1, 3, 5, 6, BWV 1038,1039) Leopold Stastny, Alice Harnoncourt, Nikolaus Harnoncourt en Herbert Tachezi. Teldec 3984-25716-2.
2000. (nr. 1-6, Partita). Susan Rotholz en Kenneth Cooper. Bridge BRIDGE 9115 9 (2 cd’s).
2000. (nr. 1,3, 5, 6, Partita). Feinstein ensemble. Black Box BBM 1060.
2000. (nr. 1, 3, 5, 6). Henrik Wiese, Yves Soltész en Yves Savary. Ars Musici AM 1303-2.
2001. (nr. 1-6, Partita, BWV 1020, BWV 1039). Lisa Beznosiuk, Elizabeth Kenny, Paul Nicholson en Richard Tunnicliffe. Hyperion CDA 67264/5 (2 cd’s).
2002. (nr. 1, 3, 4, 5, 6, BWV 1020, BWV 1039). Wilbert Hazelzet, Jaap ter Linden en Jaques Ogg. Glossa GCD 920897 (2 cd’s).
2002. (nr. 1, 3, 4, 5, 6). Barthold Kuijken en Ewald Demeyere. Accent ACC 22150.
2003. (nr. 1, 2, 3, Partita). Mario Folena en Roberto Loreggian. Arts SACD 47621-8.
2004. (nr. 1, 3, 5, 6). Benedek Csalog en Miklos Spányi. Ramée RAM 0404.
2005. (nr. 1-6) Philippa Davies, Alison McGillavry en Maggie Cole. Avie AV 2101.
2005. (nr. 1, 3, 4, 6, Partita). Peter-Lukas Graf en Aglaia Graf. Claves 50-2511.
2005. (nr. 1, 5, 6, BWV 1013). Linde Brunmayer-Tutz en Lars Ulrik Mortensen. ORF CD 423.
2005. (nr. 1, 3, 4, 6, BWV 1020, BWV1021). Wilbert Hazelzet, Jaap ter Linden en Jacques Ogg. Glossa GCD 920807 (2 cd’s).
2006. (nr. 2, 3, 5, 6) Sharon Bezaly, Charles Medlam en Terence Charlston. BIS CD 1689.
2006. (nr. 1, 2, 5, 6, BWV 1039/1027). Maria Tecia Andreotti, Christophe Coin, Sergio Azzolini, Jan Willem Jansen. Laborie LC 04.
2006. (nr. 1, 3, 5, 6). Philippa Davies, Alison McGillvray en Maggie Cole, Avie AV 2101.
2008. (nr. 1-6, BWV 1020, BWV 1039). Emmanuel Pahud, Jonathan Manson, Silvia Careddu en Trevor Pinnock. EMI 217.443-2 (2 cd’s).
2008. (nr. 1-6). Juno Ukigaya, Thomas Georgi en Cornelia Osterwald. Bella Mucca BM 31.2426
2008. (nr. 1-6) Hansgeorg Schmeiser, Othmar Müller en Ingomar Rainer. Nimbus NI 5829/30 (2 cd’s).
2008. (nr. 1, 4, 5 en 6). Hugo Reyne, Emmanuelle Guigues en Pierre Hantaï. Mirare MIR 038.
2009. (nr. 3, 4, 5) Red Priest (Piers Adams, Angela East en Howard Beach). Red Priest RP 007.
2010. (nr. 1, 5, BWV 1013, BWV 1039). Diana Baroni, Sarah van Cornwal en Dirk Boerner. MA M 087 A.
2010. (nr. 1, 5, Partita, BWV 997). Yoshimi Oshima en Jaroslav Tůma. Arta F 10186.
2010. (nr. 1, 3, 4, 6, Partita). Elizabeth Walker met Cntinuum. Quartz QTZ 2086.
2011. (nr. 1-6). Jean-Michel Tanguy en Miklós Spányi. Pavane ADW 7546.
2011. (nr. 2,4, 5, 6, BWV 10120). Andrea Oila, Angela Hewitt. Hyperion CDA 67897.
2013. (nr. 1, 3, 4, 5, Partita). François Lazarevitch en Jean Rondeau.
2013. (nr. 1, 2, 3, BWV 1020). Massimo Mercelli en Ramin Bahrami. Decca 491.0800.
2013. (nr. 1, 3, 4, 5, 6, BWV 1020). Gillian Poznansky en Mark Tanner. Priory PRCD 1113.
2014. (nr. 1, 2, 3, 4, BWV 1020). Peter Holtslag en Ketil Haugsand. Aeolus AE 10246.
2015. (nr. 1, 3, 5, 6, Partita BWV 830). Stefania Troffaes en Julien Wolfs. Paraty 16514-2.
2015. (nr.1-6). Paulina Fred en Aapo Häkkinen. Naxos 8.573376.