BACH, J.S.: ORKESTSUITES NR. 1-4
Niet alleen de in allerlei vormen afgesabbelde badinerie uit de tweede suite en de air uit de derde verdienen alle aandacht. Daarom is het goed om de vier Orkestsuites van Bach eens aan een wat oppervlakkige, maar zinvolle vergelijking wat de bestaande opnamen betreft te onderwerpen.
Achtergronden
In de barokmuziek bestaat een Suite uit een aantal contrasterende delen die zijn gebaseerd op gangbare dansvormen. Alle vier de suites van Bach beginnen het een soort grandioze, statige ouverture die een verplichting lijkt de wekken jegens de Franse muziek uit die tijd, in casu jegens de zeventiende eeuwse Lully die met zijn leerlingen de vorm cultiveerden en verspreidden. Later werd de vorm door Bach, Händel en Telemann tot nieuwe stilistische hoogtepunten gebracht.
Maar zelfs hier maakt Bach zich de vorm geheel eigen gemaakt door het middengedeelte van ieder van die ouvertures complexer en meer in de trant van het Italiaanse Concerto te componeren. Suite nr. 1 voor hobo’s, fagot en strijkorkest staat nog het dichtst bij de Franse vorm. Volgens musicologisch onderzoek is de ontstaansvolgorde 4, 1, 3 voor trompet en strijkorkest en komt nummer 2 voor fluit en orkest het laatst.
Er was altijd veel academische discussie over de exacte herkomst en datering, maar vermoedelijk zijn ze uit de post-Cöthen en pre-Leipzig tijd.
Over het geheel wekt de sfeer van de suites de vlotte elegantie van hofmuziek. De Duitse dansvorm (allemande) komen we niet tegen en de optionele vormen van bourrée, gavotte en menuet domineren. Bachs melodische inspiratie draaide op volle toeren, zeker in de tweede en derde Suite – met name in de serene air uit nr. 3 (Aria op de g-snaar) en de luchtige badinerie met fluitsolo uit nr. 2. Als dansmuziek was dit alles echter niet bedoeld.
Dan is er nog de zogenaamde vijfdelige Orkestsuite of Ouverture in g BWV 1070 voor strijkorkest, een lang zoek geweest werk dat vermoedelijk van Wilhelm Friedemann Bach is.
De opnamen
Wie de moeite neemt om er even de aan de zes Brandenburgse concerten gewijde Vergelijkende Discografie op na te slaan, zal meteen zien dat we hier op nauwelijks een uitzondering na met dezelfde ‘acteurs’ te maken. Het zal dan ook nauwelijks verbazen dat het dezelfde stijlbewusten zijn die de beste resultaten bereiken.
Het is wel nuttig om in de gaten te houden hoe het materiaal wordt aangeboden. Gangbaar is om het over twee cd’s te spreiden; soms worden daar de Brandenburgse (of andere) concerten aan toegevoegd, waardoor 3-6 cd albums ontstaan. Maar in toenemende mate lukt het zonder veel herhalingen te schrappen om alles op 1 cd onder te brengen, zeker bij heruitgaven. De Discografie geeft hierover uitsluitsel.
Daarom uitgaande van wat bekend mag worden verondersteld hier slechts een nadere beschrijving in trefwoorden, ditmaal in alfabetische volgorde van de dirigentnamen.
Alles wat Pablo Casals muzikaal aanraakte, kreeg een diepere betekenis. Dat zal vooral musici aanspreken, maar iedereen kan hiervan leren, ook fanatieke aanhangers van extreme authenticiteit.
De opvolger van Christopher Hogwood, Richard Egarr is echt een minimalist met toepassing van het principe één stem per partij en een precieze die de lage ‘Franse’ stemming A=392 aanhoudt. Nu als heel vitale kamermuziek, maar gelukkig niet in de steeds gangbaarder erg snelle tempi.
Een goede steunpilaar waar het Bach betreft, is altijd John Eliot Gardiner. Hij zorgt voor genuanceerde, vloeiend lichte verklankingen met voldoende flair.
Hoe ver men in Duitsland verwijderd is geraakt van de vroegere naaimachinestijl (à la Münchinger en Richter) toont Gottfried von der Goltz overtuigend aan in hoogst stijlvolle en pakkende realisaties die ook op dvd verschenen.
Het nadeel bij Roy Goodman is dat hij voor nogal extreem snelle tempi kiest en zo het leven van zijn musici niet veraangenaamt. Maar aan sprankeling en flair ontbreekt het zeker niet.
Verfijning het grote kenmerk bij Christopher Hogwood, maar het ontbreekt ook niet aan levendige details en ritmische verscheidenheid. De werken klinken puur en fijnzinnig
Het bijzondere bij Monica Huggett is dat ze in Suite nr. 2 de fluit vervangt door een hobo en met de transpositie naar a-klein een warmer klankklimaat bewerkstelligt. Verder zijn de Suites nr. 3 en 4 ontdaan van hun trompet waardoor ze aan detail en lenigheid willen. Soms wat erg snelle tempi zijn gangbaar geworden.
Of het nog mag? Een enkele keer is ook nog goed te luisteren naar de grote schaal waarop Otto Klemperer deze werken in 1954 projecteerde. Hij had heel voortreffelijke solisten.
In zijn pre-Erato tijd maakte Ton Koopman ook al prachtige opnamen, getuige zijn Duitse Harmonia Mundi uitgave, die nog net wat eleganter en opwinderder is dat de latere en die nog steeds tot de mooiste behoort. Een van de grote attracties is het fluitspel van Wilbert Hazelzet. Koopmans wat demonstratieve gebaren en zijn wat drukke klavecimbelinbreng leiden hier tot een prachtresultaat.
Neville Marriner is in dit gezelschap met een paar opnamen niet te missen. Het best, stijlvolst klinkt zijn opname uit 1984.
De compositievolgorde 4, 1, 3, 2 wordt door Martin Pearlman die met zijn voortreffelijke Amerikaanse barokspecialisten – fluitist Christopher Krueger voorop – meteen bij de favorieten belandt.
De tweede opname van Trevor Pinnock klinkt wat warmer en beschikt over puike solisten; er wordt met gepaste ritmische vaart gemusiceerd
Ook Masaaki Suzuki kiest voor de volgorde waarin de werken werden gecomponeerd. Nadeel in de realisatie kiest hij soms razend snelle tempi, met name in de snelle gedeelten van de ouvertures. Daar staat een heel mooi serene en nobele air uit suite nr. 3 tegenover. De opname klinkt haast spectaculair realistisch en ruimtelijk.
Kan zijn dat bij sommige opnamen uit de jaren midden vijftig tot midden zestig de opnamedata verkeerd zijn vermeld. Alleen beschikkend over hun slecht gedocumenteerde materiaal bij de heruitgaven biedt dit geen uitsluitsel en het nader vergeefs zoeken op internet was ik snel beu.
Conclusie
Aan het eind gekomen van deze muzikale onderzoekingsreis zijn het de opnamen van Koopman (Duitse Harmonia Mundi), Pearlman, Suzuki, Pinnock II, Von der Goltz, Egarr en – voor een aparte belevenis – Huggett die het meest beklijven.
Discografie
1936. Adolf Busch Chamber Players o.l.v. Adolf Busch. EMI 764.047-2, Warner 500955-2 (3 cd’s).
1947. Boston symfonie orkest o.l.v. Serge Koussevitzky. Pearl GEMS 0103 (3 cd’s).
1954. Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Philips 475.6353 (6 cd’s).
1954. Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 764.150-2 (3 cd’s), Testament SBT2 2131 (2 cd’s), Documents 233548.
1956. Stuttgarts kamerorkest o.l.v. Karl Münchinger. Decca 448.231-2, 458.169-2 (2 cd’s).
1957. Marlboro Festival orkest o.l.v. Pablo Casals. Sony 5174922 (2 cd’s).
1958. Weens Staatsopera orkest o.l.v. Felix Prohaska. Everyman 08610471/2 (2 cd’s).
1958 Kamerorkest Jean-François Paillard o.l.v. Jean-François Paillard. Erato …….,, Warner 2564-61257/8-2 (2 cd’s).
1960. Bath Festival orkest o.l.v. Yehudi Menuhin. EMI 574.439-2 (7 cd’s), Warner 456.314-2 (2 cd’s).
1960. Kamerorkest Toulouse o.l.v. Louis Auriacombe. BNF 481.256-1 (2 cd’s).
1960. Münchens Bachorkest o.l.v. Karl Richter. Archiv 427.143-2 (2 cd’s), 463.657-2 (3 cd’s).
1961. Stuttgarts Kamerorkest o.l.v. Karl Münchinger. Decca 425.730-2 (2 cd’s), 448.231-2, 458.169-2.
1963. English Consort o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 423.922-3 (3 cd’s).
1964. Engels kamerorkest o.l.v. Raymond Leppard. Philips
426.145-2 (4 cd’s).
1968. Collegium aureum o.l.v. Franzjosef Maier. EMI 769.483-2 (3 cd’s), Duitse Harmonia Mundi DHM 82876700042-2 (2 cd’s).
.
1973. Berlijns Kamerorkest o.l.v. Helmut Koch. Berlin Classics BC 1866-2 (6 cd’s).
1978. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 426.462-2, 446.533-2 (2 cd’s), 470.934-2 (3 cd’s), Decca 430.378-2.
1979. Luzern Festival strijkorkest o.l.v. Rudolf Baumgartner. Eurodisc Ariola 610.127 (2 cd’s).
1979. English Concert o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 439.780-2 (2 cd’s), 463.013-2.
1980. Neues Bachisches Collegium Musicum Leipzig o.l.v. Max Pommer. Capriccio 10011/2 (2 cd’s).
1982. Linde Consort o.l.v. Hans-Martin Linde. EMI 749.025/6-2 (2 cd’s).
1982. Musica antiqua Keulen o.l.v. Reinhard Goebel. Archiv 415.671-2 (2 cd’s).
1983. Engelse Baroksolisten o.l.v. John Eliot Gardiner. Erato ECD 88048/9, 4509-99615-2 (2 cd’s).
1983. Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 243-0334-2, Warner 2564-694575 (2 cd’s).
1983/5. Camerata Academica Salzburg o.l.v. Sándor Végh. Orfeo C 357-002 B (2 cd’s).
1985. Camerata Bern o.l.v. Thomas Füri. Denon CO 1026/7 (2 cd’s).
1985. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. EMI 747.881-8 (3 cd’s).
1986. Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 417.834-2, Decca 458.069-2 (2 cd’s).
1988. Combattimento Consort Amsterdam o.l.v. Jan Willem de Vriend. Astoria 21011/2.
1988. Amsterdam Barok orkest o.l.v. Ton Koopman. Duitse Harmonia Mundi RD 77864 (2 cd’s).
1989. Capella Istropolitana o.l.v. Jaroslav Dvorák. Naxos 8.550244/5 (2 cd’s), 8554043.
1989. Boston Early Music Soloists o.l.v. William Malloch. Koch 37037-2.
1990. Concert des nations o.l.v. Jordi Savall. Alia Vox AVSA 9890 A/B, Astrée E 8727 (2 cd’s).
1990. Consort of London o.l.v. Robert Haydon Clark. Collins CC 3009/10, Brilliant Classics 94413 (2 cd’s).
1990. Brandenburg Consort o.l.v. Roy Goodman. Hyperion CDD 2200-2 (2 cd’s).
1990. Moskouse Virtuosi o.l.v. Vladimir Spivakov. RCA RD 60360 (2 cd’s).
1990. Consort of London o.l.v. Robert Haydon Smith. Brilliant Classics 99360/3/4, 94413.
1991. C.Ph.E. Bach kamerorkest o.l.v. Peter Schreier. Philips 432.969-2 (2 cd’s).
1992. La petite bande o.l.v. Sigiswald Kuijken. Harmonia Mundi 19.99930-2, RCA GD 77008 (2 cd’s), RCA 74321-11570-2 (3 cd’s).
1992. Vituosi Saxoniae o.l.v. Ludwig Güttler. Berlin Classics BC 9002-2.
1992. Moskouse Virtuozen o.l.v. Vladimir Dpivakov (Newton 8802086 (4 cd’s).
1992. Oregon Bach Festival kamerorkest o.l.v. Helmuth Rilling. Hänssler 92.132 (2 cd’s).
1992. Boston Early Music Festival orkest o.l.v. Andrew Parrott. EMI 754.653-2 (2 cd’s), Virgin 912.556-2 (2 cd’s).
1994. Orchestra of the Age of Enlightenment o.l.v. Frans Brüggen. Philips 442.151-2 (2 cd’s).
1994. Stravaganza Keulen o.l.v. Andrew Manze. Denon CO 78965/6, Brilliant Classics 92721/2 (2 cd’s).
1995. New London Consort o.l.v. Philip Pickett. Oiseau Lyre 452.000-2 (2 cd’s).
1995. Akademie für alte Musik Berlijn. Harmonia Mundi HMG 50.1578/9 (2 cd’s).
1997. Combattimento Consort Amsterdam o.l.v. Jan Willem de Vriend. Pony Canyon PCCL 00437 (2 cd’s).
1997. Amsterdams Barokorkest o.l.v. Ton Koopman. Erato 0630-17868-2.
1998. Keuls kamerorkest o.l.v. Helmut Müller-Brühl. Naxos 8.508005 (8 cd’s), 8.55409.
2000. Reykjavik Kamerorkest o.l.v. Reinhard Goebel. Smekkleysa SMC 17/8 (2 cd’s).
2001. Nova Stravaganza o.l.v. Siegbert Rampe. MDG MDG 341-1131-2 (2 cd’s).
2001. i Barocchisti o.l.v. Diego Fasolis. Arts 47649-8.
2003. Bach Collegium Japan o.l.v. Masaaki Suzuki. BIS SACD 1431 (2 cd’s).
2003. Boston Baroque o.l.v. Martin Pearlman. Telarc CD 80619/20 (2 cd’s).
2004. Franz Liszt kamerorkest o.l.v. János Rolla. Hungaroton HCD 31018.
2004. Ars Antqua Austria o.l.v. Gunar Letzbor. Chesky CD 142
2007. Ensemble Sonnerie o.l.v. Monica Huggett. Avie AV 2171.
2010. Concerto Köln. Berlin Classics BC 300061 (2 cd’s).
2010. Il Fondamento o.l.v. Paul Dombrecht. Fuga Libera FUG 580 (2 cd’s).
2011. Consort op London o.l.v. Robert Clark. Collins CC 3009.
2011. Café Zimmermann. Alpha ALHA 811 (6 cd’s).
2011. Freiburgs Barokorkest o.l.v. Gottfried von der Goltz c.q. Petra Mülejans. Harmonia Mundi HMC 90.2113/4 (2 cd’s).
2012. Akademie für alte Musik Berlijn. Harmonia Mundi HMG 50178/9 (2 cd’s).
2012. Boston early music festival orkest o.l.v. Andrew Parrott. Erato 912.556-2 (2 cd’s).
2012. La petite bande o.l.v. Sigiswald Kuijken. Accent ACC 24279 (2 cd’s).
2013. Academy of ancient music o.l.v. Richard Egarr. Academy of ancient music AAM 003 (2 cd’s).
2014. Virtuosi Saxoniae o.l.v. Ludwig Gürtler. Brilliant Classics 95018/9 (2 cd’s).
Bewerking voor gitaarkwartet
1999. Braziliaans gitaarkwartet. Delos DE 3254.
Bewerking voor 2 piano’s Reger
2000. Sontraud Speidel en Roman Trenker. MDG MDG 330-1006-2 (2 cd’s).
Ouverture in g BWV 1070
1982. Musica antiqua Keulen o.l.v. Reihard Goebel. Archiv 447.285-2.
1993. C.P.E. Bach kamerorkest o.l.v. Hartmut Haenchen. Berlin Classics BC 1098-2.
1996. Violons du roy Quibec o.l.v. Bernard Labadie. DOR DOR 90239.
Video
1989. Amsterdam Barok orkest o.l.v. Ton Koopman. ArtHaus 100.266 (dvd).
2010. Freiburgs Barokorkest o.l.v. Gottfried von der Goltz c.q. Petra Mülejans. Euro Arts 2050316 (dvd).