BEETHOVEN: PIANOSONATE NR. 32
In Beethovens laatste Pianosonate, nr. 32 in c op. 111, woedt na een majestueuze inleiding nog eenmaal de koboldachtige humor uit het scherzo van de negende symfonie. Het is een laatste laaiende vlam van opstandigheid, van boerse energie liever gezegd, die in de finale voorgoed in banen van bezonken wijsheid wordt geleid. Ongehoord: na het Maestoso – Allegro con brio ed appassionato volgt de serene Arietta: adagio molto, semplice e cantabile – L’istesso tempo als finale. Maar geen passief, geen smartelijk langzaam deel: een stille bespiegeling in de avondzon, die dubbel fraai maakt wat men weldra moet verlaten. En tevens een mysterie. Klachten verstommen, boosheid dooft, rimpels trekken glad. Ook de lange kronkelweg van de tweeëndertig Pianosonates heeft tot loutering gevoerd. Een derde of vierde deel ontbreekt en een Franse muziekuitgever vroeg zich bezorgd of dat soms was zoekgeraakt of bij een kopiïst was blijven liggen.
Heel treffend was wat al in 1823
Als even twintigjarige aan het begin van de jaren vijftig las ik enthousiast Aldous Huxley’s Antic hay uit 1923 waarin onder meer een discussie plaatsvindt tussen de uitvinder van de pneumatische broek om lange kerkdiensten beter te kunnen doorstaan en zijn vriendin Emily, komt dat adagietto uitgebreid ter sprake in een poging om de daardoor gewekte gevoelens van het aan aartshertog Rudolf en wat de Londense uitgave uit 1823 aan de ‘onsterfelijke geliefde’ Antonie Brentano opgedragen werk te verwoorden. Daarop had The Harmonicon onmiddellijk het volgende commentaar: “Beethoven is not only still numbered amongst the living, but is at a period of life when the mind, if in corpora sano, is in its fullest vigor, for he has not yet completed his fifty-second year. Unfortunately, however, he is suffering under a privation that to a musician is intolerable – he is almost totally bereft of the sense of hearing; insomuch that it is said that he cannot remember the tones of his pianoforte audible to himself….
The sonata op. 111 consists of two movements. The first betrays a violent effort to produce something in the shape of novelty. In it are visible some of those dissonances the harshness of which may have escaped the observation of the composer.
The second movement is an arietta and extends tot the extraordinary length of thirteen pages. The greater portion of it is written in 9/16, but a part is in 6/16, and about a page in 12/32. All this really is laborious trifling and ought tob e by every means discouraged by the sensible part of the musical profession….”
Ook Thomas Mann roert die muziek aan in hoofdstuk 8 van zijn Doktor Faustus uit 1947. Daar merkt de stotterende componist-leraar Wendel Kretzschmar op: ‘Aan het eind van de arietta, op het punt waar de sonate eindigt met een schijnbaar eindeloze reeks trillers, wordt het werk bijna wat anders dan pure muziek’.
Toen de Franse muziekuitgever de partij van Beethovens op. 111 voor het eerst onder ogen kreeg, informeerde hij of het derde deel misschien was zoekgeraakt of bij de kopiïst was achtergelaten. Maar nee, het Maestoso – Allegro con brio ed appassionato en de Arietta: Adagio molto, semplice e cantabile – L’istesso tempo – steunen op elkaar en lossen elkaar op zodat een mooi evenwichtig en gesloten geheel ontstaat. De heftigheid van het eerste deel wordt beteugeld door de verheven sereniteit van het tweede; het onderlinge contrast is wel omschreven als het materiële versus het spirituele.
De opnamen
Naar huidige opvattingen klinkt het pianospel van Artur Schnabel wat verouderd, maar toch is het belangrijk eens naar hem terug te keren. Destijds was hij niet alleen de eerste die een hele Beethovencyclus ondernam, maar ondanks wat misslagen en misschien wat te grote contrasten een autoriteit en ook nu nog kan men bewonderend luisteren hoe toen optimaal Beethoven werd gespeeld. Elegant klinkt het niet, de tempi doen soms wat gewild aan, maar toch. In de zorgvuldige verdoeking van Naxos leeft het allemaal nog eens mooi op.
Egon Petri was zoiets als een levende tegenspraak. Hij werd in Nedrrland geboren, maar leefde verder in het buitenland. Hij was beter in zijn Brahms en Liszt opnamen dan in deze Beethovensonate. Elly Ney daarentegen was een gerenommeerde Beethovenvertolkster, jammer alleen dat ze een Nazi aanhangster was. Heel sympathiek in zijn spel komt daarna Walter Gieseking door, hij is ook nu nog het aanhoren waard.
Het kan iets van een historisch gegroeid besef zijn dat de manier waarop Solomon de late Beethovensonates uitvoerde voor mij jarenlang een gouden standaard was. Zijn opname van op. 111 dateert uit 1951, de tijd waarin ik me voor het eerst grondig met deze materie bezighield. Hier horen we een van de minst assertieve en meest ontroerende pianisten ooit en dat op een serieuze, ongeforceerde wijze manier ‘verteld’. Nog steeds wekt zijn voordracht veel bewondering en ontroering. Natuurlijk gaat het nog om een mono-opname, maar wat zou het.
Bij Mieczyslav Horszowsky overheerst de indruk dat hij het beste functioneerde in kamermuziekensembles (met Casals) dan als solist. Een soort gestaalde Sovjet Beethoven zet Maria Yudina in het razendsnel gespeelde eerste deel neer. Met 13’43” gaat ook het tweede deel erg vlug (de norm ligt rond de 18 à 19 minuten), maar het is bij vlagen wel mooi.
Tot de grote Beethovenvertolkers uit het recente verleden behoorde vooral ook Wilhelm Kempff. Zijn voordracht was altijd heel persoonlijk en niet van ieders gading. Maar er schuilt wel een zekere magie in zijn interpretaties en als weinig anderen wist hij telkens weer te bereiken dat men de muziek als nieuw ontdekte. Groots en heel communicatief is zijn bijdrage, geweldig geïnspireerd. Kies dan wel zijn eerste (mono)cyclus uit 1951 die opmerkelijk transparant van klank is.
Van iemand als Vladimir Sofronitsky zou men veel mogen verwachten, maar in het snel gespeelde eerste deel (zonder herhaling) krijgt men onvoldoende waar voor zijn geld en het tweede deel bezit een te optimistische, onbekommerde toets.
Tot de eerste beroemde Duitse pianisten die Beethoven van een overdreven en verkeerd begrepen romantische last bevrijdden, behoorden Wilhelm Backhaus en Walter Gieseking. Naast Solomon en als contrast met hem, was Backhaus mijn eerste leidsman in dit werk. Backhaus was daarbij nogal grofbesnaard en statisch, Gieseking fijnzinniger (ook minder pedaalgebruik). Voor innerlijke opwinding in het eerste deel zorgden beiden, maar in het tweede bleven ze aan de nuchtere kant.
De fijnbesnaarde Clara Haskil moet men liever in de Pianosonates op. 30 horen dan in de late sonates die iets boven haar macht gingen. Wie uit de voeten kan met de nogal droge klank van de aanvankelijk op Amadeo lp’s verschenen uitvoeringen van Friedrich Gulda zal hem hier op zijn best horen. De tempi zijn aan de vlotte kant, accenten worden flink aangezet. Alleen voor zijn schare bewonderaars geschikt. Maar de pianist laat het werk klinken alsof het om een nieuwe ontdekking vol avontuur gaat en de Brilliant heruitgave van zijn cyclus is een koopje.
Edwin Fischer kende zijn zaakje; hij publiceerde een boek over de Beethovensonates en kon ze ook indringend uitvoeren, maar zijn heruitgegeven opname klinkt niet erg mooi. De pianoleeuw Yves Nat was een indrukwekkende Franse Beethovenvertolker. Hij zet op. 111 best mooi neer: energiek en snel in het eerste deel, vol innerlijk leven in het tweede. Julius Kätchen was een eerder krachtige dan fijnzinnige vertolker. Hi speelt een heel mooi eerste deel, maar schier wat tekort in het tweede.
Begrippen als hoogst eigenzinnig, maar charismatisch zijn van toepassing op Glenn Gould.Typisch voor hem is de uitspraak over beroemde auteurs die op. 111 ‘hineininterpretieren’:
“The wealth of critical writing on the last sonatas and quartets reveals a greater preponderance of nonsense, not to mention contradiction, than any comparable literature. … Beethoven, according to this hypothesis, has spiritually soared above the earth’s orbit and, being delivered of earthly dimension, reveals to us a vision of paradisiacal enchantment. … The giddy heights to which these absurdities can wing have been realized by several contemporary novelists, notable offenders being Thomas Mann and Aldous Huxley. … These sonatas perhaps…do not yield the apocalyptic disclosures that have been so graphically ascribed to them.”
Gould zelf is hier alleen interessant – de objectiviteit ten top gevoerd – voor een keer maar verder voorbehouden aan zijn bewonderaars door dik en dun.
Hans Henkemans was vooral groots als Mozart- en Debussyvertolker, toch denk ik met ontroering terug naar deze sensitieve Beethoven van hem. Bij de late sonates uit de cyclus van Claudio Arrau was de Hammerklavier sonate het hoogtepunt. Dergelijke Olympische hoogten bereikte de pianist helaas niet in op. 111, hoe geadeld, kleurrijk en gedetailleerd zijn voordracht ook is. De Hongaarse Annie Fischer was een stoere Beethovenspeelster die meer te zeggen had in het eerste dan in het tweede deel.
Noblesse en elegantie zijn de belangrijkste eigenschappen van het spel van Arturo Benedetti Michelangeli. Dat leidt tot betere resultaten in het tweede dan in het eerste deel.
Feitelijk alles wat Sviatoslav Richter liet horen, heeft iets bijzonders. Op het punt van continuïteit, eenheid, kracht behoort zijn pianostijl tot het beste en mooiste wat te horen is. Een aantal slordigheden moet hem dan maar worden vergeven; hij was niet iemand van ondoordringbaar chroomstaal. Hij was een van de weinige pianisten bij wie je jezelf als luisteraar volledig en bewonderend aan de geneugten van het moment kon overgeven. De subjectieve intensiteit en een zekere innerlijke rusteloosheid zijn wel bijzonder (vooral in de opname uit 1963). Dat het bij de Philipsuitgave om een ‘live’ opname gaat, merkt men pas aan het eind bij het applaus. Daarvoor is het publiek gelukkig muisstil.
John Ogdon is een goede brave Brit die het helaas niet van deze opname moet hebben. Een verheven, wat strenge heel klassieke statuur spreekt uit de voordracht van Rudolf Serkin. Een mooie pianotoon telde niet blijkbaar (kan ook een opnamekwestie zijn), maar een grote allure had dit spel zeker.
Zoals ook uit zijn publicaties (als The classical style) blijkt, is Charles Rosen vooral een groot denker.Zijn spel is vooral bedachtzaam, introvert en verfijnd wat voor een prachtig tweede deel zorgt.
Geen al te sterke indruk maakt Hans Richter-Haaser, daarentegen verloopt
de kennismaking met Maria Grinberg. Interessant dus ook, maar niet op het allerhoogste niveau. Verder is ze in het tweede deel nogal terughoudend, maar wel troostrijk. Bruce Hungerford heeft weinig interessants te melden.
Voor de driemaal dat Daniel Barenboim de complete sonates van Beethoven opnam – eerst einde jaren vijftig bij EMI, daarna ter gelegenheid van het Beethovenjaar 1970 bij DG en tenslotte een paar jaar geleden weer voor EMI geldt: lest best. Hij huldigt soms wat extreme tempi, snel is erg snel en langzaam behoorlijk langzaam. Overtuigend is het in vergelijking maar deels op cd.
Noch Paul Badura-Skoda, noch Dino Ciani, noch Yvonne Lefébure leggen veel gewicht in de schaal. Dat doet Vladimir Ashlenazy uiteraard wel, maar zijn interpretatie haalt toch niet topniveau. Net als haar Roemeense landgenoten Lipatti en Haskil vestigde Youra Guller zich in Parijs. Het is spijtig dat ze haar opname van Beethovens laatste sonate pas maakte toen ze bijna tachtig was en niet meer over haar volle krachten beschikte.
De hoge verwachtingen die men mocht hebben van Grigory Sokolov worden niet geheel waargemaakt.
Maurizio Pollini behoort tot de weinigen die alle aspecten van deze sonate beheerst en belicht. Hij onthult het elementaire drama van het eerste deel met gepast geweld en zijn vermogen om lijnen van contrapunten te verhelderen is prachtig.De daarop volgende directe verstilling van het ariettathema is licht weifelend en van het verre geronk van de bas in de vierde variatie tot het einde heeft het tweede deel steeds iets ijls.
De zorgvuldigheid waarmee Steven Kovacevich zich van zijn taak kwijt, is alleen al bewonderenswaardig. En dan de toewijding die spreekt uit zijn spel. Wat hij laat horen zijn hoogst persoonlijke statements.
Toen hij zich nog niet op het dirigeren had geworpen en waarschijnlijk op het hoogtepunt van zijn pianistische kunnen bevond, maakte Christoph Eschenbach een markante opname van de late sonates. Krachtig, geconcentreerd en ook gevoelig klinkt de laatste sonate. De getoonde inzichten overtuigen.
Vervolgens beklijven de opnamen van Hans Leygraf en de Amerikaanse Carol Rosenberger niet erg lang. Indertijd verbaasde het lef waarmee Pogorelich voor zijn cd debuut Beethovens laatste sonate koos. Eigenlijk bracht hij het er heel goed af, maar intussen is de glans van die prestatie wat verbleekt. Anton Dikov toont weinig dat de moeite waard is.
Na een mooi breed opgezet eerste deel volgt bij Tatjana Nikolayeva een iets te voorzichtig en te terughoudend uitgevoerd tweede deel. Als Nimbus er niet zulke merkwaardige opvattingen op nahield over de ideale klank van opnamen, zou Bernard Roberts misschien nadere waardering verdienen.
Tot de aangenamer verrassingen behoort ook Inger Södergren die op hoog niveau veel inzicht in de materie toont en voor een keer sterk bevredigt. Vitalij Margulis vertoont daarna weinig persoonlijkheid en Peter Serkin kan niet in de voetsporen van zijn vader treden. Ook Robert Taub en die andere Robert, Riefling, zijn betrekkelijke non-entities.
Met de nodige flair en diepgang maakt Richard Goode best indruk, maar onvoldoende om tot de top door te dringen. Iemand als Jenö Jandó is voor Naxos zoiets als een in massaproductie actief manusje van alles. Toch moet men hem niet onderschatten. Een goed structuurbesef, ernst en – in het laatste deel – sereniteit kenmerken zijn spel. Het kost weinig moeite om George Pludermacher, Tibor Szasz, Bruno-Leonardo Gelber en Ivan Klansky over te slaan. Aldo Ciccolini was beter thuis in Frans dan in Duits repertoire en Eliane Rodrigues was helaas niet tegen deze zware taak opgewassen. Zowel de prestaties van Michaël Lévinas, als die van Marios Papadopoulos zijn na één maal beluisteren snel vergeten. Bij James
O’Connor is het meer de opnamekwaliteit dan het pianospel die indruk maakt. John Lill weet evenmin tot de eredivisie door te dringen. Van Antal Ugorski is een veel positiever indruk ontstaan. Richard Raymond heeft een wat anoniem optreden. Paul Koomen noch Mia Chung en ook Andrew Rangell en Kees Wieringa kunnen zich overeind houden in de grote concurrentie. Helaas geldt hetzelfde voor Lisa Smirnova. Lars Vogt levert een degelijke, maar niet overweldigende prestatie en Kim Brewer slaagt daar minder in. Zvi Meniker heb ik niet kunnen beluisteren; Rudolf Buchbinder was interessanter en beter in de Variatiewerken van Beethoven dan in diens Sonates.
De jonge Chileen Alfredo Perl beschikt over een rijpheid en een inzicht die het beluisteren van zijn technisch heel goed verzorgde en spontaan klinkende spel de moeite waard maken. Franse pianisten zijn hier nauwelijks vertegenwoordigd. Een gunstige uitzondering is Jean-Bernard Pommier. Zowel in artistiek als in technisch opzicht levert hij een achtenswaardige prestatie.
Een heel interessante outsider die zeker de moeite van een nadere kennismaking waard is, blijkt Steen-Nøkleberg te zijn met een interpretatie die mogelijk wat dynamischer had gemogen, maar die een prachtig helder eerste deel en een spannend verlopend tweede biedt.
De chronologische hierop volgende groep met Ronald Smith, Michael Korstick, Malcolm Binns, Randall Hodgkinson, André de Groote, Gerard Willems, Jörg Demus, Jeffrey Swann, John Bingham, William Kinderman, Jean-François Heisser, en Muriel Chemin laat geringe sporen na en pas Freddy Kempf zet weer een interpretatie met gezag neer. Anne Oland kan worden vergeten, maar Mikhail Pletnev valt op met een onstuimig eerste deel en een goed uitgediept tweede tijdens een recital in Carnegie Hall.
Over Oliver Gardon, Eric Heidsieck, Mark Swartzentruber, Till Fellner, Louis Lortie, Andrea Lucchesini, Andreas Haefliger, Artur Pizarro, Anton Kuerti en Victor Rosenbaum valt alleen te melden dat ze goed hun best doen.
Een best eervolle vermelding verdient Alexei Volodin met zijn frisse, evenwichtige interpretatie. Een kernachtig eerste deel wordt gevolgd door een van innerlijke vreugde vervuld tweede. Zhu Xiao-Mei en Alina Kabanova redden het net.
Zorgvuldiger dan Michuda Uchida nemen maar weinigen alle aanduidingen uit de muziek in acht. Een goed uitgangspunt. Maar als het om kracht, om dynamiek en dynamische contrasten gaat, overtuigt ze iets minder. Een soort koele beheersing en controle bepaalt misschien het spel dat zo veelbelovend uitdagend begint aan het eerste deel. Of het een typisch Japanse karaktertrek is? De pianiste lijkt wat bevreesd voor een directe confrontatie en eenvoud alleen in het tweede deel redt het niet. De pianoklank is wel prachtig.
Bij het luisteren naar Nicholas Angelich krijgt men de indruk dat deze waarachtig en veel te zeggen heeft, alleen (nog) niet weet hoe. Zijn tempi zijn aan de langzame kant, de arietta klinkt te licht en te statisch. Voor Idil Biret geldt hetzelfde dat over Jandó is gezegd. Het groepje van Garrick Ohlsson, Gerhard Oppitz, David Koorevaar en Christian Leotta vermag ook niet de verlangde hoogwaardige prestaties te leveren.
Pas Ronald Brautigam oogst weer verdiende roem, maar dan eigenlijk vooral met zijn tweede opname met een fraaie fortepiano. De jonge Vassily Primakov weet wel uitstekend raad met het eerste deel dat hij vol spanning opbouwt, maar in het tweede deel weet hij de kern niet te raken en zijn nodeloze tempowisselingen storen. Tor Espen Aspaas bleef onbeluisterd.
Iemand die ook nog met de materie in kwestie vecht, is de bijzonder moedige Simone Dinnerstein die in Berlijn een prachtig klinkende ‘live’ opname liet maken waarin ze de sonate wat zelfbewust en nogal aardgebonden voordraagt.
De manier waarop András Schiff het eerste deel begint, is heel veelbelovend en afgezien van wat zwakkere momenten brengt hij het er daarin heel goed af. Het tweede deel zet hij in mooi lange, ononderbroken lijnen op. Men hoort hier in de heldere duidelijke, precieze voordracht zijn grote ervaring op Bachgebied terug. Een heel consistente opvatting waaruit een grote concentratie spreekt. Prachtig ook de verstilde trillers tot slot, geholpen door een voortreffelijke opnamekwaliteit.
Het is de verdienste van Paul Lewis dat hij in het tweede deel zo mooi de diepere lagen van de expressieve mogelijkheden weet te ontginnen met behoud van een mysterieuze, serene sfeer. Indrukwekkend hoe de poëzie tot in de laatste maten blijft doorklinken. Gelukkig doet hij ook het eerste deel niets tekort. Weervaren hier iets van het intellectualisme van Brendel, maar dat wordt verzacht door blijken van veel poëzie en verbeelding.
Het had zoveel mooier en beter kunnen zijn als Geoffrey Saba, die primair een milde, lyrische opvatting huldigt, in sommige variaties de spanning kwijtraakt en de onderlinge band onvoldoende duidelijk maakt. Intelligent genoeg om het beter te kunnen, lijkt hij zeker. Wat te zeggen van Cédric Pescia? Na vijf minuten is helaas al duidelijk dat hij zich niet kan meten met zelfde de middelmatigen onder de anderen. Van een echte, goed gerealiseerde opvatting is geen sprake.
Het uit werken van Beethoven, Chabrier, Chopin, Debussy, Mendelssohn, Saint-Saëns en Weber bestaande recital van Stephen Hough is een tamelijke hutspot die pianistiek op hoog niveau in de verschillendste stijlen laat horen, maar de Beethoven komt er wat karig van af. Ooit eerder imponeerde Miki Skuta met een bijzonder geslaagde opname van Bachs Goldbergvariaties (wat overigens Dinnerstein ook deed). Hij toont zich een grote virtuoos, speelt heel helder, maar met weinig hoorbare toewijding en overgave. Jammer ook dat de vereiste dynamiek ontbreekt. Een opnamekwestie? Sverre Larsen ontbrak op het appel.
Over het optreden van Ronald Brautigam 2 kan kortweg worden opgemerkt dat hij met vlag en wimpel de mooiste opname van deze sonate in de categorie fortepiano maakte. De heren Dabringhaus en Grimm zijn door de wol geverfde opnametechnici met heel muzikale oren uit de Dettmoldse Tonmeister opleiding. Zij bepaalden in hoge mate wat goed was voor de Steinway uit 1901 van Elizabeth Leonskaja die een letterlijk brede kijk op de sonate heeft. Maar ze weet voortreffelijk de essentie van de sonate te uiten. De vervoering die ze genereert in de arietta is hoogst treffend. De hele sonate klinkt oprecht doorleefd en laat de luisteraar bevredigd achter.
Na hem volgt dan weer een rijtje met. Ook van Alexei Lubimov kan men onder de indruk raken, maar dan volgt weer een stel dat niet tot grootse prestaties over de hele linie komt met nogmaals Rudolf Buchbinder en Jeremy Denk en verder Mari Kodama, Benjamin Moser, Yoshiko Okada, Piotr Salajczyk, Hj Lim, Dina Ugorskaja en Antti Siirala. Meer waardering verdient Olga Paschchenko, maar haar hoor ik liever als klaveciniste.
François-Fréderic Guy begon een veelbelovende integrale reeks Beethovensonates. Het begrip veelbelovend geldt ook voor Igor Levit. Mooi dat Naum Grubert, Ismaël Margain, Maria Perrotta, en Abdel Rahman El Bachra hun nuttige, maar niet steeds imposante bijdragen leverden.
Pas weer tevreden opverend kan worden geluisterd naar Jevgeny Kissin en Nelson Freire, waarna Yuko Batik, Mélodie Zhao, Alexander Schimpf, Mikhael Shilyaev, Pi’Hsien Chen, Dominique Merlet, Claudius Tanski, Boris Giltburg en nog een enigen vrij stilletjes achter de horizon verdwijnen en alleen Jean-Efflam Bavouzet, Yevgeny Sudbin en Steven Osborne meer aandacht verdienen voor zijn bewonderaars ook Fazil Say.
De dvd opnamen
Zijn bewonderaars noemen het spel van Claudio Arrau diepzinnig, hoogst geëngageerd en geadeld, zijn niet-bewonderaars spreken van op safe gespeeld, zwaarwichtig en traag, voorspelbaar. Kies aan welke kant u staat. Als handicap heeft hij een Canadese Baldwin vleugel in een kille studio. Ook foutjes passeren de revue in een moeizame uitvoering.
Als hij zich tussen het dirigeren door goed voorbereidt, komt Daniel Barenboim vaak nog tot geweldige prestaties. Zoals hier op het podium van zijn thuis, de Berlijnse Staatsopera. De pianist was tijdens de opname 62 en weet hoe je de moet zorgen dat de arietta zich majestueus ontwikkelt. Beter speelde de pianist deze sonate niet op muziekconserven.
Om Steven Kovacevich te bewonderen, moeten we ons verplaatsen naar het bekende Pianofestival in La Roque d’Anthéron. In dit geval komt dat de geluidskwaliteit niet ten goede. De pianoklank is aan de scherpe kant en de galm aan het eind van het tweede deel maakt dat de noten een dubbel eigen leven lijken te leiden. Maar als het om de vertolking als zodanig gaat is dit een juweel van een registratie. Als muziekreportage erg mooi en interessant, als audiovisueel document wat minder ook door de afleidende beeldwisselingen en close ups.
In de opname door de Italiaanse omroep van Arturo Benedetti Michelangeli zien en horen we de pianist helaas in zijn meest afstandelijke, koele gedaante. Veel engagement spreekt niet uit zijn voordracht, maar het is wel interessant om te zien hoe hij noot voor noot afweegt en hoe hij zuinig met zijn krachten omgaat. Maar verder heerst ijzige abstractie.
Bij de dvd van András Schiff gaat het niet zozeer om een verklanking van Beethovens drie laatste pianosonates, als wel om een mooi bijproduct van een masterclass. De overige opnamen bleven onbekend.
Conclusie
De lener, koper op downloader in spe ziet zich wat Beethovens laatste pianosonate betreft geconfronteerd met ten minste één dilemma: wil hij/zij een der mooiste opnamen en is hij/zij bereid meteen ook de hele cyclus van 32 te kopen? Zo ja, dan komen vooral Brendel 3 en Kempff 1 in aanmerking en in tweede instantie Goode. Van de reeksen met alleen de laatste sonates zijn dat Pollini, Kovacevich en Schiff en Solomon. Ongeacht het feit of het opnamen in mono of stereo betreft. Probeer liefst eerst zelf te luisteren en te vergelijken voordat de definitieve keuze wordt gemaakt.
Bij de dvd opnamen geldt eenzelfde dilemma: voor de volledige serie Barenboim, voor op. 111 Kovacevich. Wat jammer dat Gilels stierf voordat hij deze sonate kon opnemen, wat spijtig ook dat Argerich zich nauwelijks om dit repertoiresegment bekommerde.