Verg. Discografieën

BEETHOVEN: VIOOLCONCERT

BEETHOVEN: VIOOLCONCERT

Vaak betreurt men dat de betrouwbare geluidsregistratie niet – pak weg – ten tijde van de invoering van de boekdrukkunst werd uitgevonden. Dan hadden we bijvoorbeeld kunnen horen wat Franz Clément a prima vista van de première van Beethovens in de loop der tijd vaker gemaltraiteerde, lyrische vioolconcert maakte in 1806.

Achtergronden

Melodiek en majesteit zijn de eigenschappen waardoor Beethovens vioolconcert zich onderscheidt, de eigenschappen van de viool die hij het meest wenste te accentueren. Hij heeft ze beide zozeer gesublimeerd dat men niet meer begrijpt, hoe het concert op zoveel tegenstand kon stuiten toen de gevierde dirigent en violist Clément het op 23 december 1806 ten doop hield.

Het vermoedelijk meest gemaltraiteerde, in wezen zeer uitgesproken violistische vioolconcert uit de standaard literatuur vertoont voor het eerst in de geschiedenis een hechte verweving tussen solo en tutti. In het rustgevende Larghetto lijkt de tijd wel stil te staan. Het werk werd in 1806 geschreven, vrijwel gelijktijdig met de Vierde symfonie. Gemaltraiteerd moet het concert al zijn bij zijn première, 23 december 1806, want de solist, Franz Clement, moest zijn partij van blad spelen omdat hij die tevoren niet onder ogen had gehad.

Geen wonder dat het werk een negatief onthaal kreeg. De situatie werd nog verder gecompliceerd doordat Clement tussen het eerste en tweede deel voor bijzonder “vermaak” zorgde toen hij een eigen sonate op één snaar op een onderste boven gehouden viool speelde. Het Beethovenconcert raakte in vergetelheid totdat de nog jonge Joseph Joachim het redde en er een stel memorabele uitvoeringen van gaf met Mendelssohn als dirigent. 

Misschien was het juist deze zeldzame – onbetwistbaar romantische – natuurlijkheid der vioolcantilenen die de behoudende critici het hoofd deed schudden over zekere ‘platvloerse passages die tot in den treure werden herhaald’ – terwijl het publiek ‘over het algemeen bijzonder was ingenomen met dit concert’. Blijkens verslagen genoot men eigenlijk alleen van ‘het vermaak’ waarvoor de solist zorgde toen hij tussen het eerste en tweede deel een eigen sonate speelde. 

“Gemeine Stellen” zijn tegenwoordig wel de laatste dingen die we in het vioolconcert kunnen ontdekken; het treft ons eerder door zijn oorspronkelijkheid, dadelijk vanaf de eerste maat met zijn paukensolo op de grondtoon die het hele eerste deel zal beheersen.

Omdat een concert met een strijkersolist niet zonder meer kan vertrouwen op het contrasterend klankelement, zoals het pianoconcert of een blaasconcert, moeten de contrasten hier worden geput uit een meer innerlijke zone van de muzikale inspiratie. Ook formeel is een strijkerconcert daardoor aan andere factoren gebonden. De solist kan bijvoorbeeld niet zo effectief met de deur in huis vallen als in Beethovens laatste twee pianoconcerten: hij zou op de luisteraar de indruk kunnen wekken van een dunklinkende orkestpartij.

Het begin van dit vioolconcert is van een bijzondere, eenvoudige schoonheid: vier kwartnoten die zachtjes op de pauken klinken, gevolgd door een al even eenvoudige hymneachtige melodie van de houtblazers die een sfeer van uiterste rust schept welke gedurende dat hele eerste deel bewaard blijft. De orkestrale inleiding duurt zo’n drie minuten, waarna de viool als uit het niets te voorschijn komt met een serene stijgende frase, alsof een vogel aan zijn vlucht begint. Al het door het orkest geïntroduceerde thematische materiaal wordt door de viool herhaald en versierd.

De opbouw van het eerste deel is veel curieuzer en ingenieuzer dan de luisteraar, zwelgend in lieflijke melodieën, zou vermoeden. Conform het karakter van melodiek en majesteit dat Beethoven de viool verleende, zijn alle drie de eigenlijke thema’s (eerste, tweede en slotgroep) uitgesproken lyrisch van aard. Maar contrast moet er zijn en kómt er, maar blijft voorbehouden aan het orkest. Uit de lotharmonieën zowel van het eerste als het derde thema kan zich een driftbui ontladen, even onverwacht voor vreemden en vertrouwd voor bekenden als de plotselinge driftbuien in Beethovens dagelijkse leven moeten zijn geweest.

Deze gegevens, in wisselende volgorde aaneengeregen, modulerend, variërend, onderbroken en omspeeld door vioolfiguren van een oneindige zoetheid en souplesse bouwen samen het eerste deel op. Dat is van een lenteachtige blijheid. De cadens mondt tenslotte uit in het tweede (en belangrijkste) thema, door de solist in lage ligging gespeeld op D en G snaar, een verrassend effect, waarna dit deel met een voortvarend crescendo sluit.

Het Larghetto is een mijmering in de voorjaarszon, door geen wolk, verdriet of ergernis verstoord; het is alsof de tijd even stilstaat. Van een echte, krachtige dialoog tussen solist en orkest is nauwelijks sprake: meningsverschillen lijken er niet te zijn. Het langzame deel is zo mogelijk nog etherischer, weer met een eenvoudig, waardig hoofdthema en verder gevuld met korte stiltes die wanneer het thema de tweede keer terugkeert worden gevuld met verrukkelijk decoratieve boutades van de solist. De volmaakte teerheid van dit deel wordt haast wreed verstoord door de aardgebonden luidruchtigheid van de finale waarin de solist eindelijk wat show ten beste kan geven.

De enige dreiging uit het langzame deel schijnt zich te bundelen in het verminderde septimeakkoord dat de overgang naar de finale verzorgt. Maar ook hier is die dreiging slechts schijn: het rondothema dat zich eruit losmaakt, verklankt de sierlijkste zorgeloosheid die Beethoven aan zijn lier kon ontlokken. Het gaat in feite om een van Beethovens volmaaktste rondo’s, een qua vorm en thematiek echte rondedans.

Over die cadens uit het eerste deel gesproken. Wat Clément improviseerde weten we helaas niet meer. Vele zijn bedacht en toegepast en Ruggero Ricci zette er op cd veertien op een rij. Ik kom tot Joshua Bell, Ferruccio Busoni, Stephanie Chase, Ferdinand David, Isaac Dunaevsky, Mischa Elman, Carl Flesch, Joseph Helmesberger sr., Jenö Hubay, Joseph Joachim, Fritz Kreisler, Christi Bernard Kriens, Ferdinand Laub, Hubert Léon Leopold Auerard, Nathan Milstein, Myron Polyakin, Manuel Quiroga, Camille Saint-Saëns, Alfred Schnittke, Edmund Singer, Henri Vieuxtemps en August Wilhelmj die daarvoor belangrijke bijdragen leverden, hoewel we de meeste nooit te horen krijgen. 

Tegenwoordig is de cadens van Kreisler het meeste in zwang. Die van Joachim en Auer raakten in onbruik, al borduurde Heifetz daarop voort, zoals ook Kennedy Kreisler ‘verrijkte’. Grumiaux was nog een der weinigen die vasthield aan Joachim. Schneiderhan ging terug tot de cadens (met pauken) die Beethoven schreef voor zijn versie van het Vioolconcert als pianoconcert en die later werd overgenomen door Kremer, Zehetmair, Tetzlaff, Ferschtman en Faust. Vera Beths gebruikte de minder geslaagde van Bijlsma en Viktoria Mullova introduceert een mooie nieuwe van Ottavo Dantone.

De opnamen

De fonografie is naar verwachting ellenlang bij zo’n graag gehoord concert. Alleen al de samenstelling daarvan vergde voor een éénmans operatie zonder stimulans van buiten was een flinke klus. Dat heel wat opnamen – veelal van minder bekende solisten of op minder bekende platenlabels – ongedateerd blijven is een kwestie van geen lust hebben in urenlang gezoek.

Een populair werk als dit vioolconcert is van meet af aan goed fonografisch vertegenwoordigd. Wanneer we de grens rond 1952 bij de doorbraak van de lp leggen, staan al historische opnamen van Josef Wolfsthal als mogelijk eerste in 1925, Fritz Kreisler in 1926, Wolfsthal opnieuw in 1929, Joseph Szigety in 1932, Bronislaw Huberman in 1934 Georg Kulenkampff en opnieuw Fritz Kreisler in 1936, Jascha Heifetz in 1939 en 1940, samen met Louis Zimmermann, destijds concertmeester van het Concertgebouworkest, Adolf Busch in 1942 en daarna 1945, Guila Bustabo en Erich Röhn in 1943, Hubermann nogmaals in 1944 met in datzelfde jaar Fritz Huberman, Yehudi Menuhin, Erica Morini, dan de eerste keer Jascha Heifetz, een paar maal Yehudi Menuhin, voor het eerst Zino Francescatti en de tweede keer Joseph Szigety in 1947, later in 1948 de eerste maal David Oistrakh in 1948, George Enescu, Ida Haendel en de Fransen Ginette Neveu, Aida Stucki, George Enesco, Ida Haendel en Jacques Thibaud in 1949.  Dan volgen Szymon Goldberg en Camilla Wicks in 1950, Christian Ferras en Gioconda de Vito in 1951 en tot slot Alfredo Campoli en Ruggero Ricci in 1952. Het is de tijd waarin men gul was met rubato

Huberman was behalve een bevlogen violist ook een idealist die de Pan-Europese gedachte voorstond en die samen met William Steinberg het Israël filharmonisch orkest stichtte. Hij was het ook die in een brief aan Furtwängler vergeefs vroeg om steun voor de vervolgde Joden en die weigerde nog langer in Nazi Duitsland op te treden. In de jaren dertig van de vorige eeuw moet hij zoiets als een Kremer, Zehetmair, Tetzlaff of Kennedy zijn geweest. Hij speelt het Beethovenconcert in levendige tempi met boeiende wendingen, heeft een stralende toon en streeft niet op gewilde wijze naar Olympische Hoogten. Helaas is de verdoeking van de oude 78t. Columbia platen uit 1934 verre van ideaal gelukt; de digitale ruisonderdrukking slaat nogal eens te hevig toe en maakt de solist soms bijna onhoorbaar. Maar verder is deze (her)uitgave van groot belang.

Curieus is de tijdens de oorlog – 6 mei 1943 – in Amsterdam gemaakte opname van de gepassioneerde Amerikaanse Giula Bustabo. Heel wat bijgeluiden, toonhoogtefluctuaties, een coupure (na 13’33”), applaus, (na het eerste deel al) doen afbreuk aan het resultaat. Maar ergst van al is Mengelbergs aanpak met verontrustend wisselende tempi. Frappant nog wel dat de soliste ondanks de Naziban die daarop rustte de cadensen van Kreisler speelde,

Een ander curiosum – maar verder van artistiek gering belang – is de door de Berlijnse omroep in 1944 gemaakte oorlogsopname van Erich Röhn en Furtwängler die tenslotte via Rusland weer in het Westen belandde. Gerhard Taschner was in een moeilijke periode concertmeester van het Berlijns filharmonisch. 

De meeste reprises zijn er – niet onlogisch – van Heifetz, Menuhin, Oistrakh, Milstein en Suk: de rond het midden van de vorige eeuw ‘grootsten’. Menuhins eerste opname met Orlov dateert bijvoorbeeld uit 1946, in 1947 en 1952 nam hij het werk tweemaal met Furtwängler op, in 1958 met Silvestri en tenslotte in 1966 met Klemperer.

Een uitzonderlijke noblesse, helaas soms aangetast door een onzekere intonatie waren altijd het kenmerk van de vertolkingen van de niet meer piepjonge Menuhin. De vraag is dus welke van zijn zeven opnamen het aanbevelenswaardigst is. Muzikaal bezien de in Luzern gemaakte versie, technisch bezien in wezen natuurlijk die met Klemperer en Oistrakh, maar eerlijkheidshalve ook die met het Philharmonia orkest onder Furtwängler. In de in het oude Kunsthaus in Luzern gemaakte opname is ongehaast, vurig in de hoekdelen, heel verinnerlijkt in het middendeel dat hij een paar jaar later sneller nam (en in Moskou juist langzamer). De spanning in de latere opname met het Philharmonia orkest valt soms wat weg en de solopartij klinkt bij vlagen minder zuiver. Een grappige herinnering aan de luchtbrug die in 1947 zorgde dat Berlijn van voedsel werd voorzien tijdens de Sovjet blokkade, zijn de zwak hoorbare Dakota’s. De opname werd in het Titania Palast gemaakt en dateert van 6 september. De Russische opname uit Moskou dateert uit dezelfde periode, uit een tijd waarin Menuhin een humanitaire pelgrimage maakte langs bekende zwaar getraumatiseerde plaatsen: zoals bevrijde concentratiekampen, het desolate Rusland en Duitsland. Wat Menuhins laatste opnamen betreft, is duidelijk sprake van een harmonischer samenwerking met Oistrakh dan met Klemperer. Gebleven zijn de noblesse, de kenmerkende zoete toon en de spiritualiteit, ook de fraaie eb en vloed werking van zijn voordracht, maar zijn toon is wat dun geworden en zoals gezegd, de intonatie had zuiverder gekund.

Wat Heifetz betreft, van hem is de door Mark Obert-Thorn keurig gerestaureerde ex RCA-Victor opname van Naxos de uitgave die veruit het beste is in alle opzichten. De gortdroge H8 studio klank is verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor een heel aangenaam klankgemiddelde. En solist en dirigent? Zijn het om te beginnen roerend eens; ze geven echt een ideale verklanking in alle opzichten met meesterlijk spel van solist en orkest. Ook de 14 januari 1945 met Rodzinsky gemaakte en keurig door Music & Arts verdoekte uitvoering is zeer de moeite waard. Deze maakt deel uit van een Heifetz cd album met 2 schijfjes dat ook de vioolconcerten van Mendelssohn, Brahms, Sibelius en Korngold bevat.

Zino Francescatti had vaak een wat schrille toon en daarom is zijn mono-opname met Ormandy relatief de beste. Sinds het begin van het stereotijdperk kwam een heel middenveld aan opnamen tot stand, dat vanuit huidig perspectief aan de tamelijk grauwe kant is. Neem als voorbeeld Aaron Rosand met een op zich heldere, technisch gave en duidelijke opvatting die hij niet kan waarmaken tengevolge van een enerzijds meedogenloos directe en hier en daar haperend orkestspel blootleggende, anderzijds meteen de pauken te veel galm meegevende opname. 

Van de opnamen met Wolfgang Schneiderhan aangaat, geldt een voorkeur voor die met dirigent Jochum. Mooi oude-school werk. Nathan Milstein gebruikte eigen cadensen en speelt het mooist bij William Steinberg die helaas nogal routineus begeleidt. 

Met de lezing van Pinchas Zukerman en Barenboim is in wezen ook niets mis: de opvatting is breed, maar de spanning blijft gehandhaafd, de solist steekt in puike vorm, zijn toon is aangenaam warm en zijn frasering bezit een aangename combinatie van gloed en eenvoud. Maar uiteindelijk is de toegevoegde waarde wat gering. Dat geldt ook voor de klassiek-koele benadering van Ferras die eerst heel mooi door Böhm, maar later juist een te somptueuze romantische begeleiding van Karajan meekreeg en het beste bevalt.

In Anne Sophie Mutter’s best mooie, nog van jeugdige sereniteit getuigende eerste opname speelt Karajan ook een haast te dominante rol. Zo’n twintig jaar later heeft ze alle serene noblesse achter zich gelaten en begeeft ze zich in ouderwets en gewild aandoende portamenti, glissandi en vibratogebruik. Aan fascinerende momenten geen gebrek, bijvoorbeeld in hier en daar wat extra aangebrachte versieringen. Maar het gestoei met diverse soorten dynamiek, articulatie, kleuring, trillers maakt al gauw een geforceerde, heel onnatuurlijke indruk en dirigent Masur kan het werk niet meer redden.

Een blik op de grote Russen, David Oistrakh en Leonid Kogan. Wat Kogans laatste opname betreft, die ontbrak op het appèl, maar van beide eerdere, kort na elkaar in Parijs ontstane versies is die met Silvestri wat stroefjes uitgevallen en klinkt die met Vandernoot spontaner; met name het langzame deel klinkt veel doorleefder.

En Oistrakh? Gek genoeg komen we hem tegen alle verwachtingen in feitelijk niet tegen bij de favorieten, zijn minstens vier, niet alle onder een blijkbaar gelukkig gesternte ontstane opnamen ten spijt. Oistrakh zelf vond zijn opname met Cluytens de beste, maar daarover valt te twisten

Kyung-Wha Chung maakte twee opnamen van het Beethovenconcert. De eerste op Decca, uit Wenen, met Kondrashin maakte al een geweldig positieve indruk met als enige smet de nogal prozaïsche directie, maar in de tweede uit Amsterdam met Tennstedt is ze nog indringender en intenser, zij het dat ze bij alle flair in de hoekdelen en de gesublimeerde emotie uit het middendeel een lichtere toets aanslaat dan Itzhak Perlman en – zoals dat in het moderne jargon wordt genoemd – zich kwetsbaarder opstelt. Jarenlang gold Perlman wel als de beste keuze dankzij de beste samenwerking met  Giulini.

Naast hem profileert met name Pinchas Zukerman zich heel fraai. Van zijn beide opnamen overtuigt die op DG het meest, met name ook omdat Barenboim een begrijpender, meegaander begeleider is dan Mehta. De opzet is breed, grootschalig, maar bevat een heel geconcentreerd gespeeld eerste deel en een door eenvoud uitmuntend tweede.

Van Isaac Stern’s beide opnamen overtuigt die met Bernstein het meeste dankzij de inspirerende werking van solist en dirigent over en weer. Een heel vloeiende lezing, vol persoonlijk karakter, maar helaas opgenomen met een te gering dynamisch bereik waardoor met name echt zachte passages nuchter luid klinken. Arthur Grumiaux geeft een heel serene verklanking en staat daarmee meer in de traditie van Kulenkampff en Schneiderhan; hij profiteert uiteraard van de recentere, beter klinkende opname.

De opname van Nigel Kennedy heeft duidelijk ‘live’ karakter en werd in Lübeck gemaakt. Bij hem klinkt het werk traag, stroperig en dreigt af en toe tot stilstand te komen. De Engelsman diskwalificeert zichzelf tenslotte met zijn eigen cadens voor het laatste deel, een improvisatie die tenslotte hopeloos strandt in kwarttonen.

Maar in deze categorie zijn het toch vooral Gidon Kremer en Harnoncourt met het Chamber Orchestra of Europe die het meeste indruk maken met een heel persoonlijke, haast uitdagende en in elk geval opwindende opvatting – cadens I, belangrijke rol van de pauken en zelfs een piano – die zonder van oude instrumenten gebruik te maken toch de geest van het begin der negentiende eeuw fraai laat uitkomen.

Haast nog opvallender is de belangrijke rol van de volgende generatie solisten. Niet zozeer van Anne Sophie Mutter, Christian Tetzlaff, Nigel Kennedy, Vanessa Mae en Frank Peter Zimmermann, maar van Thomas Zehetmair, Viktoria Mullova, Hilary Hahn en vooral Isabelle Faust

Als een soort “gouden standaard” gold zoals opgemerkt jarenlang de uiterst beheerste en evenwichtige vertolking door Itzhak Perlman met Giulini uit 1980 en niet de latere met Barenboim. Het is echt een “Great recording of the century”, getuigend van een best aangenaam lichte neiging tot understatement en een terughoudendheid in romantisch expressief opzicht. De vertolking ademt kracht, mee dankzij Giulini’s fraai afgestemde begeleiding.

De toen nog tiener Hilary Hahn komt met Zinman als dirigent met een traditionele, maar heel karakteristieke aanpak, waarmee ze het in haar gestelde vertrouwen volkomen waarmaakt. Haar toon is heel puur en fraai, haar expressie gul en warm ze articuleert heel mooi en speelt met veel finesse. Aan het slot van Kreislers cadens in I lijkt ze haast in trance te zijn; het vrij langzaam genomen tweede deel bezit een haast gesluierde schoonheid, de finale een atletisch karakter. Kennelijk inspireert ze David Zinman ook tot veel meegaandheid en aandacht voor subtiliteiten; de integratie tussen solist en orkest is volmaakt. De nadruk ligt meer op het muzikale argument dan op de persoonlijkheid van de soliste. 

Hahn volgt in interpretatief opzicht ongeveer de centrale opvattinglijn van Kreisler (met Blech), Heifetz (met Toscanini) en Stern (met Bernstein), zij het met een duidelijk postromantische inslag. De indringender, onderzoekender aanpak van Hubermann, Tetzlaff, Kremer (met Harnoncourt) en Zehetmair lijkt minder bij haar temperament te passen. Een uitstekend resultaat!

Komen we tot een paar van de meer markante opnamen uit de ‘authentieke’ categorie. Tot de in expressief opzicht meest ascetische vertolkingen met een minimale expressieve grandeur behoort die van Vera Beths. De gortdroge paukenslagen zetten de toon; de tempi zijn strak, romantische vrijheden, individuele expressie zijn niet aan de orde. Beths speelt ook op heel pure, vibrato-arme wijze met slanke toon, Ze toont intelligentie, gratie en gelukkig de nodige zelfverzekerdheid. Maar het ontbreekt wat aan echte vervoering en fantasie. De cadensen van Anner Bijlsma zijn ook bepaald geen aanwinst.

Meer indruk maakt toch wel Thomas Zehetmair met het Orkest van de XVIIIe eeuw onder Frans Brüggen. Zelden zoveel inzicht, stijlgevoel, verbeeldingskracht bijeen gehoord; de schaal van het werk klopt hier ook precies. Met recht wordt het werk hier “als nieuw herschapen”. Dat bijzondere begint met een ongewoon voortvarend begin van het eerste deel waaraan aan de toevoeging ma non troppo niet teveel betekenis wordt toegekend en wat de kracht en de brille van de muziek ten goede komt. Ook de dynamische extremen zijn vrij groot en de oorspronkelijke betekenis van concertare (wedijveren) wordt eer bewezen. Alleen een Hubermann ging decennia eerder ongeveer zo te werk. De timbres van de oude instrumenten en de door Brüggen met het orkest ontwikkelde stuwkracht helpen ook om het drama te intensiveren. Het langzame deel zit vol subtiele effecten en het rondo bezit veel ritmische verve.

Ook Joshua Bell werkt samen met een klein orkest dat weliswaar op moderne instrumenten speelt, maar waaraan Norrington authentieke impulsen meegeeft: helderheid, puntigheid, gering vibrato. Concentratie, helderheid en kleinschaligheid zijn troef Het resultaat zou treffender zijn geweest wanneer de opname wat meer galm en warmte had gehad. Bell gebruikt een imposante, mooie eigen cadensen. Wat zo tot stand komt is een bijzondere, echt onromantische, maar hecht gestructureerde interpretatie met eigenlijk het intieme tweede deel als hoogtepunt.

Gidon Kremer doet uiteraard met name in zijn tweede opname ook prachtige dingen. De accentrijke opvatting van Harnoncourt is in zoverre traditioneel dat hij de gangbare vrij brede tempo opvattingen volgt en geen gebruik maakt van oude instrumenten. Overigens speelt dat Europese kamerorkest heel alert en gaaf. Waar Zehetmair als grote cadens de versie van Schneiderhan met alleen pauken extra kiest – in feite een omzetting van die voor piano toen Beethoven het vioolconcert omwerkte tot pianoconcert – opteert Kremer voor de versie van Schnittke die als het ware een mini trio voor viool, piano en slagwerk is. Interessant voor een keer, maar niet ideaal tegen veel herhalingen bestand.

En dan is daar de gewetensvolle Viktoria Mullova, die lang wachtte voordat ze het Beethovenconcert aan de cd toevertrouwde en die intussen een hele ontwikkeling richting ‘authenticiteit’ doormaakte. Het zal geen toeval zijn dat ze tenslotte in Gardiner de gezochte verwante ziel vond en het resultaat van deze samenwerking mag er wezen. Twee facetten aan deze opname trekken de aandacht. Om te beginnen wordt in het begeleidende boekje opgemerkt dat bij de voorbereiding de originele handschriften zijn geraadpleegd door de dirigent en de soliste en dat een aantal oorspronkelijke en alternatieve oplossingen hier zijn toegepast. Voor het ‘blote oor’ van de niet te gespecialiseerde luisteraar zal het nauwelijks te onderscheiden zijn. Het tweede facet is het gebruik van de nieuwe passend stijlvolle cadensen van Ottavio Donatone. Mullova speelt met een fraai zuivere en – in tegenstelling wat over haar wordt beweerd – allerminst onderkoelde toon en een uiterste finesse. Dynamische contrasten en nuancen zijn sprekend uitgewerkt. Frappant is hoe ze elk detail in de melodiek fraai uitwerkt zonder daar expliciet de aandacht op te vestigen. De muziek bloeit hierdoor bijzonder op. Technisch en qua toonvorming valt op haar interpretatie niets aan te merken, de virtuositeit blijft beteugeld, er wordt wel met flair gespeeld en niet nodeloos zwaarwichtig gedaan in het eerste deel. Het Larghetto is van een serene zuiverheid en een kalme schoonheid, de aanstekelijk aandoende finale verloopt luchtig vlot, haast dansant en best flexibel. Gardiner begeleidt zorgzaam, toegewijd en alert. Het eindresultaat getuigt van lyrische flair en grote distinctie; het is gelukkig ook niet al te pretentieus.

De grillige, erg eigenzinnige tweede opname van Nigel Kennedy met het Pools kamerorkest kunnen we beter meteen vergeten. Misschien kunnen zijn fans er iets mee, de Beethovenliefhebber zeker niet.

Van Salvatore Accardo klinkt de opname met Giulini heel warm en sonoor, maar de interpretatie is wat al te statig.

Veel waardevoller is de bijdrage van Vadim Repin in een vooral door Muti en het Weense orkest groots opgezette, gezaghebbende lezing. De hele aanpak maakt wel een wat berekende indruk met te veel invloed van de dirigent die zich nogal op de voorgrond plaatst in een groots opgezette vertoning. Maxim Vengarov spint het eerste deel met Rostropovich om onduidelijke reden veel te lang uit.

Christian Tetzlaff munt een paar maal uit met een heldere articulatie, een gave toon, een levendige attaque en hij levert een van de dichterlijkste interpretaties van het langzame deel. In de finale zet hij de sokken erin. Niet zozeer in Duitsland, maar in Engeland werd hij hiervoor met lofprijzingen overladen.

Bij de na 2006 (toen de basis voor deze discografie werd gelegd) verschenen uitgaven kan met genoegen worden vastgesteld dat de dames de overhand hebben. Denigrerend te spreken over ‘vioolbabes’ doet hen grof onrecht.

Contrast genoeg. Zo is daar de hier onbekende jonge Min-Jin Kym die het concert erg zachtmoedig aanpakt en de lyrische kanten benadrukt. Geschakeerder, pittiger en zeker zo doorleefd, maar enigszins beschouwend doet Isabelle Faust het werk eerst in 2006 een keer in Praag. De drang en de vaart zijn aangenaam en het spel klinkt helder, indringend. Zij behoort tot degenen die in het eerste deel de transcriptie van de cadens voor de pianoversie gebruikt.

Of ze al gauw niet meer tevreden was over het resultaat en vind dat het beter kon? In ieder geval deed ze het niet slechts dunnetjes, maar fantastisch mooi verheven als het ware in hoger sferen verkerend in Bologna over met een attente  sympathieke superbegeleiding van Abbado’s kleine, maar geweldige Mozart orkest. Een of meer concertuitvoeringen vooraf maakten dat alle puntjes precies op alle i’s terecht kwamen. Het resultaat klinkt fabelachtig en onvergetelijk. Ook Stephanie Chase ging op de authentieke tour en droeg daarvoor eigen cadensen aan en levert een memorabele prestatie.

Voor een energieke, heldere en hoorbaar Frans getinte bijdrage zorgen Régis Pasquer en Renaud Capuçon.

Als twintigjarige had Lisa Batiasvili het Beethovenconcert al op haar repertoire. Zo’n tien jaar later legde ze het vast en ze deed dat zonder dirigent. De uitkomst mag er wezen. Ze huldigt een vrij lichte, wendbare toets, maar had in het langzame deel wat poëtischer mogen zijn. Ook zij koos voor de cadens met de piano achtergrond.

Hierna stelt Arabella Steinbacher onverwacht wat teleur. Ze toont hier erg trage opvatting vol tempowisselingen. De (Kreisler) cadens klinkt wat ongeïnspireerd en vlak. Ook de finale mist vaart.

Zoals het haar vaker met andere werken lukte, verschaft Patricia Kopatchinskaya een enigszins nieuwe visie op deze werken. Om te beginnen klinkt ze interessanter en uitdagender in dat jeugdfragment, maar die tendens zet zich voort in de overige bekende werken. Daaraan draagt natuurlijk bij dat het goed begeleidende orkest op ‘oude instrumenten’ speelt maar dat ze in ‘het’ Vioolconcert ook zorgt voor eigen aanpassingen van de oorspronkelijke cadensen voor de pianoversie (met pauken) Haar toon is vrij licht, haast Mozartiaans opera-achtig. Lichte rubati dragen bij aan een versterkte expressie. De tempi zijn logisch en vloeiend, maar er wordt ook heel vitaal gemusiceerd.

Wie Janine Jansen regelmatig meemaakt, weet hoe communicatief (met orkest én publiek) en spontaan haar optreden is. Ze verrast met aangename kleine wisselingen van kleur en nadruk en brengt de muziek sterk tot leven zonder een al te persoonlijke visie te tonen. Wat de begeleiding betreft, trof ze het ideaal in Bremen.

Bij Nikolaj Znaider is het warmbloedig en sereen gespeelde langzame deel het hoogtepunt uit een verder ook zeer doorleefde vertolking. Joshua Bell wierp zich met eigen cadensen ook met succes in een veerkrachtige, vrij lichte vertolking in het authentieke peloton met Norrington.

En tot een (voorlopig) slot komend, is daar die andere, eerder bescheiden landgenote Liza Ferschtman, die vaak inhoudelijk meer te bieden heeft. Er is vermoedelijk grondig over nagedacht met wie en waar ze het Beethovenconcert, n.b. haar eerste grote concertregistratie, zou vastleggen. De keuze voor het Orkest van het Oosten met aan het hoofd de in authentieke uitvoeringspraktijken doorknede Jan Willem de Vriend brengt haar in de buurt van Zehetmair met Brüggen. Dat uit zich in een duidelijke frasering en articulatie, in een prominent hoorbaar aandeel van de blazers (ook de hoorns) en natuurlijk vooral van de pauken die een groot aandeel hebben in Schneiderhans cadens. Het eerste deel klinkt weloverwogen en resoluut, het tweede dichterlijk en het derde spiritueel. De balans is uitstekend.

Thomas Gould met een fraai gepolijste heldere visie waarin hij breed fraseert en goed articuleert en Lorenzo Gatto die vooral opvalt door zijn zuivdere intonatie en expressieve aanpak die zijn communicatieve lezing veel goed doet, sluiten bij het afsluiten van deze recensie voor een positief slotakkoord

Andere solo instrumenten

Wie tenslotte het Vioolconcert eens zonder viool wil horen, kan terecht bij het arrangement als pianoconcert met Daniel Barenboim en het Engels kamerorkest of bij dat als klarinetconcert met Michael Collins en een Russisch orkest onder Mikhail Pletnev die het stuk in deze vorm bewerkte met als enige (en belangrijke) nadeel dat er nogal wat transponeren aan te pas komt – vooral in het passagewerk – om de klarinet in zijn mooie middenregister te laten opereren. Maar erg mooi klinkt het allemaal wel, natuurlijk het fraaist in de lange cadens (van Pletnev) en het larghetto.

Conclusie

Omdat het wemelt van de prachtvertolkingen zal het duidelijk zijn dat geen enkele daarvan tot absolute ‘winnaar’ kan worden uitgeroepen. Maar is niet juist de verscheidenheid aan de top die aanleiding kan zijn om meerdere opnamen te bezitten, een aantrekkelijk facet?

Grofweg beluisterd vallen alle opnamen van dit vioolconcert in twee groepen uiteen: het eerbiedige, verheven en eerder nogal introverte met daar tegenover het stoerdere, extroverte. In de eerste categorie treffen we onder meer Kreisler, Ferras, Vengerov, Repin, Perlman, Ferschtman, Kopatchinskaya en Faust aan, in de andere bijvoorbeeld Heifetz, Huberman, Zehetmair, Kremer en Jansen.

Momenteel prijken ruim honderd opnamen – deels als (her)heruitgaven van dezelfde oerversie – in de verzamelcatalogus: een waar mèr a boire. Niet alle van de her-heruitgaven zijn hieronder vermeld. Van de met recht zo genoemde historische vertolkingen is vooral die van Bronislav Huberman interessant. Echt een lezing uit een vorig tijdperk, vol vuur en intensiteit. Van de naoorlogse traditionalistische groten zijn het niet meer zozeer Menuhin, Francescatti, Stern, Oistrakh, Suk, Milstein, Kogan, Szeryng, Grumiaux en Heifetz die blijvend indruk maken, maar domineren langzamerhand jongeren als Kremer, Hahn, Zehetmair, Mullova, solisten die ons echt bijna naar de Elysische velden brengen. Bij de oudgedienden zijn het vooral Perlman en Schneiderhan die blijvend imponeren. Bij de iets jongeren inderdaad Mullova, Kremer, Zehetmair, Hahn, Tetzlaff en Bell. En bij de nog jongeren de dames Biatisvili, Kopatchinskaya, Jansen en Ferschtman. Maar bovenal Faust II die de luisteraar echt ruim veertig minuten naar die Elysische wereld brengt.

Zelf beleef ik bij de dames het meeste plezier aan Faust II, Jansen, Mullova, Ferschtman, en Kopatchinskaya en bij de heren aan Zehetmair, Perlman, Tetzlaff en Kremer/Harnoncourt, ongeveer in deze voorkeursvolgorde. Maar het bepalen van één absolute winnaar is volledig uitgesloten. Misschien is eigenlijk het zinnigste advies: ga voor de solist die uw eigen favoriet is, maar houdt de hier gegeven indicatie wel in het achterhoofd.

Discografie

1925 Josef Wolfsthal met het orkest van de Berlijnse staatsopera o.l.v. Thierfelder. Biddulph LAB 095. 

1926 Fritz Kreisler met het orkest van de Berlijnse staatsopera o.l.v. Leo Blech. Biddulph LAB 049/50, Pearl GEMM CDS 9996, Music & Arts CD 290 (2 cd’s), Naxos 8.110909. 

1929 Josef Wolfsthal met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Manfred Gurlitt. Symphonia SYMCD 1141, ZYX PD 5021-2, Pristine Audio PASC 239, DG 453.804-2 (6 cd’s). 

1932 Joseph Szigety met het Brits symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter. Pearl GEMMCD 9345, Music Memoria 30272, Music & Arts CD 813, Naxos 8.110946. 

1934 Bronislaw Huberman met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. George Szell. EMI 763.194-2, APR APR 5506, Naxos 8.110903. 

1934. Joseph Szigety met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Thomas Beecham. Naxos 8.110946, Opus Kura OPK 2029.

1936 Fritz Kreisler met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. John Barbirolli. Biddulph LAB 100. 1, Pearl GEMM CDS 9362, Vocalion LTD 2011, Dutton CDVS 1917.

1936 Georg Kulenkampff met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Hans Schmidt-Isserstedt. Dutton CDEA 5018, Teldec 9031-76443-2, Opus Kura OPK 2090. 

1939 Jascha Heifetz met het NBC symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. RCA GD 60261, Naxos 8.110936. 

1940. Louis Zimmermann met het Concertgebouworkest o.l.v. Willem Mengelberg. Tahra TAH 420/1 (2 cd’s).

1940. Jascha Heifetz met het Boston symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. RCA 09026-61736-2.

1942. Adolf Busch met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Fritz Busch. Archipel ARPCD 0310.

1943 Giula Bustabo met het Concertgebouworkest o.l.v. Willem Mengelberg. Archive Documents ADCD 117, Music & Arts KICC 2060. 

1943. Erich Röhn met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Andromeda ABDRCD 9122.

1943. Karl Flesch met het Luzern festival orkest o.l.v. Paul Kletzki. Partikulier Symposium 1032/4 (3 cd’s).

1943. Erich Röhn met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. DG 427.780-2.

1944. Fritz Kreisler met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. John Barbirolli. Past Perfect 205635-303, Biddulph LAB 100.

1944 Bronislaw Huberman met de Nat. Orchestra association, New York o.l.v. Leon Barzin. Arbiter 115. 

1944. Erica Morini met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Vladimir Golschman. Doremi DHR 7783.

1944 Erich Röhn met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Dante LYS 069, DG 471.289-2, Russian Disc RCD 25001 (4 cd’s). 

1945 Jascha Heifetz met het Filharmonisch symfonie orkest o.l.v. Arthur Rodzinsky. Music & Arts CD 3873 of 1101 (2 cd’s), As Disc 633. 

1945. Yehudi Menuhin met het New Yorks Filharmonie symfonie orkest o.l.v. Artur Rodzinsky. Music & Arts 1053 (2 cd’s).

1946 Yehudi Menuhin met het Moskou’s Groot symfonie orkest o.l.v. Alexander Orlov. Russian Revelation RV 10066. 

1946. Zino Francescatti met het Parijs’ Conservatorium orkest o.l.v. André Cluytens. Doremi DHR 7812.

1946. Joseph Szigety met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Bruno Walter.  Dante LYS 397, Sony 64459, 66246 (10 cd’s), Naxos 8.110946.  

1947 Yehudi Menuhin met het Luzern festival orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Dante LYS 249, Testament SBT 1109, Naxos 8.110996. 

1947 Yehudi Menuhin met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Music & Arts CD 708, Myto 00197,  Foni CDE 1013, Andromeda ANDRCD 5047 (4 cd’s). 

1948. Yehudi Menuhin met het Philharmonia orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. EMI 566.975-2, 747.119-2.

1948. David Oistrakh met het Bolshoi symfonie orkest o.l.v. Aleksander Gauk. Jube JUBE 1322.

1948. Ginette Neveu met het SWF omroeporkest Stuttgart o.l.v. Hans Rosbaud. Tahra 2355/7 (3 cd’s), Music & Arts MACD 0837, Hänssler HAEN 93033.

1948. David Oistrakh met het Berlijns Omroep symfonie orkest o.l.v. Hermann Abendroth. Istituto discografico Italiano IDIS 6483.

1949 Ginette Neveu met het SWF omroeporkest Baden-Baden o.l.v. Hans Rosbaud. Music & Arts CD 650, 837, Dante LYS 389/92 (4 cd’s), Tahra TAH 355/7, Hänssler CD 93.033  (3 cd’s). 

1949. Jacques Thibaud met het Kamerorkest Lausanne. Tahra TAH 499/500 (2 cd’s).

1949. Gerhard Taschner met hert Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Tahra TAH 461, MGD MDG 642.1113-2. 

1949. Aida Stucki met het Omroeporkest Radio Beromünster. o.l.v.  Walter Barylli. Tahra TAH 663. 

1949 George Enescu met het orkest van de universiteit van Illinois o.l.v. John Kuypers. Biddulph LAB 108. 

1949 Ida Haendel met het Philharmonia orkest o.l.v. Rafael Kubelik. Testament SBT 1083. 

1950. David Oistrakh met het Russisch staatsorkest o.l.v. Alexander Gauk. Dante LYS 331/4 (4 cd’s), RCA GD 69055. 

1950. Szymon Goldberg met het New York filharmonisch orkest

 o.l.v. Dimitri Mitropoulos.Music & Arts 1223 (8 cd’s).

1950. Jascha Heifetz met het Hollywood Bowl orkest o.l.v. Serge Koussevitzky. Liebermann DHR 7725.

1950. Camilla Wicks met het Filharmonisch symfonie orkest New York o.l.v. Bruno Walter. Music & Arts CD 1160.

1951. Christian Ferras met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. Audite AUDITE 95.590, Tahra TAH 448, Audite 95.590.

1951. Gioconda de Vito met het RIAS Symfonie orkest o.l.v. Georg-Ludwig Jochum. Audite 95.621.

1951. Christian Ferras met het SWF symfonie orkest o.l.v. Karl Böhm. Urania URN 22178.

1952. Gerhard Taschner met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Tahra TAH 461, MDG 642.1113-2.

1952. David Oistrakh met het Berlijns Omroeporkest o.l.v. Hermann Abendroth. Pilz CD 78000, Archipel ARPCD 0537.

1952 Alfredo Campoli met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Josef Krips. Belart 461.355-2, Beulah SPD 10.

1952. Ruggero Ricci met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Adrian Boult. Decca 480.2080. (2 cd’s).

1953. Yehudi Menuhin met het Philharmonia orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. EMI 566.975-2, Myto MCD 00197, Testament SBT 1109. 

1953. Nathan Milstein met het Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. William Steinberg. Capitol 66550. 

1953. Arthur Grumiaux met het Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Decca 482.8399 (14 cd’s).

1953. Zino Francescatti met het Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Q Disc 97015.

1953. Isaac Stern met het Omroeporkest Tokio o.l.v. Kurt Wöss. King International KKC 2003/4 (2 cd’s).

1954. Nathan Milstein met het Praags filharmonisch orkest o.l.v. George Szell. Claves 50-2813.

1954 David Oistrakh met het Stockholm festival orkest o.l.v. Sixten Ehrling. Urania WS 121107, Testament SBT 1032. 

1954. Bronislav Gimpel met het Bambergs symfonie orkest o.l.v. Heinrich Hollreiser. Cambria CAMCD 121.

1954. Johanna Martzy met het Orkest van de Italiaans Zwitserse omroep o.l.v. Otmar Nussio. Doremi DHR 7778.

1954. Isaac Stern met het Nationaal orkest van de Franse omroep o.l.v. Josef Krips. Cascavelle VEL 3154, Profil PH 8077 (10 cd’s).

1954. Szymon Goldberg met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Music & Arts 1223 (8 cd’s).

1954. Wolfgang Schneiderhan met het Omroeporkest Rome o.l.v. Sergiu Celibidache. Archipel ARPCD 0421.

1955. Nathan Milstein met het Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. William Steinberg. EMI 567.583-2, 665550.

1955. Mischa Elman met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 480.6595. 

1955. Wolfgang Schneiderhan met het Luzern festival orkest o.l.v. Herbert von Karajan. Archipel ARPCD 0433.

1955. Lola Bobesco met het Nationaal orkest van de Belgische omroep o.l.v. Edgar Doneux. Talent DOM 2910-501X.

1955. Jascha Heifetz met het Boston symfonie orkest o.l.v. Charles Munch. RCA RD 85402, 09026-61742-2, 09026-68980-2, Sony 88697-76138-2. 

1955. Zino Francescatti met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Archipel ARPCD 0380.

1955. Wolfgang Schneiderhan met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v.Paul van Kempen. DG 477.5263 (5 cd’s).

1956. Leonid Kogan met het Omroeporkest Turijn o.l.v. Rudolf Kempe. Archipel ARPCD 0349.

1956. Lola Bobesco met het SWR Omroeporkest o.l.v. Hans Müller-Kray. Meloclassic MC 2036.

1956. Wolfgang Schneiderhan met het Londens symfonie orkest o.l.v. István Kertész. BBC Legends BBCL 4217-2.

1956. Mischa Elman met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Testament SBT 41343.

1957. Arthur Grumiaux  met het Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Philips 468.828-2. 

1957. Leonid Kogan met het Parijs’ Conservatorium orkest o.l.v. André Vandernoot. Testament SBT 1228. 

1957. Ida Haendel met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. Supraphon SU 4024-2.

1957. Nathan Milstein met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Adrian Boult. BBC BBCL 4152-2.

1957. Franco Gulli met de Beierse kamerfilharmonie München o.l.v. Michel Plasson. Atlantis Art AG 9703-2.

1958. Leonid Kogan met het Parijs’ Conservatorium orkest o.l.v. Constantin Silvestri. EMI 767.732-2. 

1958. Henryk Szeryng met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. Chant du monde PR 254007.

1958. Zino Francescatti met het Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Q-Disc 97015. 

1958. Yehudi Menuhin met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Constantin Silvestri. EMI767.310-2. 

1958. Wolfgang Schneiderhan met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Eugen Jochum. DG 427.197-2.

1959 David Oistrakh met het het Nationaal orkest van de Franse omroep o.l.v. André Cluytens. EMI 769.261-2, Regis RRC 1329, Praga DSD 35008-2.

1959. Nathan Milstein met het Frans nationaal orkest o.l.v. Lorin Maazel. Musidisc CD 972 (4 cd’s).

1959. Henryk Szeryng met het Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. Testament SBT 1353.

1959. Jascha Heifetz met het Boston symfonie orkest o.l.v. Chales Munch. RCA CD 0766. 

1960. David Oistrakh met het Omroeporkest Milaan o.l.v. Vittorio Gui. Cetra CDAR 2028.

1960. Leonid Kogan met het Moskou’s symfonie orkest o.l.v. Kyrill Kondrashin. Arlecchino ARL 36.

1960. Arthur Grumiaux met het Philharmonia orkest o.l.v. Alceo Galliera. Philips 426.064-2.

1961. Zino Francescatti met het Columbia symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter. Sony 42018, 47659. 

1961. Nathan Milstein met het Philharmonia orkest o.l.v. Erich Leinsdorf. EMI 253.654-2.

1961. David Oistrakh met het A. Scarlatti orkest Napels o.l.v. Herbert Albert. Melodram CDM 28034 (2 cd’s).

1961. Christian Ferras met het Frans Nationaal orkest o.l.v. Joseph Keilberth. Econa TCE 8720 (2 cd’s).

1962 Wolfgang Schneiderhan met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Eugen Jochum. DG 427.197-2, 447.403-2. 

1962. Josef Suk met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Franz Konwitschny. Supraphon SU 110628-2.

1962. Yehudi Menuhin met het USSR Staatsorkest o.l.v. Jevgeny Svetlanov. Melodiya MEL 10.01518.

1963. Yehudi Menuhin met het Moskou’s filharmonisch orkest o.l.v. David Oistrakh. BBC Legends BBCL 4019-2. 

1963. Zino Francescatti met het Radio filharmonisch orkest o.l.v. Jean Fournet.

1963. Steven Staryk met het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Centaur CRC 3186/7 (2 cd’s).

1963. Aldo Ferraresi met het Omroeporkest Beromünster o.l.v. Erich Schmid. Rhine Classics RH 001 (18 cd’s).

1963 Nathan Milstein met het Philharmonia orkest o.l.v. Erich  Leinsdorf. EMI 253.654-2, 764.830-2 (6 cd’s). 

1964. Isaac Stern met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 47521, 63153, 88697-683912 (6 cd’s). 

1964. Zino Francescatti met het Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. 

1964. Wolfgang Schneiderhan met het Londens symfonie orkest o.l.v. István Kertész. BBC Legends BBCL 4217-2.

1964. Erich Gruenberg met het Philharmonia orkest o.l.v. Jascha Horenstein. Chandos CHAN 6521.

1964. Christian Ferras met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. Audite AUDITE 95590.

1964. Jascha Heifetz met het Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Rhine Classics RH 004 (2 cd’s). 

1964. Josef Suk met het BBC symfonie orkest o.l.v. Malcolm Sargent. BBC Legends BBCL 4257-2.

1964. Henryk Szeryng met het Londens symfonnie orkest o.l.v. Hans Schmidt-Isserstedt. Philips

1965 Josef Suk met het BBC symfonie orkest o.l.v. Malcolm Sargent. BBC Legends BBCL 4257-2. 

1965. David Oistrakh met het Moskou’s filharmonisch orkest o.l.v. Kyrill Kondrashin. BBC BBCL 4127-2, Brilliant Classics 9056 (20 cd’s).

1966. Yehudi Menuhin met het Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 764.324-2, 573.445-2, 769.001-2, Testament SBT 21479. 

1966. Arthur Grumiaux met het Philharmonia orkest o.l.v. Alceo Galliera. Philips 476.8477.

1967. Elmar Oliveira met het Asturias symfonie orkest o.l.v. Maximilano Valdes. Artek AR 0040-2.

1967 Christian Ferras met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 437.644-2. 

1967. Henryk Szeryng met het Londens symfonie orkest o.l.v. Hans Schmift-Isserstedt. Philips

1967 Erich Grünberg met het Philharmonia orkest o.l.v. Jascha Horenstein. Chesky 52. 

1968. Viktor Pikaizen met het USSR Omroeporkest o.l.v. Igor Oistrakh. Melodiya MEL 46031-2.

1968. Josef Suk met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Franz Konwitschny. Supraphon 3164-2.

1970 Herman Krebbers met het Concertgebouworkest o.l.v. Karel Ancerl. Tahra TAH 155.

1970. Karl Suske met het Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Heinz Bongartz. Berlin Classics BC 2078-2.

1970. Josef Suk met het Philharmonia orkest o.l.v. Adrian Boult. EMI 762.510-2.

1970. Uto Ughi met het Orkest van de Italiaans Zwitserse omroep o.l.v. Marc Andreae. Aura AUR 156-2.

1970. David Oistrakh met A. Scarlatti orkest, Napels o.l.v. Herbert Albert. Melodram CDM 28034.

1971. Yehudi Menuhin met het Menuhin Festival orkest. Warner 2562.607-2.

1972. Itzak Perlman met het Philharmonia orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. Warner 2564-61299-7.

1973. Henryk Szeryng met het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 416.418-2.

1973. Salvatore Accardo met het Gewandhausorkest o.l.v. Kurt Masur. Decca 482.1343 (6 cd’s).

1973. Stoyka Milanova met het Bulgaars nationaal omroeporkest o.l.v. Vassil Stefanov. Concerto CD 25006.

1973. Henryk Szeryng met het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 442.398-2.

1973. Zino Francescatti met het Radio filharmonisch orkest o.l.v. Jean Fournet. AMP KDG FR 97019/A. 

1974 Arthur Grumiaux met het Concertgebouworkest o.l.v. Colin Davis. Philips 420.348-2, 442.287-2 (2 cd’s), Pentatone PTC 186.120, Decca 478.4027. 

1974. Herman Krebbers met het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 422.971-2, 464.357-2, 442.580-2 (2 cd’s).

1975 Isaac Stern met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Daniel Barenboim. Sony 66941 (2 cd’s), Sony MK 42256. 

1976. Heinz Klepper met de Zuid-Duitse filharmonie o.l.v. Alexander von Pitamic. Teldec 244766-2 (4 cd’s).

1977. Salvatore Accardo met het Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Kurt Masur. Pentatone PTC 5186-237.

 

1977 Pinchas Zukerman met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Daniel Barenboim. DG 453.142-2 (2 cd’s). 

1978. Gidon Kremer met het Londens symfonie orkest o.l.v. Emil Tcharakov. DG 431.168-2.

1978. Kyung-Wha-Chung met het Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 430.752-2.

1979 Anne-Sophie Mutter met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 413.818-2, 477.757-2 (5 cd’s). 

1979. Silvia Marcovici met het Omroeporkest Hessen o.l.v. Eliahu Inbal. Doremi DHR 7942-4 (2 cd’s + dvd).

1979 Kyung-Wha Chung met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Kyril Kondrashin. Decca 400.048-2, 430.752-2, 421.449-2 (3 cd’s). 

1980 Itzhak Perlman met het Philharmonia orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. EMI 747.002-2, 566.900-2, 764.922-2 (3 cd’s). 

1980. Gidon Kremer met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 410.549-2, Newton 8802064.

1981 Uto Ughi met het Londens symfonie orkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch. RCA RD 70496, GD 86536, 74321-30366-2, 74321-24200-2. 

1981. Emmy Verhey met het Utrechts symfonie orkest o.l.v. Hans Vonk. Vanguard 08919072 (2 cd’s), Brilliant Classics 93234.

1981. Anne-Sophie Mutter met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 413.818-2.

1982 Leonid Kogan met het Russisch staatsorkest o.l.v. Pavel Kogan. Russian Revelation RV 10018, Melodiya MEL CD 10.01404. 

1982. Henryk Szeryng met het Omroeporkest Saarbrücken o.l.v. Hans Zender. CPO 999.474-2.

1982 Gidon Kremer met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 410.549-2. 

1983. Stoyka Milanova met het Bulgaars nationaal omroeporkest o.l.v. Vassil Stefanov. Concerto Records CD 25006.

1984. Jean-Jacques Kantorow met het Nederlands kamerorkest o.l.v. Antoni Ros-Marba. Denon 33C37-7508.

1985. Ulf Hoelscher met de Dresdense Staatskapel o.l.v. Hans Vonk. EMI 253.060-2, 769.098-2. 

1986. Itzhak Perlman met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Daniel Barenboim. EMI 749.567-2. 

1986. Christian Tetzlaff met het SWF orkest Baden-Baden o.l.v. Michael Gielen. Intercord INT 860.912.

1986. Uto Ughi met het Londens symfonie orkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch. RCA GD 86536.

1987. Frank Peter Zimmermann met het Engels kamerorkest o.l.v. Jeffrey Tate. EMI 749.737-2.

1987. Oscar Shumsky met het Philharmonia orkest o.l.v. Andrew Davis. ASV CD DCA 614, Resonance CDRSN 3032.

1987 Shlomo Mintz met het Philharmonia orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 423.064-2. 

1988. Heinz Klepper met de Zuidduitse filharmonie o.l.v. Alexander von Pitamic. Teldec 2447662 XC (4 cd’s).

1988. Takako Nishizaki met het Slowaaks filharmonisch orkest o.l.v.Kenneth Jean. Naxos 8.553232, Naxos 8.550149.

1988. Ronald Thomas met Bournemouth Sinfonietta. CRD CRD 3353.

1988 Oscar Shumsky met het Philharmonia orkest o.l.v. Andrew Davis. ASV CDQS 6080. 

1989 Kyung-Wha Chung met het Concertgebouworkest o.l.v. Klaus Tennstedt. EMI 754.072-2. 

1990 Karl Suske met het Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Kurt Masur. Berlin Classics BC 9309-2. 

1990. Nell Gotkovsky met het Sofia filharmonisch orkest o.l.v. Victor Yampolsky. Pyramid 13499. 

1990. Erich Grünberg met het Philharmonia orkest o.l.v. Jascha Horenstein. Chandos CHAN 6521.

1990. Neil Gotkovsky met het Sofia filharmonisch orkest o.l.v. Vicor Yampolsky. Pyramid 13499.

1990. Jaime Laredo met het Schots kamerorkest. Carlton 30367-0024-2.

1990. Philip Hirschhorn met het Nationaal orkest van België o.l.v. Ronald Zollman. Cypres CYP 9605 (2 cd’s).

1990. Erich Gruenberg met het Philharmonia orkest o.l.v. Jascha Horenstein. Chandos CHAN 6521. 

1990. Pinchas Zukerman met het Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. RCA 9026-612192.

1991 Mayumi Seiler met het Liverpool symfonie orkest o.l.v. Richard Hickox. Virgin 561.504-2 (2 cd’s). 

1991. Joseph Silverstein met het Utah symfonie orkest. Pro Arte CDS 588.

1991. Vanessa-Mae met het Londens symfonie orkest o.l.v. Kees Bakels. Trittico TCMA 27103, EMI 567.456-2. 

1991. Pinchas Zukerman met het Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. RCA 09026-61219-2. 

1992. Salvatore Accardo met het orkest van La Scala, Milaan o.l.v. Carlo Maria Giulini. Sony 53287. 

1992. Nigel Kennedy met het NDR symfonie orkest Hamburg o.l.v. Klaus Tennstedt. EMI 754.574-2. 

1992. Vanessa Mae met het Londens symfonie orkest o.l.v. Kees Bakels. Triitico TCMA 27103.

1992. Gidon Kremer met het Chamber orchestra of Europe o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 9031-74881-2. 

1992. Stephanie Chase met de Hanover Band o.l.v. Roy Goodman. GALA CACD 1013.

1992. Salvatore Accardo met het orkest van La Scala, Milaan o.l.v. Carlo Maria Giulini. Sony 53287. 

1994. Aaron Rosand met het Monte Carlo filharmonisch orkest o.l.v. Derrick Inouye. Vox VXP 7902.

1994. Arve Tellefsen met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Vernon Handley. Simax PSC 1171.

1994. Ruggero Ricci met het Orchestra del Chianti o.l.v. Piero Bellugi. Biddulph LAW 017.

1995. Bin Huang met het Genua Jeugdorkest o.l.v. Michele Trenti. Philharmonia PH 9B002.

1996 Mark Lubotsky met het Estlands nationaal orkest o.l.v. Arvo Volmer. Globe GLO 5155. 

1996. Henryk Szeryng met het Omroeporkest Saarbrücken o.l.v. Hans Zender. CPO 999.474-2.

1996. Jaime Laredo met het Schots kamerorkest. Carlton 30367-00242.

1997. Christiane Edinger met Sinfonia Varsovia o.l.v. David  Heer. Arte Nova 74321-75318-2.

1997. Marius Sima met het Jena filharmonisch orkest o.l.v. David Montgomery. Arte Nova 74321-43312-2

1997. Vera Beths met Tafelmusik o.l.v. Bruno Weil. Sony 60553 (3 cd’s), 63365. 

1997. Thomas Zehetmair met het Orkest van de XVIIIe eeuw o.l.v. Frans Brüggen. Philips 462.123-2. 

1997. Kristof  Baráti met het Koninklijk orkest van Vlaanderen o.l.v. Marc Soustrot. Cypres CYP 9603.

1997. Maria Bachmann met het Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Libor Pesek. Classic FM 75605-57016-2. 

1998. Aaron Rosand met het Monte Carlo filharmonisch orkest o.l.v. Derrick Inouye. Vox VXP 7902. 

1998. Hilary Hahn met het Baltimore symfonie orkest o.l.v. David Zinman. Sony SK 60584. 

1999. Miklos Szenthelyi met het Hongaars nationaal filharmonisch orkest o.l.v. György Gyorivanyi-Rath. Capriole CA 18367.

1999. Marco Rogliano met het Sassari symfonie orkest o.l.v. Roberto Tigani. Bongiovanni GB 5601-2.

 

1999. Zakhar Bron met het Moskou filharmonisch orkest o.l.v. Andrei Tchistiakov. Arsis AC 99070.

1999. Manrico Padovani met het Moskou’s filharmonisch orkest o.l.v. Boris Perrenoud. Cascavelle VEL 3044.

2000. Joshua Bell met Camerata Salzburg o.l.v. Roger Norrington. Sony SK 89505. 

2000. Jan Talich met het Talich kamerorkest. Calliope CAL 9287.

2001. Frédéric Pélassy met het Janácek orkest Ostrava o.l.v. Peter Feranec. BNL 112918.

2001. Mila Georgieva met het Sofia Nieuw symfonie orkest o.l.v. Rossen Milanov. K&K KUK 80.

2001. Anne-Sophie Mutter met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Kurt Masur. DG 471.349-2. 

2002. Viktoria Mullova met het Orchestre révolutionaire et romantique o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 473.872-2, 470.629-2. 

2004. Katrin Scholz met het Berlijns kamerorkest o.l.v. Michael Sanderling. Berlin Classics BC 1771-2, 300557 (2 cd’s).

2005. Maxim Vengerov met het Londens symfonie orkest o.l.v. Mstislav Rostropovitch. EMI 336.403-2.

2005. Christian Tetzlaff met het Tonhalle orkest Zürich o.l.v. David Zinman. Arte Nova 82876-76994-2, Brilliant Classics 94857.

2005. Nikolaj Znaider met het Israël filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. RCA 82876-69217-2.

2006. Christian Tetzlaff met het SWR symfonie orkest Baden-Baden o.l.v. Michael Gielen. EMI 478.351-2.

2006. Vadim Repin met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Muti. DG 477.6596.

2006. Isabelle Faust met het Praags filharmonisch orkest o.l.v. Jirí Belohlávek. Harmonia Mundi HMC 90.1944.

2006. Régis Pasquier met het Baltisch kamerorkest, Sint Petersburg o.l.v. Emmanuel Leducq-Barôme. Calliope CAL 9358.

2006. Min-Jin Kym met het Philharmonia orkest o.l.v. Andrew Davis. Sony 88697-14442-2.

2007. Rachel Barton Pine met het Royal philharmonic orkest o.l.v. José Serebrier. Cedille CDR 90000106 (2 cd’s).

2007. Lisa Batiasvili metv de Deutsche Kammerphilharmonie, Bremen. Sony 88697-33400-2.

2007. Isabelle Faust met Philharmonia Praag o.l.v. Jiří Bělohlavék. Harmonia Mundi HMC 90.1944.

2007 Nigel Kennedy met het Pools kamerorkest. EMI 395.373-2.

2007. Vadim Repin met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Muti. DG 477.6596 (2 cd’s). 

2008. Arabella Steinbacher met het WDR symfonie orkest, Keulen o.l.v. Adris Nelsons. Orfeo C 78.091A.

2008. Patricia Kopatchinskaya met het Orchestre des Champs Elysées o.l.v. Philippe Herreweghe.  Naïve V 5174.

2008. Lisa Batiashvili met de Duitse Kamerfiharmonie Bremen, Sony 88597-33400-2.

2009. Janine Jansen met de Deutsche Kammerphilharmonie, Bremen o.l.v. Paavo Järvi. Decca 478.1530, 478.2111.

2009. Renaud Capuçon met het Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. Yannick Nézet-Séguin. Virgin 694.589-2.

2010. Liza Ferschtman met het Orkest van het Oosten o.l.v. Jan Willem de Vriend. Challenge Classics CC 72384.

2010. David Garrett met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Ion Marin. Decca 476.4425.

2010. Isabelle Faust met het Orchestra Mozart o.l.v. Claudio Abbado. Harmonia Mundi HMC 90.2105.

2010. David Grimal met Dissonances. Aparté AP 009.

2011. David Garrett met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Ion Marin. Decca 476.4855.

2012. Esther Yoo met het Belgisch Nationaal orkest o.l.v. Gilbert Varga. QEC 2012 (3 cd’s).

2013. David Grimal met Les Dissonances. Aparté AP 009 (2 cd’s).

2013. Alexandre da Costa met het Taipei symfonie orkest o.l.v. Johannes Wildner. Warner 2564-643363.

2013. Antje Weithaas met het Stavanger symfonie orkest o.l.v. Steven Sloane. AVI 8663305.

2013. Augustin Dumay met Sinfonia Varsvia. Onyx ONYX 4154.

2014. Thomas Gould met Riga Sinfonietta. Edition Classics EDN 1058.

2014. Lorenzo Gatto met het Pelléas kamerorkest o.l.v. Benjamin Levy. Zig-Zag Territoires ZZT 354.

2015. Sebastian Bohren met de Chaarts kamerartisten. Sony 88985-31717-2.

2016. Isabelle van Keulen met het Weens kamerorkest o.l.v. Stefan Vladar. Capriccio C 7210 (4 cd’s).

2016. Anton Steck met L’Arpa festante o/l/v. Matthew Halls. Accent ACC 24320.

2016. Fanny Clamagirand met het Engels Kamerorkest o.l.v. Ken-David Masur. Mirare MIR 476. 

2016. James Ehnes met het Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Andrew Manze. Onyx ONYX 4167.

2018. Lena Neudauer met de Cappella Aquileia o.l.v. Marcus Bosch. CPO CPO 777.559-2.

2018. Christian Tetzlaff met het Duits Symfonie orkest Berlijn o.l.v. Robin Ticcati. Ondine ODE 1334-2.

2019. Leonidas Kavakos met het Symfonie orkest van de Beierse omroep. Sony 1907592-988-2 (2 cd’s).

Bewerking voor piano en orkest

1974 Daniel Barenboim met het Engels kamerorkest o.l.v. Daniel Barenboim. DG 429.179-2. 

1995. Gerhard Oppitz met het Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Marek Janowski. RCA 09026-68532-2.

1996. Philippe Entremont met het Nederlands Kamerorkest. Vanguard 99180.

1997. Jenö Jandó met Nicolaus Esterházy Sinfonia o.l.v. Béla Drahos. Naxos 8.554288.

Bewerking voor klarinet en orkest

1997 Michael Collins met het Russisch nationaal orkest o.l.v. Mikhail Pletnev. DG 457.652-2. 

2000. Dieter Klöcker met het Praags Kamerorkest o.l.v. Milan Lajcik. Orfeo C 064001 A.

Video

1960. Joseph Szigeti met het Canadees omroeporkest o.l.v. Paul Sherman. VAI VAI 4269 (dvd).

1960. Henry Szeryng met  het Canadees omroeporkest o.l.v. Jorge Mesters. VAI VAI 4231 (dvd).

1962 Yehudi Menuhin met met het Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. EMI 492.363-9, 492.844-9 (dvd). 

1965 Arthur Grumiaux met  het Nationaal orkest van de Franse omroep o.l.v. Antal Dorati. EMI 490.445-9 (dvd).

1966 Henryk Szeryng met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. Supraphon  SU 7015-9, VAI VAIDVD 4231. (dvd).

1966. Leonid Kogan met het Frans Nationaal orkest o.l.v. Louis de Froment. EMI 492.834-9 (dvd).

1968 Nathan Milstein met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Adrian Boult. EMI 388.45690 (dvd).

1972 Nathan Milstein met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Adrian Boult. EMI 388.456-90 (dvd). 

1973. Zino Francescatti met het Radio filharmonisch orkest o.l.v. Jean Fournet. AMP KDG FR 97019/A (dvd)

1983 Henryk Szeryng met het Canadees omroeporkest o.l.v. Jorge Mester. VAI DVDVAI 14231 (dvd).

1984 Anne-Sophie Mutter met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. Sony SVD 46385, Medici Arts 2072518, Immortal IMM 950001 (dvd).

1989 Kyung-Wha Chung met het Concertgebouworkest o.l.v. Klaus Tennstedt. EMI 991.231-3. (dvd). 

1992 Itzhak  Perlman met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Daniel Barenboim. EMI 544.544-9. (dvd).

1996. Takako Nishizaki met het Slowaaks filharmonisch orkest o.l.v. Kenneth Jean. Naxos 2.110236 (dvd).

2008. Anne Sophie Mutter met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Seiji Ozawa (dvd).