Verg. Discografieën

BEETHOVEN: STRIJKKWARTETTEN NR. 14-16, GROTE FUGA

BEETHOVEN: STRIJKKWARTETTEN NR. 12-16, GROßE FUGE

 Het zijn als het ware de monologen van een dove musicus, de late strijkkwartetten van Beethoven. Ze behoren in bepaald opzicht tot het onbegrijpelijkste dat ooit werd gecomponeerd. Hier tracht iemand om de voorwaarden van de tonale muziek tot in het laatste detail na te vorsen, met name op het punt van de fundamentele categorie van het maatmetrum. Het isolement tengevolge van zijn doofheid en de veranderende muziekmode waarover hij zich aan het begin van de jaren 1820 beklaagde, dwongen Beethoven haast dieper bij zichzelf te rade te gaan. Schrijnend en nadenkend, direct en zelfs lomp onthult Beethoven zichzelf in de kwartetten no. 12 – 16 en de Grote fuga. 

Achtergronden

De vijf strijkkwartetten die Beethoven tussen 1822 en 1826 nadat hij twaalf jaar niets aan het genre had bijgedragen schreef waren zijn laatste composities en bevestigen voor veel luisteraars de ultieme aanspraak op zijn beroemdheid als allergrootste componist. De eerste drie hiervan ontstonden op bestelling van de amateur cellist prins Galitzin en twee ervan, no. 13 en 14, bereiken een zelfs voor Beethoven ongekende mate aan diepzinnigheid.Toen deze werken voor het eerst werden uitgevoerd, stuitten ze op vrijwel totaal onbegrip. Maar het zou ons nu zeker niet passen om neerbuigend te doen over die verwarde luisteraars van toen. Waarschijnlijk werden ze geconfronteerd met tamelijk incompetente uitvoeringen – deze “late” kwartetten vormen nog steeds een enorme uitdaging voor de uitvoerenden, zowel technisch als interpretatief. Er is weinig historische verbeeldingskracht voor nodig om ons te realiseren hoe moeilijk deze meesterwerken zijn. Daarvoor hoeven we er alleen zelf maar naar te luisteren. Dit eenmaal gezegd zijnde, dient hieraan onmiddellijk te worden toegevoegd dat we door herhaaldelijk naar deze werken te luisteren we tenminste kunnen ervaren dat er grote gedeelten zijn van een overweldigende aantrekkingskracht, terwijl zelfs de moeilijkste gedeelten een indrukwekkende aura bezitten die maken dat het lonend is om intensief door te luisteren. Zeker het herhaald beluisteren van de beste onder de beschikbare opnamen heeft mij in toenemende mate geleerd dat er weinig muziek in welke vorm dan ook bestaat die zo lonend, een speurtocht waard, ontroerend, dikwijls charmant en soms amusant is.Wat in toenemende mate mensen in deze muziek aantrok sinds Wagner – de eerste muzikale propagandist ervan – ze vijftig jaar na hun ontstaan op de agenda plaatste, is niet hun charme, maar het feit dat ze schijnbaar boodschappen van een enorme spirituele betekenis inhouden. De meningen zijn sterk verdeeld over wat voor boodschappen dat nu precies zijn, maar vrijwel iedere publicist over deze kwartetten heeft wel ergens hun grootsheid beschreven, zodat ze feitelijk hoog op de lijst van de geheiligde werken uit de Westerse cultuur staan. Maar vergeet dat als het u stoort; er zijn ongetwijfeld genoeg “zuiver muzikale” beloningen indien u niet naar meer verlangt. Maar als U dat wel doet, zijn deze composities van nog groter belang.Beethoven was volledig doof en leefde vrijwel afgesloten van de wereld van alledag, zowel letterlijk als met zijn gevoelens, toen hij deze werken componeerde. Dat is ten dele ook de oorzaak van hun grote oorspronkelijkheid. Hun abruptheid en gebrek aan goede manieren is ook naar Beethovens standaard aanzienlijk. Zo zijn daar drastische tempowisselingen, heftig gescheiden harmonieën, delen van een enorme lengte zonder enige concessie aan het uithoudingsvermogen (of het gebrek daaraan) van de luisteraar. Het haast eindeloze verrassingseffect van deze werken maakt dat ze bijna voortdurend nieuw blijven.Het eerste werk uit deze reeks, het kwartet, no. 12 in Es op. 127, is oppervlakkig bezien het meest conventionele uit de groep omdat het vier delen heeft. Niettemin is het lange langzame deel innovatiever dan zo ongeveer alles wat Beethoven voordien had geschreven en het scherzo is heel hoekig en zenuwachtig. Het volgende kwartet, no. 13 in Bes op. 130 heeft vijf delen. Het eerste is enorm complex en het vijfde, de cavatina bevat de meest smartelijk/mooie muziek die Beethoven ooit schreef. Dat deel wordt gevolgd door de Grote fuga, een 745 maten lange en ongeveer 20 minuten durende explosie van energie, die een unicum in de muziek vormt. Het Schuppanzigh kwartet dat de eerste uitvoering van dit werk zou geven, snapte er niets van en weigerde die fuga te spelen. Bij die gelegenheid moet Beethoven zijn bekende uiutspraak hebben gedaan: “Wat kunnen u en uw verdomde violen me schelen!” Maar de componist gaf toe en schreef een nieuwe, veel zwakkere finale die in geen enkele relatie tot de rest van het werk staat. Stravinsky, die pas laat tot Beethoven werd bekeerd, noteerde: “De overige kwartetten kunnen we kennen, eventueel ook hun tekortkomingen omdat we ze liefhebben zoals wij willen dat ze zijn. Maar de Fuga kunnen we nooit op dezelfde manier kennen. Er moeten vooroordelen over de dimensies en basiselementen worden overwonnen.” Beethovens toehoorders waren net als de kwartetleden dermate beduusd over deze muziek (“Rundvee! Ezels!” noemde hij hen) dat hij mogelijk ook ter wille van die luisteraars dat betrekkelijk lichte vervangende deel schreef, dat vaak in plaats van die fuga wordt uitgevoerd. In wezen is dat te betreuren. De Grosse Fuge werd afzonderlijk als opus 133 gepubliceerd en werd door Beethoven zelf beschouwd “als het hoogtepunt uit mijn kamermuziek”.In werkelijkheid is dat echter het 14e kwartet. Dit begint met een langzame en vriendelijke fuga die een steeds intenser gedaante aanneemt en als kern een steeds ingewikkelder variatiereeks bevat. Dit het liefst zevendelige veertiende kwartet in cis op. 131, dat door Beethoven zelf ook als zijn betere werken werd beschouwd. Nog eens Stravinsky: “Alles aan dit meesterwerk is volmaakt, onvermijdelijk, onveranderbaar. Het onttrekt zich aan de schaamteloosheid van lof.” Het werk begint met een langzame fuga die in de beste uitvoeringen een mate van intensiteit bereikt die haast onverdraaglijk is; het middendeel is een uitgebreide variatiereeks. Verrassend is de grote omvang van de getoonde stemmingen. Datzelfde geldt voor het vijftiende kwartet, dat in a staat en het opusnummer 132 heeft. Dit heeft als middendeel een omvangrijke structuur onder de titel Heiliger Dankgesang eines Genesenen an die Gottheit, in der lydischen Tonart; dit laatste wil zeggen dat het deel niet in een majeur of mineur toonaard staat.De veelzijdigheid van de delen uit deze strijkkwartetten is dusdanig groot, dat Beethovens soms zo’n deel uit het ene kwartet nam en het in een ander onderbracht. Het laatste deel uit het kwartet in a werd op een gegeven ogenblik zelfs beschouwd als de basis voor de finale van de negende symfonie. Maar er bestaan ook thematische dwarsverbindingen tussen de drie centrale kwartetten.Tenslotte is daar nog het zestiende kwartet in F op. 135, een kort, betrekkelijk eenvoudig werk met een prachtig innig langzaam deel en een finale die de oneindigheid in danst: het volmaakte slot.Hoewel ieder van deze werken geheel op zichzelf staat en feitelijk eindeloos moet worden beluisterd, vormen ze samen een duidelijke groep en ze zijn meestal ook in groepsverband opgenomen. Wat voor alle strijkkwartetten geldt, is ook hier van toepassing. Deze werken zijn ideaal voor het medium cd en de huiskamer. Daar heerst de passende sfeer waarin we een discussie van vier personen het beste kunnen genieten. Niettemin vergt Beethoven soms ware klankexplosies, zoals aan het begin van opus 127 of in de Grote Fuga. Hij stelt daar ook de zwaarste eisen aan de mogelijkheden van de instrumenten. Dat mag hoor- en voelbaar worden. De luisteraar moet liefst het idee van een strijd met de materie krijgen, iets van de kwaliteiten die we ervaren bij het kijken naar de onvoltooide beeldhouwwerken van Michelangelo. Al deze vijf laatste kwartetten geven het gevoel dat de componist hardop denkt en dat de bevoorrechte luisteraar stiekem kan meeluisteren.   

De opnamen

Uitvoeringen die dan wel bepaald niet gladjes zijn, maar waaraan dat gevoel van strijd ontbreekt, missen een essentieel aspect. Bij alle bewondering vallen daardoor bijvoorbeeld de vertolkingen van het Tokio kwartet (RCA) af. Ze zijn – gek als het mag klinken – haast te mooi en ook prachtig opgenomen. Zelfs in hun vertwijfeldste ogenblikken bezitten deze werken op enig niveau iets van uitdaging. Dat ontbreekt in de te gevoelige verklankingen door het Talich kwartet (Calliope). Het Emerson kwartet (DG) ontbreekt het zowel aan plooibaarheid (vooral in de tempi) en aan een rijk kleurengamma, bovendien speelt het soms wat jachtig, zodat het ook afvalt. Hoewel: de Grote fuga is als een aardbeving. Ook oudere opnamen als die van de Hongaren (best erg goed en fraai op EMI heruitgegeven!), Boedapesters (hun eerste onderneming dateert zelfs uit de jaren dertig), het Smetana kwartet valt bij eerste selectie af. In een volgende ronde zijn het Aeolian-, Cleveland-, Melos-, Orford-, Smetana-, Suske-, Vermeer- en Vlach/Janacek kwartet de slachtoffersEr is geen enkel kwartet dat aan alle facetten van Beethovens kunst aandacht besteed, niemand weet al zijn geheimen te onthullen, maar met werken die zo’n onuitputtelijke rijkdom bevatten is dat ook niet verwonderlijk. Het is goed om deze werken en hun uitvoeringen van tenminste twee kanten te beschouwen. Jarenlang golden de tussen 1933 en 1937 door het Busch kwartet gemaakte opnamen als de grote keus. In die periode werd nog een ander stel strijkkwartetten vastgelegd, alleen niet Beethovens kwartet in Bes, dat pas later, gedurende de oorlogsjaren, in de V.S. aan bod kwam. De overige opnamen ontstonden in Londen en zijn keurig overgeheveld naar cd. Niettemin zijn er natuurlijk behoorlijke beperkingen in de klank en een album waaraan de Grote fuga mankeert (de door Sony uitgebrachte Amerikaanse opname biedt eventueel een alternatief) is natuurlijk niet echt concurrerend. Maar wat hier duidelijk wel is, maakt een onvervangbare indruk en zou eigenlijk tot de voor iedereen verplichte literatuur van deze materie moeten behoren, ongeacht welke andere versie tenslotte het pleit wint. Telkens weer namelijk lijkt het Busch kwartet tot de essentie van Beethovens moeilijk te benaderen muziek door te dringen. Het kwartet in cis, dat zich bijna altijd op een bepaald punt aan de greep onttrekt, wordt hier met een onfeilbaar gevoel voor zijn uiteenlopende intensiteiten uitgevoerd, met name in de beginfuga. En dan zijn er de momenten van extase, zoals in de laatste variatie van het lange middendeel. De nog zwaardere opgave om overtuigend gestalte te geven aan het Heiliger Dankgesang uit het kwartet in a vormt een ander wonder van evenwicht, beheersing, techniek en inzicht die volmaakt met elkaar in harmonie zijn. Er zijn natuurlijk wel wat maniërismen die nu ouderwets klinken, zoals de glissandi tussen de noten. Maar daar moet niet te zwaar aan worden getild. Net als de piano opnamen van Artur Schnabel weerspiegelen deze vertolkingen het soort hoogst expressieve intellectualisme dat voortsproot uit de manier waarop Arnold Schönberg en de mensen om hem heen met klassiek-romantische muziek omgingen. Het gaat daarbij haast eerder om een morele kwaliteit in de muziekopvatting dan om een esthetische. Deze uitgave behoort tot de glories van de muziekindustrie.Die stijl werd na de tweede wereldoorlog min of meer gecorrigeerd door het Juilliard kwartet, dat Beethovens kwartetten twee keer integraal vastlegde. Speltechnisch was het niveau van de Amerikanen hoger, maar ook de expressiviteit en intensiteit van hun interpretaties waren geweldig. Lang golden zij als de besten in deze aangelegenheid. Nu klinken de opnamen wat schraal en plat, met enige scherpte. Het – ook Amerikaanse – Yale- en LaSalle kwartet lijken deze stijl te hebben overgenomen en wat deze ensembles tot stand brengen is zeker memorabel en respect afdwingend, maar toch niet goed genoeg om de eindronde te halen. Dat geldt in nog sterkere mate voor het Guarneri kwartet omdat dit merkbaar tekort schiet in de discipline van het ensemblespel. Op hun manier fatsoeneerden bijna al deze Amerikaanse ensembles Beethoven voor de 21e eeuw. Hun soevereine techniek is buiten kijf, maar de juiste expressie komt soms tekort.Hier haast tegenover moet de meer traditioneel Europese uitvoeringsstijl worden genoemd, die met wisselende accenten door menig ensemble wordt ingezet. Om dat nader te karakteriseren zonder uitvoerig op details in te gaan, kunnen trefwoorden worden gebruikt. De niet meer verkrijgbare uitvoeringen door het Amadeus kwartet werden gekenmerkt door een licht extraverte stijl met een even lichte tendens tot pasteltinten.Het Lindsay kwartet behoort tot de beste Engelse strijkkwartetten en het onderscheidt zich in dit repertoire heel positief. Ook hier, maar er zijn restricties. Het element muziekbelevenis wordt met zoveel intensiteit belicht, dat het soms ten koste gaat van de zuivere intonatie en het ensemblespel. Dat is een hoge prijs die moet worden betaald. Een vergelijkbaar verschijnsel doet zich voor bij heel wat orkestopnamen van Leonard Bernstein. Die zijn heel boeiend voor een paar keer en bijzondere gelegenheden, maar voor het overige minder goed tegen herhaling bestand. In deze uitvoeringen schuilt iets van nadrukkelijk de aandacht vestigen op allerlei niet zo wezenlijke facetten alsof die de luisteraar anders zouden ontgaan. De gedemonstreerde toewijding is buiten kijf en er zijn best momenten waarop de extremen van tempo en dynamiek juist zijn. Weinig ensembles zullen de cavatina uit het kwartet in Bes met zoveel vervoering en smartelijk gevoel spelen. Maar gaat het daar ook eigenlijk om? Geen der andere interpretaties kiest deze weg. Daar staat dan weer tegenover dat de diepgevoelige en nobele eenvoud van het langzame deel uit het laatste kwartet prachtig is getroffen, hoewel ook hier van enige nodeloze spanning sprake is. Het is duidelijk, dat primarius Peter Cropper letterlijk en figuurlijk de toon aangeeft in deze verklankingen die enigszins een broeikas sfeer bezitten Het Hollywood kwartet is een onwaarschijnlijke naam in relatie met Beethoven, maar laten we ons niet vergissen. Het verhaal hoe de vier musici elkaar ontmoetten en hun slechts geringe aantal opnamen maakten, is alleen al bijzonder en lezenswaardig.  Opvallend genoeg hadden de vier spelers deze laten kwartetten nooit eerder uitgevoerd, maar niettemin hebben hun vertolkingen een onberispelijkheid en een sfeer die ze heel aantrekkelijk maakt. Dit was geen alledaags, uitgekauwd repertoire, vandaar die onbevangen frisheid. Al luisterend wordt men zich ook bewust van het feit dat hier vier hoogst persoonlijke gevoeligheden aan het woord zijn. Het Hollywood kwartet heeft een zeer “lineaire” stijl van spelen alsof elke vertolker zijn of haar eigen weg volgt en hier en daar samengaat met anderen, maar de eigen persoonlijkheid lijkt steeds voorop te staan. Dat onderscheidt deze vertolkingen van alle andere. Afgezien daarvan valt een ongeaffecteerde directheid op, die opvallend genoeg vaker de kern raakt dan zulks in de meer opgelegd expressieve interpretaties het geval is. Een van de dingen die men moet vaststellen na andere uitvoeringen te hebben beluisterd, is de hoeveelheid muziek die de Hollywooders onthullen en die bij de anderen verborgen blijft. Dat is vooral een kwestie van delicaat evenwicht waardoor de doorzichtigheid van het spel zelf een kwaliteit is van hun reactie op deze zo uniek beladen muziek. De in de Grote fuga getoonde virtuositeit is ongelooflijk.  De bewuste, oorspronkelijk op Capitol uitgebrachte opnamen ontstonden in 1957, aan het begin van het stereo tijdperk, maar zijn nog in mono. Of het veel verschil zou maken? Sommige dialogen zouden zeker hebben gewonnen bij meer ruimtelijkheid. Wie ervoor in de stemming is, zal zeer van deze uitvoeringen genieten.Voor velen is deze serie in de late jaren zestig gemaakte opnamen nog altijd de beste en niet ten onrechte. Er schuilt een enorm grote dosis gezond verstand in de aanpak van de Italianen. Er heerst een gevoel dat de vier strijkers elkaar precies kennen en aanvoelen, dat ze ook de werken van haver tot gort kennen en dat ze deze werken zonder enig gevoel van een routineklus uitvoeren. Dat is alles heel bevredigend. Elk kwartet wordt op weloverwogen manier gespeeld, duidelijk individueel en gedifferentieerd in vergelijking met de andere. Het ontbreekt geen moment aan een goed oordeel, vaardigheid en stijlbesef. Het is haast of hier het tegendeel wordt bereikt van wat het Lindsay kwartet liet horen. Men kan deze aanpak ook als supplement daarop beschouwen.Mogelijk is het een verschijnsel wat zich voordoet wanneer men vergelijkenderwijs naar opnamen luistert: als je de een hoort, verlang je op een bepaald moment naar de ander (en omgekeerd). Je betreurt dat het onmogelijk is de beste eigenschappen van beide tot een ideaal resultaat te kunnen combineren. Het verwijt dat de Italianen kan worden gemaakt, is dat ze te mild, te warmbloedig, te hoffelijk zijn in deze – op bepaalde ogenblikken – nogal barbaarse muziek. De vlotte, sierlijke delen zijn feilloos, maar als het erom gaat grote diepten te peilen, houden de spelers zich in. In een eerdere opname uit de jaren vijftig was dat minder het geval. Daar was hun reactie nog veel extremer en had eerder iets weg van wat opera zangers of virtuoze pianisten laten horen. Het zou best de moeite waard zijn wanneer die ouwetjes nog eens opnieuw werden uitgebracht. Eigenlijk is het pas bij kritische beschouwing op het allerhoogste niveau dat men iets mist in deze uitvoeringen. Maar ja, dan is er het 16e kwartet en raakt men toch weer in twijfel.Het Alban Berg kwartet nam deze werken met een tijdverschil van slechts zeven jaar tweemaal op. Bij de tweede keer gaat het om live opnamen, die getuigen van een groter risico maar ook van nog net iets groter betrokkenheid en intensiteit en spontaniteit. Maar groot zijn de verschillen niet. Toch dient de voorkeur te worden gegeven aan die latere set met zijn plus aan vrijheid en vitaliteit. En gelukkig is het spel niet routineuzer of gladder geworden. Maar van hoogglans politoer is wel sprake. Een grotere dieptewerking in het Heiliger Dankgesang en de cavatine is denkbaar. Hoewel een volmaakt ensemble en een prachtige toon in dit repertoire niet altijd van voordeel zijn, is dit dé versie om mee te leven. De opname doet volledig recht aan de warme toon die dit kwartet ontwikkelt en aan het volmaakte ensemblespel dat het toont.Met Sandor Végh zelf als ervaren primarius ontstonden de opnamen van het Végh kwartet aan het begin van de jaren zeventig. Nog steeds klinken ze voortreffelijk: mooi helder, open en met stereo dieptewerking. Hier is hoorbaar sprake van hecht teamwerk, waarbij de spelers sterk op elkaar reageren, soms wat ongemanierd zoals de componist dat zeker wenste, soms met volmaakt decorum, ook op zijn verzoek. Op een paar kleine teleurstellingen na wordt het spirituele landschap dat Beethoven ontdekte en schilderde hier in kaart gebracht op een manier die dermate logisch en natuurlijk is, dat de muziek zich haast vanzelf schijnt te spelen. Natuurlijk is dat allerminst het geval. Wat we te horen krijgen is het resultaat van moeizaam gezwoeg. Dat blijkt onder andere uit het gesnuif van Végh zelf. Irritant als je er eenmaal op gaat letten. De vertolkers nemen risico’s zonder te verbergen dat ze dit doen; soms lonen die risico’s niet, zoals in de cavatina, waar ze naar pathos streven, maar aan het oppervlak blijven. Elk werk heeft zo zijn ongelijkmatigheden, maar wat belangrijker is, lijkt de enorme toewijding, de onzelfzuchtigheid en de vervoering die uit deze uitvoeringen spreekt. In termen van visie en geschakeerdheid, van reactie op zeer verschillende stemmingen, zijn ze uniek. 

Conclusie

Tenslotte is het toch de vertrouwdheid met de Europese traditie welke resulteert in een voorkeur voor het Végh-, Italiaans- en Bergkwartet met een uiteindelijke keus van het Berg kwartet. Overigens geldt het hier opgemerkte over de late kwartetten mutatis mutandis eigenlijk ook voor de eerdere. Ook hier weer kan het een voordeel zijn dat de opnamen van het Végh kwartet los leverbaar zijn. 

Discografie

Aeolian kwartet. Decca 458.301-2 (8 cd’s). 1978Berg kwartet. EMI 754.587-2, 754.592-2 (2x4 cd’s). 1989

Alban Berg kwartet. EMI 573.606-2 (7 cd’s). 1982/3

Boedapest kwartet. Sony  62873 (2 cd’s) 1942, EMI 767.236-2 (7 cd’s) 1954

Busch kwartet. EMI 565.308-2 (4 cd’s), Pearl GEM 0053 (3 cd’s). 1936

Cleveland kwartet. Telarc 80244, 80425, 80427Emerson kwartet. DG 447.075-2 (7 cd’s). 1994

Guarneri kwartet. RCA GD 60458 (3 cd’s).

Hollywood kwartet. Testament SET 3082 (3 cd’s). 1957

Hongaars kwartet. EMI 767.236-2 (7 cd’s).

Italiaans kwartet. Philips 426.050-2 (4 cd’s), 454.711/2-2 (3 cd’s). 1968

Juilliard kwartet. Sony 37873 (3 cd’s).

LaSalle kwartet. DG 431.141-2, 453.768-2 (3 cd’s). 1976

Lindsay kwartet. ASV DCS 403 (4 cd’s).

Melos kwartet. DG 415.676-2 (3 cd’s).Orford kwartet. Delos 3031/2/6/7/8 (5 cd’s).

Smetana kwartet. Supraphon 00076-2 (6 cd’s). 1961

Suske kwartet. Berlin Classics 0091.632 (3 cd’s).

Talich kwartet. Calliope  9635/7/8/9 (4 cd’s), DE 3039 (8 cd’s).

Tokio kwartet. RCA RD 70975, 60975 (3 cd’s).

Végh kwartet. Auvidis Valois V 4400 (8 cd’s), Naïve V 4405/6/7/8. 1973

Vermeer kwartet. Teldec 4509-91496-2 (3 cd’s), 9031-76457-2 (9 cd’s). 1985

Vlach/Janacek kwartet. Praga PR 254.009/15 (7 cd’s). 1966