BELLINI: LA SONNAMBULA
Van de negentiende eeuwse Italiaanse operacomponisten vòòr Verdi gaat Bellini door als de sentimenteelste. Beter zou het zijn om hem te beschouwen als de enige belcanto componist uit zijn tijd en daaraan conclusies te verbinden voor de juiste interpretatie van zijn werk: een precieze invulling van zijn boogvormige melodieën en een subtiele inachtname van de relatief intieme accenten in harmoniek en dynamiek.
Achtergronden
La sonnambula beleefde zijn première in 1831 in Milaan. In dramatisch opzicht is het een wat lauw mengsel dat de ondertitel Een reeks nachtelijke vergissingen had kunnen dragen, maar dat klinkt te amusant voor wat er echt gebeurt. Muzikaal gezien belooft de finale de meeste mensen het meest en wachten ze die geduldig af. Natuurlijk zijn onderweg daarheen best een half dozijn charmante, soms zelfs kostelijke momenten te beleven. Erg belangrijk is het allemaal niet dus het komt vooral op de realisatie aan en daarin draagt de sopraan de zwaarste last.Zoals de titel al La sonnambula (de slaapwandelaarster) al suggereert, is deze opera niet het summum aan geloofwaardigheid. Amina wordt geacht te trouwen met Elvino. Lisa houdt ook van Elvino maar staat toe dat ze graaf Rodolfo, een fraai ogende lord die net uit het buitenland is teruggekeerd amuseert. Zonder dat iemand daarvan weet, is Amina een slaapwandelaarster en ze belandt zonder het zich bewust te zijn in het bed van Rodolfo. Elvino besluit daarop te willen trouwen met Lisa, maar Rodolfo tracht het misverstand te verklaren. Iedereen spot met dat verhaal, maar terwijl dat gebeurt wordt Amina slaapwandelend gezien terwijl ze over het dak van een molen loopt die onmiddellijk daarna instort. De rest spreekt vanzelf: Elvino en Amina trouwen en leven nog lang en gelukkig.Bellini’s in essentie eenvoudige muziek vertaalt dit nogal onbenullige verhaal in een treffende rustieke idylle.
La sonnambula bevat prachtig expressief materiaal voor de sopraan, met name in de tweede akte en in de rol van Amina kan heel wat fraai coloratuurvuurwerk worden afgestoken.
De opnamen
Alsof de lijst met opnamen al niet imposant genoeg is, ontbreken er ten minste twee aan: de ene van Carlo Felice Cillario op Living Stage, de andere van Franco Capuana op Membran. Het lijkt onwaarschijnlijk dat deze de voorkeursresultaten erg zouden beïnvloeden.
Verder is de situatie met alleen al vijf versies van Callas, alle in mono en twee van Sutherland al complex genoeg, alle met het Scala ensemble. Fanatieke Callasbewonderaars zullen ze alle willen bezitten. Alleen al de naam van Callas is voldoende om grote belangstelling te wekken. De eerste uit 1955 verrassend gedirigeerd door Leonard Bernstein is vrij onbekend, maar meteen al wel heel mooi door het getoonde grote engagement. Opvallend is de inbreng van tenor Valletti die zich als Elvino heel positief onderscheidt. Maar binnen de groep Callasopnamen is dit niet de waardevolste hoewel het aanhoren zeker waard.
Het overige viertal heeft gemeen dat het Antonino Votto als dirigent heeft, maar verder zijn sommige rollen anders bezet. Er is één studio- en één live opname uit Milaan, de eerste gemaakt in een Milanese kerk. Dan zijn er nog twee andere ‘live’ opnamen die ook in het jaar 1957 ontstonden tijdens een tournee van het Scala ensemble langs een stel Europese steden: de ene in Keulen (EMI, een omroepversie), de andere in Edinburgh (Testament) en komt uit het privé archief van Walter Legge.
Wat de hoofdrolvertolkster betreft, is de wat eerdere Keulse versie te verkiezen omdat ze daar beter bij stem was. Of het deels aan de microfoonopstelling (close miking) moet worden toegeschreven, is moeilijk te achterhalen, maar haar stem heeft een onaangenaam scherp randje. De Keulse opname klinkt niet alleen sympathieker, maar ook duidelijker.
Dan zijn daar de twee Milanese versies die niet zoveel voor elkaar onderdoen. De studio-opname wint het in perfectie, de ‘live’ opname heeft wat meer spanning en sfeer. In eigenlijk al deze opnamen is de grote persoonlijkheid van Callas van begin af aan evident. Ze zet duidelijk een bepaald karakter neer, niet dat van een onbeduidend, nietszeggend meiske, maar van een echte vrouw met een potentieel voor tragiek. Maar ze klinkt ook binnen de verlangde stijlvolle grenzen en puur, zij het dat haar stem ook veelal dat typisch holle heeft dat niet iedereen bevalt.In de verschillende versies beschikt Monti over de zoetgevooisdheid van de typisch lyrische tenor. In de beide versies zingt Zaccaria de basaria op heel gracieuze wijze.
Opvallend is in de ene ook Cossotto, nog aan het begin van haar loopbaan. In de andere horen we de hierbij wat achterblijvende Edith Martinelli.Verder onderscheiden deze vertolkingen zich niet wezenlijk van elkaar. Zelf zou ik nogmaals voor die met Cossotto als prioriteit kiezen. Wees bij de Callas opnamen wel voorbereid op coupures.
Dan beide opnamen met Sutherland, met veel groter tijdsverschil genaakt. De eerste was het eerste Bellini avontuur van haar en Bonynge. Toen zong ze nog met grote expressieve vrijheid en uitbundigheid. Kennelijk doorleefde ze deze rol sterk. Maar ze raakt niet de opwindende zenuw van passie en overdrijft de portamenti soms wat veel zoals Callas dat doet in de slotscène en ze overdrijft de portamenti soms wat veel. Waar die ‘Ah! non credera’ overbelastte, maakt Sutherland deze scène te gekunsteld. Ze heeft wel ook Monti als directe Elvino partner.
De tweede opname klinkt ze heel fraai, hooguit wat overgestileerd en met een stem die iets minder fris klinkt en die altijd nog iets troebels heeft, maar ze doet wel recht aan Bellini’s expressieve kracht. Die opname laat de nog jonge Pavarotti als Elvino horen. Zijn stem bezit het zelfvertrouwen en de glans van een zanger op het hoogtepunt van zijn kunnen, zijn frasering is zuiver. Met Sutherland samen vormt hij een ideaal paar. Ghiaurov is als Rodolfo te prefereren boven de enigszins grof klinkende Corena uit de eerste.
De enige opname van Franse origine werd in Lyon gemaakt rond stersopraan Natalie Dessay in de hoofdrol. Prachtige stem heeft ze en technisch beheerst ze alles wat nodig is en overwint ze met schijnbaar gemak alle horden, maar het lijkt of ze wat aan de buitenkant van haar rol blijft: ze weet niet echt te ontroeren. Meli (Elvino) heeft de ideale, afgeronde stem voor zijn rol en beeldt gelukkig ook de gevraagde persoonlijkheid fraai uit. Ook Colombara (Rodolfo) overtuigt goed, maar Azzaretti (Lisa) stelt lichtelijk teleur en wordt verre overtroffen door de inbreng van Mingardo (Teresa). De rest van het ensemble zorgt voor een heel levendig verloop van de opera.
Met enige nationale trots kan worden gewezen op de beide in Nederland ontstane opnamen. De ene van het ensemble in Enschede, de andere van dat in Hilversum. De versie uit Enschede moet het vooral hebben van de drie hoofdrollen bezet met mooie lichte stemmen van zangers die het juiste stijlgevoel tonen. Lind is een heel innemende Amina, hooguit wat schril in de hoogte, Matteuzzi een fraaie Elvino behalve wanneer zijn stem onder druk staat, maar hij uit de kwetsbaarheid van zijn rol goed. Salomaa met zijn snel vibrerende bas is een aantrekkelijke Rodolfo, al had zijn karakteruitbeelding krachtiger kunnen zijn. De overige bezetting klinkt heel redelijk, koor en orkest zijn goed, de opname klinkt uitstekend.
De tweede opname imponeert nog meer. Orgonasova heeft heel wat opnamen van wisselend kaliber op haar naam, maar hier steekt ze in uitstekende vorm. Als Amina toont ze de juiste stijl, zingt opvallend wendbaar, produceert heel fraaie coloraturen en ontroert door haar expressie. Giménez is gelukkig met zijn honingzoete stem een gelijkwaardige, ook gevoelige partner; de overige rollen zijn zodanig bezet dat er niets op aan te merken was en Zedda inspireert koor en orkest tot een vlotte, vrij luchtige inbreng. Een aantrekkelijk koopje dus.
En dan is daar de nieuwste opname van Decca die om te beginnen kan bogen op een uitstekende geluidskwaliteit. Maar dan…. Bewonderaars door dik en dun van Bartoli zullen niet aarzelen want zij is als Amina bij verre de ster van de uitvoering en kwinkeleert er lustig op los met mooie versieringen en aan vroegere zangeressen ontleende cadensen. Ze beroept zich op Giuditta Pasta die het werk in 1831 introduceerde en op haar heldin Maria Malibran. Maar dat waren beiden wel sopranen. Als mezzo transponeert Bartoli, die staande houdt dat sommige topnoten later zijn toegevoegd, zes nummers naar een lagere toonaard wat in strijd is met het streven naar authenticiteit dat elders wordt nagestreefd, onder meer ook door het gebruik van lieflijk klinkende oude instrumenten. Vervelender is haar toenemende gemaniëreerdheid om rollende keelgeluiden voort te brengen. In hoeverre dat alles goed te accepteren is?
Jammer is echter ook dat Bartoli als grote ster zo’n matige, tegenvallende tenor als Flórez kreeg in de rol van Elvino. Zijn stem klinkt nogal ijl en zeurderig. Daardoor valt het contrast met Bartoli helaas extra op. Een andere uitblinker is dan weer wel d’Arcangelo als Rodolfo met zijn welluidend warme stemgeluid. De rest van de bezetting kan er behoorlijk mee door zonder bijzonder op te vallen of te treffen. Zo valt het resultaat feitelijk wat tussen twee stoelen: interessant en vernieuwend bedoeld doch gehandicapt door inconsequenties.
De overige, niet nader geanalyseerde opnamen vertonen hier en daar een interessant aspect, maar voldoen niet goed genoeg om tot de eindronde door te dringen.
Tenslotte de videokant:
Van de beide dvd opnamen is de oudere verre te verkiezen boven de nieuwere. Het mag dan gaan om een zwart/wit opname van de Italiaanse tv uit december 1956 met monogeluid, maar door passende regie, decors en kostuums en meer nog door de voortreffelijke bezetting en de luchtige aanpak van de landelijke romance maakt hij nog steeds grote indruk.
De jonge, good looking en prachtig zingende Anna Moffo als Amina (met op haar legati en fioraturi) is de onschuld en de kwetsbaarheid zelve. De onbekende Vega is een geweldige Elvino, heel plooibaar, met vloeiende techniek en veel gevoel voor nuancen zingend. Clabassi zet een sympathieke Rodolfo neer en de jonge dirigent Bartoletti toont zich een ideale begeleider. Afgezien van een soms lichte vervorming is ook het geluid nog opvallend goed. Enige aanmerking betreft de niet steeds perfecte lipsynchronisatie.
Vergeleken hiermee is de vrij recente TDK opname een slaapverwekkende affaire. Vooral de koorinbreng lijkt onderworpen aan een soort slow motion opdracht. De solisten zijn redelijk, maar niet geweldig: Mei bezit als Amina wel de vereiste techniek, maar niet de ideale stem, Bros klinkt wat ijl en monochroom als Elvino, Prestia toont zich een waardige graaf, maar dirigent Oren weet geen leven in de brouwerij te wekken. Een teleurstellend geheel.
Conclusie
Tenslotte zal het voor velen nog best moeilijk zijn de eindkeuze te bepalen. Welke van de Callasversies heeft de voorkeur? Misschien toch de Milanese studio-opname met de Keulse zaalregistratie als tweede? Neemt men nog genoegen met ouder monogeluid? Bij Sutherland is het dilemma minstens zo groot. Net als bij de beide honden en het ene bot: een oplossing zou kunnen zijn, is dan toch maar voor Dessay te kiezen. Ook niet geheel bevredigend. Maar dit zijn pace Bartoli wel de allesbepalende zangeressen die de selectie domineren. Wat de dominante Bartoli en haar team betreft: het loont de moeite haar goed klinkende opname te onderzoeken en dan pro of contra te beslissen. Uitgesproken voor de hand liggende keuze is deze versie niet.Een uitweg uit het dilemma kan zijn: gewoon lekker goedkoop voor de heel mooie vaderlandse Naxosproductie te kiezen…..
Discografie
1955. Maria Callas, Cesare Valetti, Giuseppe Modesti, Eugenia Ratti met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Leonard Bernstein. EMI 567.906-2 (2 cd’s).
1957. Maria Callas, Nicola Monti, Nicola Zaccaria, Eugenia Ratti met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Antonino Votto. EMI 747.378-8, 562.672-2, 556.278-2 (2 cd’s).
1957. Maria Callas, Nicola Monti, Nicola Zaccaria, Fiorenza Cossotto met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Antonino Votto. EMI 562.672-2 (2 cd’s).
1957. Maria Callas, Nicola Monti, Nicola Zaccaria, Edith Martinelli met het Ensemble van de Piccola Scala Milaan o.l.v. Antonino Votto. Testament SBT 2-1417 (2 cd’s).
1957. Maria Callas, Nicola Monti, Nicola Zaccaria, Fiorenza Cossotto met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Antonino Votto. EMI 585.647-2 (2 cd’s).
1962. Joan Sutherland, Nicola Monti, Fernando Corena, Sylvia Stahlman e.a. met het Ensemble van de Maggio musicale Fiorentino o.l.v. Richard Bonynge. Decca 448.966-2 (2 cd’s).
1986. Joan Sutherland, Luciano Pavarotti, Nicolai Ghiaurov, Della Jones met het Covent Garden koor en het Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Richard Bonynge. Decca 417.424-2. (2 cd’s).
1988. Mariella Devia, Luca Canonici, Alessandro Verducci, e.a. met het stedelijk koor Como en het Piacenza symfonie orkest o.l.v. Marcello Viotti. Nuova Era 676.465 (2 cd’s).
1991. Eva Lind, William Matteuzzi, Petteri Salomaa, Sylvia Donizelli met het koor van de Nationale reisopera en het Symfonie orkest van het Oosten o.l.v. Gabriele Bellini. Arts Music 47291-2 (2 cd’s).
1992. Ljoeba Orgonasova, Roberto Giménez, Francesco Ellero d’Artegna, e.a. met het Groot omroepkoor en het Radio symfonie orkest o.l.v. Alberto Zedda. Naxos 8.660042/3 (2 cd’s).
2007. Natalie Dessay, Francesco Meli, Carlo Colombara, Jaël Azzartetti e.a. met het Ensemble van de Opéra Lyon o.l.v. Evelino Pidó. Virgin 395.138-2 (2 cd’s).
2008. Cecilia Bartoli, Juan Diego Flórez, Ildebrando d’Arcangelo, Liliana Nikiteanu met koor en het Scintilla orkest o.l.v. Alessandro de Marchi. Decca 478.1084 (2 cd’s).
Video
1956. Anna Moffo, Danilo Vega, Plinio Clabassi, Gianna Galli met koor en orkest van de omroep Milaan o.l.v. Bruno Bartoletti. VAI VAIDVD 4239 (dvd).
2004. Eva Mei, José Bros, Giacomo Prestia, Gemma Bertagnolli e.a. met het Ensemble van de Maggio musicale Fiorentino o.l.v. Daniel Oren. TDK DV WW-OPSON (dvd).