Verg. Discografieën

BRUCKNER: SYMFONIE NR. 4

BRUCKNER: SYMFONIE NR. 4 IN Es Romantische

 

Een reden om eerst diep adem te halen voordat wordt begonnen met een Vergelijking van de opnamen van dit werk is dat er strikt genomen vier versies van bestaan, ook al zal dat de oppervlakkig luisterende leek niet zo gauw duidelijk zijn.

 

Achtergronden

Bruckner zelf noemde zijn Vierde symfonie ‘De romantische’, maar wanneer hij deze term gebruikt moeten we niet denken aan een Byronesk menselijk drama, maar aan zuivere natuurromantiek.

De symfonie kan in wezen worden beschouwd als een allegorische weerspiegeling van het Oostenrijkse landschap. Bewust of onbewust in het voetspoor van Webers Der Freischütz waarin de hoorn voor het eerst uitgesproken romantische associaties opriep, laat Bruckner dit instrument domineren in deze symfonie. Het eerste deel bevat al lawines van koperklanken, maar de hoorn treedt pas echt naar voren in het scherzo, de muzikale uitbeelding van een jachttafereel in de vorm van een rustieke Boheemse, maar ook Oostenrijkse dans (Stiermarken) in driekwart of drieachtste maat die ook bekend werd als het ‘Bruckner ritme’ omdat hij er zo vaak gebruik van maakte.

Het werk leverde ook zo zijn problemen op.

 

Er bestaan vier versies:

1)      De in 1874 gepubliceerde kladversie

2)      De versie met een nieuw Scherzo/trio en een nieuwe extra finale en de Volksfest  finale uit 1878

3)      De versie Löwe/Schalk uit 1887/8

4) De versie 1880 Haas (1936/1953) en Nowak (1953) met minimale onderlinge verschillen, de meest gebruikte.

 

Opvallend eigenlijk dat een aantal ‘verbeteringen’ van Löwe/Schalk vrijwel tot op de dag van vandaag voortleven. Drie daarvan komen voor in het eerste deel, maar het beruchtste is de cymbaalmep bij maat 76 uit de finale. Jochum kon die nooit nalaten, maar helaas ook mensen als Tennstedt, Karajan en Barenboim konden de verleiding blijkbaar niet weerstaan. In de oren van werkelijk ‘preciezen’ een onvergeeflijke fout die voor hen deze uitvoeringen a priori onacceptabel maakt.

 

De opnamen

De lijst met opnamen in de Discografie is verrassend lang, maar bevat een aantal niet nader, dus ook ongedateerde, meest oudere cd’s plus een aantal niet meer verkrijgbare (Blomstedt, Kubelik bijvoorbeeld). Natuurlijk waren deze niet alle beschikbaar. Heel wat is gewoon ook niet meer leverbaar of in de handel.

Hier een summiere karakteristiek van de interessantste selectie uit de rest.

Kladversie 1874

Deze is eigenlijk alleen interessant voor ware Brucknerianen. De uitgave werd pas in 1975 gepubliceerd en als eerste opgenomen door

Inbal die er een heel overtuigende realisatie van maakte.

Norrington is de tweede die de kladversie 1874 vastlegde. De realisatie is vrij pittig, maar niet ideaal afgewerkt, alleen wel wat beter opgenomen dan bij Inbal.

 

De Volksfest editie uit 1878

Hierbij gaat het vooral om een nieuw Scherzo en Trio en een nieuwe finale die hij schetste als onderdeel van een totale herziening van het werk in dat jaar. Het geheel had alleen een betere pleitbezorger verdiend dan Tintner met zijn Schotse orkest: slappe kost, slordig opgenomen als gold het een vroegere goedkope MMS productie.

Versie Löwe/Schalk 1887/8

Deze is het werk van een koppel goedbedoelende Brucknerbewonderaars die de altijd twijfelende componist na de felle kritiek op de Achtste symfonie aan het werk zetten om de Zevende ‘te verbeteren’.Ferdinand Löwe en Franz Schalk herzagen het werk waarbij ze het deels zelfs herorkestreerden. Richter was de eerste die het in de nieuwe vorm dirigeerde in januari 1888, het jaar daarop verscheen het zo in druk. Het diende menige dirigent lang daarna (tot na 1936) als uitgangspunt helaas. In 1954 publiceerde Eulenburg een nieuwe ‘gecorrigeerde’ uitgave.

Knappertsbusch en Furtwängler behoorden tot de dirigenten die hun leven lang deze uitgave huldigden. Knappertsbusch ging in 1944 met de Berlijners wel heel nonchalant te werk, met de Weners lukte het in 1955 wat beter. De opnamen van Furtwängler werden in 1951 tijdens een tournee gemaakt; de Weners klonken aan het begin daarvan frisser (op Archipel ARPCD 0263) dan aan het eind (op Orfeo). Maar ook Walter en Von Matacic lieten deze vastleggen. De radio opname van Walter komt als een ruwe schok: Zo kennen we de zachtmoedige dirigent niet, met Toscaniniachtig felle accenten, gillende trompetten, ruige hoorns. Matacic maakte van Bruckner helaas een grove, opgeblazen, vulgaire zaak.

De gangbaarste versie uit 1880

Böhm was in 1936 de eerste die in Dresden gebruik maakte van de in dat jaar verschenen Urtext. De dirigent ging daarmee echt driftig te werk en zou later waarschijnlijk niet graag meer worden herinnerd aan deze eersteling. Een verademing is het hierna met de Weners zijn opname uit 1973 te horen. De latere vertolking draagt onmiskenbaar het stempel van grootsheid, waarbij de akoestiek van de Sophiensaal aanzienlijk hielp. Het koper klinkt prachtig rond en de dirigent weet de warmte en het mysterie van het werk in een brede kijk heel mooi te treffen. Hier hadden we een der eerste dirigenten die Bruckner goed recht deden.

Jochum gold in onze contreien, mede door zijn lange verbondenheid met het Concertgebouworkest, in deze contreien altijd als een heel groot Brucknervertolker. Daar valt best wat op af te dingen. We beschikken over drie opnamen van hem. De eerste uit 1939 uit Hamburg, de tweede uit 1965 in Berlijn en de derde uit 1975 in Dresden. Persoonlijk stoorden me altijd de vrijheden die hij zich jegens de letter (erge tempowisselingen binnen de delen) en de geest (teveel misterioso) gunde. Van de beide latere opnamen is de milde Dresdense het mooist, interpretatief en opnametechnisch.

Konwitschny kwam met een gedegen, onopvallende vertolking uit Praag en Walter revancheerde zich met een mooie studio opname in 1960 op een geweldige manier. Het Columbia orkest was samengesteld uit musici van het Los Angeles filharmonisch en studio ensembles uit Hollywood die hij precies het gewenste Oostenrijkse idioom wist bij te brengen.

Nog steeds bijzonder klinkt de opname van Klemperer uit 1963. Het is zo’n typische ‘recht op de man af’ eerlijke weergave, uitermate symfonisch, dwingend zelfs. De aandacht is vooral gericht op de architectuur van het werk, voor lieflijke vergezichten had de dirigent minder oog met zijn strenge opvatting die getuigt van een bewonderenswaardig structuurbesef.

Orkesten uit Wenen, Berlijn, München en Amsterdam zijn per traditie nog steeds beter in een soort Brucknertraditie verankerd dan Londense ensembles. Het Londens symfonie orkest was bekend om zijn plooibaarheid en slanke klankgemiddelde. Niet het ideale uitgangspunt voor gelegenheids Bruckneriaan Kertész die dan ook een bleke vertolking afleverde.

Dan overtuigt de eigenlijk op alle fronten steeds nogal onderschatte Kempe, ditmaal in München een stuk beter. Het was in 1975 en waarschijnlijk is de bewuste opname niet meer verkrijgbaar zodat men er zelfs niet voor een keertje naar kan luisteren.

Een geval apart was altijd Celibidache. Van hem beschikken we over twee opnamen, een Zweedse uit 1969 en een Münchense uit 1988. De laatste met zijn eigen orkest dat gewend was aan zijn eigenaardigheden en voorkeur voor langzame tempi. Wat een verschil tussen de vlotte, haast oppervlakkige eerste verklanking en de uniek diepgravende tweede! Maar wat een pracht, wat een mooi uitgelichte momenten. Het panorama ontwikkelt zich traag, maar brengt wel diepere lagen aan het licht. Het heeft iets visionairs. Aan eigenzinnigheden, aan wat dichterlijke vrijheden valt niet te ontkomen.

Haitink maakte twee opnamen van de Vierde, de eerste in 1965 met zijn eigen orkest, de tweede in 1985 met het Weens filharmonisch. Hoewel de Weense opname de symfonie natuurlijk meer dan alle recht doet, heeft de eerdere iets onverwisselbaar eigens en groots dat door een kort later verstandshuwelijk niet geheel kon worden geëvenaard.

Karajan nam het werk ‘slechts’ twee keer op: in 1970 in Berlijn nog gebonden aan een contract met EMI, in 1975 trouw aan DG. Van Karajans beide opnamen is de eerste elektriserend in een combinatie van eenvoud en kracht maar helaas wat wazig van klank, de tweede klinkt vrij sophisticated met chroomglans. Zijn tempokeus overtuigt en hij brengt plooibaarheid en gratie in de muziek wat bij Bruckner niet alledaags is. Het begin met zijn hoornsignalen is dramatisch en mysterieus. Ook verderop komt het rustieke element niets tekort.

Ook Tennstedt liet twee opnamen na, de eerste uit Berlijn, de tweede uit Londen. Een soort eenvoudige boersheid kenmerkt de breed opgezette, in expressief opzicht wat terughoudende best geconcentreerde enigszins impulsieve, maar niet erg verfijnde eerste verklanking, de tweede is over de hele linie wat minder overtuigend.

Over Ormandy en Solti kunnen we helaas vrij kort zijn. Als excuus hebben ze dat ze met Amerikaanse orkesten werkten die normaal nauwelijks Bruckner speelden. Niettemin hadden we van Solti met zijn Midden-Europese achtergrond en zijn regelmatige optredens in Europa meer mogen verwachten. In beide gevallen wordt Bruckner geheel geofferd op het altaar van de orkestrale virtuositeit. Inhoudelijk komt het alles wat hol, leeg over. Sawallisch kwam veel later in Philadelphia wel tot een idiomatischer resultaat met een vrij klassieke opvatting van het werk die op de man af klinkt. Hier schitteren de fameuze strijkers, maar deze uitgave speelt in de eindrangschikking nauwelijks een rol. De enige die uit de V.S. terugkeerde met een alleszins geldig resultaat was Salonen, die in Los Angeles een ensemble vond dat ontvankelijk was voor het Bruckneridioom of zich daartoe mooi liet kneden. Resultaat: een warmbloedige, fraai gestructureerde lezing.

Skrowaczewski verraste aangenaam met een verfijnde, slanke, kernachtige uitvoering met heel contrastrijke momenten; het scherzo nam hij tamelijk snel met een best mooi effect.

Dan hebben we liefst viermaal Wand die op hogere leeftijd in brede kring gold als dé Brucknerautoriteit. Deze dirigent maakte zich Bruckners muziek geheel eigen. Hij laat dat in liefst vier opnamen horen. Dat gebeurde in 1976 in Keulen, in 1990 in Hamburg, in 1998 in Berlijn en in 2001 in München. De ‘live’ opname uit Berlijn is de mooiste. De opname draagt de spannende sfeer van een grote gebeurtenis, is vol innerlijk leven en ademt een grote welsprekendheid. Wat nodeloze rubati en ritardandi moet men voor lief nemen. De laatste, uit München, ontstaan een paar maanden voor zijn dood in februari 2002, had beter onuitgegeven kunnen blijven. Het werk begint nog veelbelovend, maar suft tegen het eind van het tweede deel in, laat orkestrale slordigheden en foute of ontbrekende inzetten horen. Jammer.

Sinds de laten jaren tachtig had het Weens filharmonisch dank zij Böhm, Giulini en Karajan een nieuw soort Brucknerbewustzijn ontwikkeld en Abbado, sinds zijn leerlingjaren in Wenen een gerijpte Brucknervertolker, kon daar in 1990 op voortbouwen. Waarbij komt dat hij het orkest intussen goed kende door een jarenlange samenwerking. Zijn in de Sofiensaal gemaakte opname draagt het stempel van grandeur. Opvatting gebruikte ‘schone’ uitgave, orkestspel, directie, en opnamekwaliteit resulteren in de veiligste allround uitgave. De architectonische centrifugale krachten zijn gunstig gespreid, de tempi zijn gematigd, de contouren zijn meest vrij zacht, het perspectief is fraai. Wat als resultaat uit de bus kwam, is een in vrijwel alle opzichten ideale Vierde. Samen overtuigd, overtuigend en gemotiveerd muziek maken op het hoogste niveau.

Van Harnoncourt was natuurlijk wat bijzonders te verwachten. Maar wie wat controversieels of provocerends verwacht, komt bedrogen uit. Dat hij voor deze onderneming naar Amsterdam kwam om zijn opvatting te realiseren, is begrijpelijk. De Amsterdammers werken graag met en voor hem (waarschijnlijk zelfs als ze zijn opvatting niet geheel delen). In Wenen zou hij op veel meer tegenstand zijn gestuit. De tempi zijn vlot met een gezonde polsslag en treffend, lofwaardig is de inzet van de blazers (hoorns, fluit).

Het resultaat klinkt niet alleen fris en innemend, maar ook prachtig tot in het detail afgewerkt.

Over Herreweghe heb ik na zijn Vierde ‘live’ te hebben gehoord en de opname uit 2005 een paar keer te hebben beluisterd vrij negatief. Weer een typisch geval van goede bedoelingen die niet geheel effectief zijn. Teveel compromissen zijn aangegaan, de belangrijke hoorns klinken uitgesproken Frans en weinig helder, penetrant, fluiten komen te zwak door. Het lijkt wel wat aan motivatie en doorzettingsvermogen te ontbreken.

Gutenberg werkte met een jong, serieus Duits workshop orkest maar blijft daarmee teveel steken in goede bedoelingen. Wat onthullend had moeten zijn, smoort teveel in routine; de finale slaagde betrekkelijk het mooist.

Rattle die een heel mooie Bruckner IV kan maken zoals hij eerder met de Rotterdammers aantoonde, ageert in de eerste drie delen wat mat, maar maakt van de finale een groot succes. Alleen: waarom lukt het de technici van EMI toch nog altijd minder goed dan die van DG om in de Philharmonie heldere, evenwichtige opnamen te maken? Het klinkt alles zo globaal en er treden balansproblemen op, ‘live’, of niet.

Van Zweden ontpopt zich als een voortreffelijk Brucknervertolker, mogelijk dank zij zijn als concertmeester in Amsterdam opgedane ervaringen. Het hoornsignaal aan het begin mag dan misschien nog niet optimaal klinken, wat volgt is heel imposant met prachtige momenten.

 

Conclusie

Kies voor de hoogste standaard ondubbelzinnig voor Abbado, luister eens naar de nu historische Walter (Sony), ga voor een belevenis naar Wand (RCA), gun Klemperer een nadere kennismaking, duik in het diepe met Celibidache (EMI), eer Böhm (Decca) als een der eerste grote Brucknervertolkers, beluister het bijzondere met Harnoncourt. Vergeet vooral ook Van Zweden niet.

 

Discografie

Kladversie 1874

1982. Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Eliahu Inbal. Teldec 8573-87801-2.

2008. Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Roger Norrington. Hänssler CD 93281.

 

Versie 1878 met Volksfest finale

1996. Schots nationaal orkest o.l.v. Georg Tintner. Naxos 8.554128.

 

Revisie Löwe/Schalk 1887/8

1940. NBC Symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter. Pearl GEMMCD 9131.

1944. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Hans Knappertsbusch. Archipel ARPCD 0044.

1951. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Orfeo C 559.0221

1954. Philharmonia orkest o.l.v. Lovro von Matacic. Testament SBT 1050.

1955. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Hans Knappertsbusch. Testament SBT 1340, Membran 205229.

 

Versie Haas/Nowak 1880

1936. Saksisch Staatsorkest o.l.v. Karl Böhm. Dutton CDEA 5007.

1939. Hamburgs Staatsorkest o.l.v. Eugen Jochum. Tahra TAH 457/60.

1951. Orkest o.l.v. Otto Klemperer. Vox lp

1952. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Franz Konwitschny. Supraphon SU 3467-2, Preiser 90679.

1954. Omroeporkest Keulen o.l.v. Otto Klemperer. Medici Arts MM 001-2.1960. Columbia symfonie orkest o.l.v. Bruno Walter. Sony 515302-2, 66249.

1963. Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 562.815-2.

1965. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Eugen Jochum. DG 449.718-2, 469.810-2.1965. Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 412.735-2, 475.6740.1965. Londens symfonie orkest o.l.v. István Kertész. Testament SBT 1298.

1967. Philadelphia orkest o.l.v. Eugen Ormandy. Sony 47653.

1969. Zweeds Radiosymfonie orkest o.l.v. Sergiu Celibidache. DG 477.5136.

1970. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 585.801-2.

1973. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. Decca 448.098-2, 466.374-2.

1975. Staatskapel Dresden o.l.v. Eugen Jochum. EMI 573.905-2, 574.837-2.

1975. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 429.648-2.

1975. Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Rudolf Kempe. Scribendum SC 003.

1976. Omroeporkest Keulen o.l.v. Günther Wand. RCA GD 60075, 74321-68010-2, 09026-63930-2.

1979. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. CBS/Sony 38 DC 6.

1981 Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 448.310-2.

1981. Staatskapel Dresden o.l.v. Herbert Blomstedt. Denon 38C37-7126.

1981. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. EMI 381.761-2. 1985 Weens filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 470.537-2.1988. Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Sergiu Celibidache. EMI 556.688-2, 556.690-2.1989. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. LPO LPO 0014.1990. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 431.719-2.

1990. NDR symfonie orkest o.l.v. Günther Wand. RCA RD 60784, 74321-93041-2.

1993. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Daniel Barenboim. Warner 2564-61891-2, 2564-60663-2.1993. Philadelphia orkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch. EMI 555.119-2.1997. Concertgebouworkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 0630-17126-2.1997. Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Sony 63301.1998. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Günther Wand. RCA 09026-68839-2.2001. Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Günther Wand. Profil Medien PH 06046.2005. Orchestre des Champs Elysées o.l.v. Philippe Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 90.1921.

2006. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 384.723-2.

2007. Radio filharmonisch orkest o.l.v. Jaap van Zweden. Octavia OVCL 00248.

2008. Orchester der Klang Verwaltung o.l.v. Enoch zu Gutenberg. Farao Classics S 108051.

 

Alfabetisch op dirigentnaam:

….. . Weens symfonie orkest o.l.v. Volkmar Andreae. Orfeo C 226.905.

….. . Duits symfonie orkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 475.331-2.….. . Weens symfonie orkest o.l.v. Vladimir Fedossejev. Berlin Classics BC 1710-2.

….. . Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Oswald Kabasta. Dante LYS 419/24.

…. . Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Otto Klemperer. EMI 566.866-2.

….. . Cincinnati symfonie orkest o.l.v. Jésus Lopez Cobos. Telarc CD 80244.

….. . Gewandhausorkest o.l.v. Kurt Masur. RCA 82876-60395-2.….. . New York filharmonisch orkest o.l.v. Kurt Masur. Teldec 4509-93332-2, 3984-21338-2.….. . Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 478.356-2, 569.795-2.….. . Omroeporkest Berlijn o.l.v. Heinz Rögner. Berlin Classics BC 3063-2.

….. . Bruckner orkest Linz o.l.v. Dennis Russell Davis. Arte Nova 82876-60488-2.

….. . Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Kurt Sanderling. Prophone PH 05020.

1993

….. . Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Carl Schuricht. Archiphon ARC 24.

….. . Omroeporkest Saarbrücken o.l.v. Stanislaw Skrowacewski. Arte Nova 74321-72101-2.

….. . Staatskapel Berlijn o.l.v. Otmar Suitner. Berlin Classics BC 1319-2.