Verg. Discografieën

BRAHMS: CELLOSONATES

BRAHMS: CELLOSONATES

 

Hoe het ouder worden van een componist soms hoorbaar wordt in zijn composities is mooi hoorbaar in de beide cellosonates van Brahms uit respectievelijk 1865 en 1886. Bovendien eindigden ze als klarinetsonates in 1894.

 

Achtergronden

 

Brahms was drieëndertig toen hij in 1865 na drie jaar noeste arbeid zin eerste cellosonate voltooide. Het werk had oorspronkelijk ook een Adagio, maar de heel zelfkritische componist vernietigde het helaas voordat het werk werd gepubliceerd. De tweede volgde meer  dan twintig jaar later. De verschillen tussen beide werken zijn significant, zowel qua toon als qua karakter. Bij nr. 1 gaat het in essentie om een hartelijk  en betrekkelijk vriendelijk werk, nr. 2 is vol stevige contrasten.

In beide werken toont Brahms een groot begrip voor de karakteristiek van de cello en het muzikale potentieel van het instrument. Dat reikt van nors-bruuske knorrigheid  via manlijke vurigheid tot bijna vrouwelijke lyrische teerheid.

Brahms schrijfwijze voor de piano, zijn eigen instrument, toont een voorkeur voor de lagere registers, voor kruisritmen en vette akkoorden. Dat was een probleem bij het vinden van een goede balans tussen beide instrumenten, maar lukte grosso modo aardig.

De sonate in –klein is overheersend lyrisch van aard in de beide begindelen. Het espressivo beginthema van het Allegro non troppo door de cello wordt beantwoord door een melodie in Bes in het codetta volgens Brahms’ balladestijl.

In de doorwerking worden, waarin verschillende ver afgelegen toonaarden worden doorlopen, biedt een heldhaftige strijd tussen beide instrumenten waarin de cello zijn toevlucht moet nemen tot fortissimo gearpeggieerde akkoorden met een slagwerkachtige attaque om de balans met het krachtiger pianogeluid te bewaren.

Het Allegretto quasi menuetto heeft het karakter van een ietwat archaïsche dans, maar het trio (in fis-klein) bestaat uit een door beide instrumenten breed uitgezongen, typisch romantische melodie in octaven en van versieringen voorzien door de piano.

In het Allegro in e-klein tot slot voeren beide instrumenten een openlijke strijd. Het gaat om een fugatisch deel met zware kruisaccenten en voortdurende ritmische en harmonische botsingen. Maar voor afwisseling wordt gezorgd met een lichthartige melodie in majeur. Een stormachtig coda vormt een prachtig slot; de snelle fuga werd pas in 1865 toegevoegd .

In de gewoon vierdelige sonate in F-groot exploreert de componist nog grondiger de mogelijkheden en de karakteristiek van beide instrumenten. Meteen aan het begin van het Allegro vivace wordt een sfeer van mededeelzaamheid en zelfs verrukking geschapen. Gedurende dit deel krijgen beide instrumenten tremolando begeleidingen in plaats van de gebroken akkoorden die de componist doorgaans gebruikt voor de piano. Dat geeft meteen een gevoel van opwinding aan het declamatorische beginthema. Dat middel vinden we ook terug in de verschillende context van de doorwerking, waar de tremolandi van de cello als achtergrond fungeren bij een lange reeks pianissimo piano akkoorden.

In het Adagio affetuoso (in Fis) delen beide instrumenten een lange, lyrische melodie; het rijke harmonische klankweefsel wordt doorbroken door de afwisseling tussen pizzicato en gestreken legato van de cello, alles binnen de drie natuurlijke registers van het instrument.

Het scherzo is een Allegro appassionato in f-klein met een meest rustig golvende melodielijn die soms krachtige accenten heeft en de rusteloze muziek accentueert. Het triogedeelte is een mooi contrasterend dolce espressivo, waarin de cello de leidende rol op zich neemt.

Het thema waarmee de finale, Allegro molto (in F) begint en dat het meteen domineert, heeft een verhalend karakter. De basisgedachte wordt gemodificeerd naarmate het deel zich ontwikkelt. Het contrasterende gedeelte is lyrisch en in bes-klein, maar in de laatste achtentwintig maten keert het hoofdthema nog een keer terug.

De opnamen

Het lijkt niet meer dan logisch beide sonates als eenheid te beschouwen, het zijn er immers maar twee en – misschien een beetje gemakshalve – afzonderlijke opnames van deze werken buiten beschouwing te laten. Deze werken vormen een ideale koppeling en laten op een cd met ruim 78 minuten speelduur zelfs nog ruimte voor wat extra’s.

Opvallend is wel dat bij een nadere inventarisatie blijkt dat zoveel opnamen bestaan van onbekende instrumentalisten op obscure labels bestaan. Ze zijn hier merendeels buiten beschouwing gelaten. Hieronder lichten we uit de theoretisch aanwezige voorraad alleen de belangrijkste en interessantste opnamen. Met voorbijgaan ook aan de historische.

De begrippen kernachtig, zonder omhaal met een fijne combinatie van kracht en dichterlijkheid klinkt de inbreng van de Amerikaan Lynn Harrell en Vladimir Ashkenazy. Het gaat hier om een der eerste hoogwaardige opnamen in stereo; de oorspronkelijke lp is met succes en dus een betere geluidskwaliteit verdoekt.

Wat verderop over Rostropovitch wordt gezegd, geldt tot op zekere hoogte ook voor de betreurde Jacqueline Du Pré. Ze speelt een haast meer dan levensgrote rol en zwelgt in genotzucht. Dat komt Brahms misschien deels ten goede, maar bij herhaling kan die houding gaan irriteren. Haar vele bewonderaars zal het niet storen. Barenboim, haar (toen nog) echtgenoot, brengt een eigen persoonlijke, maar toch wat te ondergeschikte noot in.

Er zijn twee opnamen van het stel. De oudste, uit 1967, is in zoverre interessant dat voor de Tweede sonate een ongepubliceerde uitgave is gebruikt die zo’n twee minuten korter is dan de vertrouwde definitieve versie.

De jongere generatie cellosolisten lijkt de voorkeur te geven aan een celloklank met een verfijnd bovenregister bij een eerder kernachtig en scherp gefocusseerd midden- en laagregister. Zo’n toonvorming zal men bij Mstislav Rostropovitch vergeefs zoeken. Bij hem is alles liefst meer dan levensgroot, beter geschikt voor de grote dan de kleine zaal. Bovendien is hij nogal prominent opgenomen, wat het effect versterkt. Wat oude rot Serkin ook voor goeds en stijlvols van de pianopartij maakt, zijn wezenlijke inbreng blijft nogal op de achtergrond. Maar bij alle dominantie van de cellist: wat een prachtige uitvoeringen! De samenwerking tussen het tweetal is voortreffelijk, alle nuancen tellen en de melodische lijnen zijn prachtig getrokken.

In zijn eentje was Gerhard Oppitz al bekend vanwege een stel voortreffelijke Brahmsopnamen en zijn combinatie van beheerste kracht en subtiliteit bepaalt mee het klimaat van de uitvoetingen van Heinrich Schiff.

De warme akoestiek van de opnameruimte (Reinstadl, Neumarkt in Duitsland) helpt het fijnzinnig gearticuleerde resultaat ver boven het gemiddelde uit te tillen. Luister bijvoorbeeld naar de doorwerking van het eerste deel uit de tweede sonate om daarvan een goede indruk te krijgen. Dubieus is alleen of deze cd nog ergens verkrijgbaar is. Schiffs pizzicati aan het begin van het langzame deel maken hoorbaar wat Brahms voor de geest moet hebben gestaan. De elegantie van het Allegretto uit de eerste sonate is ook een pluspunt. Hoofd en hart dicteren hier voortdurend eendrachtig het musiceerklimaat.

Van Yo-Yo Ma zijn twee opnamen, beide met Emanuel Ax ter beschikking. De ene, latere op zijn huismerk Sony, de andere, eerste, op RCA. De RCA uitgave profiteert van een betere, warmere geluidskwaliteit. Misschien is Ma’s opvatting wat te eenzijdig subtiel met meer nadruk op de lyriek dan op dan op gespierdheid. Bezwaar is in beide gevallen wel de klankbalans die teveel in het voordeel van de piano is uitgevallen.

Een haast indrukwekkend mooie toonkwaliteit en uiteraard een volmaakte techniek kenmerken het spel van Steven Isserlis. Samen  met Peter Evans zorgt hij voor mooi evenwichtige verklankingen waaraan hooguit het laatste beetje muzikaal inzicht mankeert. Die bewuste eerste opname van de cellist dateert uit 1984 en bevredigde dus niet helemaal. In 2005 ontfermde hij zich, nu op darmsnaren spelend, nogmaals, en met meer succes, over deze werken, nu met Steven Hough als pianopartner. Allereerst valt de betere geluidskwaliteit op. Verder is Hough een stimulerender pianist dan Evans. De tempi liggen nu ook een fractie hoger wat de realisatie ten goede komt. Toch blijft de aanpak typisch Engelse trekken van enigszins terughoudende voornaamheid houden al karakteriseert vooral de pianist belangrijke momenten duidelijk. Verder laat het teamwork weinig te wensen over.

Uitvoeringen van Mischa Maisky dienen altijd met enige voorzichtigheid te worden benaderd. Wie tegen zijn neiging tot zichzelf nadrukkelijk exposeren en sentimentaliseren is opgewassen, kan gevoeglijk met hem en zijn betrouwbar, gedegen partner Gililov in zee gaan. Het gevaar bestaat wel, dat dergelijke uitvoeringen minder goed bestand zijn tegen regelmatige herhalingen.

De Duitse cellist Peter Bruns heeft een mooie Tononi cello uit 1730 ter beschikking en de oorspronkelijk Russsche Olga Tversksaya een in Londen gebouwde Erard uit circa 1850. Het is niet moeilijk te begrijpen waarom Casals ook een voorliefde had voor die Tononi en ook die helder klinkende Erard heeft een vrij krachtige, nooit door scherpte geplaagde klank. Balanskwesties lijken hier geen rol te spelen. Beide kunstenaars huldigen een vrij klassieke, mooi genuanceerde opvatting van de Eerste sonate. Cello en piano spelen een fraai spel van geven en nemen in hun mooi doorleefde vertolkingen.

Pieter Wispelwey komt de verdienste toe dat hij deze sonates redt van een loodzware traditie door niet al te eerbiedwaardig met het materiaal om te gaan. Zonder explosief te worden ontstaan blijken van beheerste extase en getuigt de hele aanpak van een opvallend blijk van energie en spanning. In de oudste opname speelt hij op een negentiende eeuwse Boheemse cello, terwijl Paul Komen een Weens instrument uit Brahms’ tijd ter beschikking had. Maar dor muziekhistorisch verantwoord en bloedeloos is beider voordracht geenszins. In tegendeel: geen gebrek aan passie en welsprekendheid.

In zijn tweede opname bespeelt Wispelwey een Guadagnini cello uit 1760. Hij trof het ook wat beter met zijn nieuwe, verbeeldingsvoller begeleider Lajic en met de SACD opnamekwaliteit.

Een aangename verrassing vormen de interpretaties van de hier onbekende Anthony Leroy en zijn begeleidster Sandra Moubarak. Ze hebben meteen een goede greep op de ware Brahmstaal, op het idioom, op de grote, meest lange lijnen. Haast overpeinzend en niet terugdeinzend voor tempowisselingen beginnen ze het eerste deel van nr. 1 met daarin een melodie vol vaart en stuwkracht voordat ze zich in de expositie wat inhouden. Verder treft de veerkracht uit het menuet en de slotfuga klinkt doortastend. Fraai ook de frasering van het langzame deel van de tweede sonate, net als het trio uit het volgende deel. Iedere aanduiding dolce espressivo wordt volledig uitgebuit.

Dat een label als Biddulph zich niet alleen bezighoudt met het uitbrengen van historische opnamen, illustreert de uitgave van Clive Greensmith en Boris Berman. Hier is het vooral de pianist die de aandacht trekt met kernachtig en overtuigend spel dat de gangbare begeleiding te boven gaat. Bijzonder kernachtig en krachtig is de toon van Greensmith niet. Het zijn dus vooral de rustiger, lyrischer momenten waarin hij hoge troeven uitspeelt. Maar hij laat mrt Berman wel mooie dingen horen in het zangerige eerste deel van de eerste sonate en het haast dansante allegretto.

Niet helemaal onverwacht zorgen Sonia Wieder-Atherton en Imogen Cooper voor een heel aangename verrassing. Geen wonder waar de ten onrecht nog altijd onderschatte Cooper in het geding is. Met de celliste zorgt zij voor hoogst idiomatische prestaties zonder zwakke momenten.

Wat vooral ook treft, is de klankschoonheid, om te beginnen van beider instrumenten, maar natuurlijk ook van de opname. Spanning en ontspanning, drama en lyriek, opwinding en ontspanning zijn steeds juist gedoseerd.

In de op het moment van inventarisatie – april 2011 – nieuwste opname van Torleif Thedéen en Roland Pöntinen schemert een grootschalige geluidsproductie een voorname rol. Wekelijkheid of suggestie bij deze ‘live’ opname uit de Londense Wigmore Hall? De cellist zwelgt nogal in vibrato en de pianoklank is aan de zware kant. Maar subtiliteiten zijn er ook legio, bijvoorbeeld in het middendeel uit de eerste sonate. De climax uit het langzame deel van de tweede sonate is echter haast teveel van het goede

 

Conclusie

 

Het gaat aan de top zo ongeveer tussen  Wispelwey/Lajic, Iserlis/Hough. Leroy, Wieder-Atherton, Harrell en Rostropovitch, ieder met eigen voordelen en nauwelijks nadelen, maar wel met onderlinge verschillen die bij de uiteindelijke keuze de persoonlijk getinte doorslag moeten geven.

 

Discografie

 

1934 Emanuel Feuermann en Theo van der Plas. Biddulph LAB 011, Pearl GEMMCD 9443.

 

1936 Gregor Piatigorsky en Arthur Rubinstein. Biddulph LAB 086, Pearl GEMMCD 9447.

 

1967 Jacqueline Du Pré en Daniel Barenboim. EMI  557.293-2.

 

1968 Jacqueline Du Pré en Daniel Barenboim. EMI 763.298-2.

 

1972 Yo-Yo Ma en Emanuel Ax. RCA 82876-59415-2.

 

1980 Miklos Perényi en Zoltan Kocsis. Hungaroton HCD 12123.

 

1981 Lynn Harrell en Vladimir Ashkenazy. Decca 414.558-2.

 

1982 Mstislav Rostropovitch en Rudolf Serkin. DG 410.510-2.

 

1984 Steven Isserlis en Peter Evans. Hyperion CDA 66159.

 

1988 Truls Mork en Juhani Lagerspetz. Virgin 545.052-2.

 

1990 Karine Georgian en Pavel Gililov. Biddulph LAW 014.

 

1991 Natalia Gutman en Eliso Wirsaladze. Live Classics LCL 621

 

1991 Yo-Yo Ma en Amanuel Ax. Sony SK 48191, 82876-59415-2.

 

1992 Pieter Wispelwey en Paul Komen. Channel Classics CCS 5493.

 

1992 Maria Kliegel en Kristin Merscher. Naxos  8.550656.

 

1994 Denis Brott en Glen Montgomery. Analecta FL 23007.

 

1996 Arto Noras en Juhani Lagerspetz. Finlandia 8573-81970-2.

 

1996. Heinrich Schiff en Gerhard Oppitz. Philips 456.402-2.

 

1996 Peter Bruns en Olga Tverskaya. Opus 111 OPS 30-144.

 

1997 Jan Vogler en Bruno Canino. Berlin Classics BC 1179-2.

 

1997 Alban Gerhardt en Markus Groh. Harmonia Mundi HMN 91.1641.

 

1998 Mischa Maisky en Pavel Gililov. DG 459.677-2.

 

1999 Erlin Blondahl Bengtson en Nina Kavtaradze. Danacord DACOCD 516.

 

1999 Colin Carr en Lee Luvisi. Arabia Z 6748.

 

1999 Anne Gastinel en François-Frédéric Guy. Auvidis V 4817.

 

2005 Steven Iserlis en Stephen Hough. Hyperion CDA 67529.

 

2006 Anthony Leroy en Sandra Moubarak. ZigZag Territoires ZZT 070202.

 

2007 Clive Greensmith en Boris Berman. Biddulph BID 80226-2.

 

2007 Sonia Wieder-Atherton en Inogen Cooper. RCA 88697-20187-2.

 

2007 Pieter Wispelwey en Dejan Lajic. Channel Classics CCS SA 24707.

 

2009 Torleif Thedéen en Roland Pöntinen. BIS SACD 1606.

 

Met onbekende opnamedatum

 

…. Alfia en Leonora Bekova. Chandos CHAN 9479,

 

…. Christoph Henckel en Elisabeth Westenholz. BIS CD 192.

 

…. Walter Grimmer en Stefan Fahrni. Accord 472.338-2.

 

…. Boris Pergamentschikov en Lars Vogt. EMI 557.523-2 (3 cd’s).

 

…. Natalia Gutman en Christoph Eschenbach. Testament LCL 204.

 

…. Franco Maggio Ormezowski en Daniel Levy. Edelweiss EE 5003.

 

…. Pascal Devoyon en Tilmann Wick. Audimax 92516.