BARTÓK: HERTOG BLAUWBAARDS BURCHT
Van de drie theaterweken die Bartók componeerde, is Hertog Blauwbaards burcht eigenlijk onbetwist het beste. Het is een verontrustend drama, voorafgegaan door een gesproken inleiding met slechts twee personen: blauwbaard zelf (bas/bariton) en zijn nieuwe echtgenote Judith (sopraan). Opvallend en merkwaardig genoeg dateert het werk uit 1911, net als Mahlers Lied von der Erde en gaat het eveneens over een man en een vrouw die over liefde en verlies zingen. Nog toevalliger: beide werken eindigen met ‘eeuwig…..eeuwig…’ c.q. ‘duisternis…. duisternis’.
Het werk betekent in stilistisch opzicht Bartóks afscheid van de Duitse muziek in het algemeen en Richard Strauss in het bijzonder, hoewel toch nog het nodige van Strauss’ chromatische uitspattingen doorklinkt in de romantische grandeur van zijn muziek voor Judith. Als sterk contrast zingt haar sinistere echtgenoot in stugge, onbuigzame en grimmige tonen op een manier die kenmerkend is voor de componist van dat moment.
Achtergronden
Barbe-bleue was de hoofdfiguur uit een van de sprookjes in Charles Perraults Contes de ma mère l’oye (1697). Verschillende motieven van dit verhaal zijn ook in andere sprookjes aanwezig:
- 1. een vrouw aan wie een bos sleutels wordt gegeven met het verbod een bepaalde kamer te ontsluiten, opent dan toch dat vertrek en laat geschrokken van wat ze ziet de sleutel vallen; deze krijgt hierdoor een kenmerk waaruit de overtreding blijkt (motief uit Duizend-en-een-nacht)
- 2. een vrouw wordt op het laatste ogenblik door haar plotseling toesnellende broers gered uit handen van haar man die haar wil dode,
- 3. de figuur van de wreedaard die vrouwen tot zich lokt en/of huwt en deze daarna telkens op dezelfde manier vermoordt.
Een verband tussen dat laatste motief en de in 1440 als massamoordenaar terechtgestelde Gilles de Rais is uitgesloten. Al deze motieven vinden we terug in bijna alle Europese sprookjes en sagen, ook bij Grimm en in het verhaal van Heer Halewijn.
Maar Bartóks librettist Béla Balázs ontleende het skelet van zijn plot ook rechtstreeks aan Perrault en in geringe mate aan Maeterlincks Ariane et Barbe-bleu alleen ontbreekt bij hem het happy end waarin de vrouw op het laatste moment wordt gered door haar broers die Blauwbaard neerslaan.
Bij Balázs en Bartók is de handeling simpel: Tegen zijn wens staat de oude Blauwbaard zin jonge echtgenote toe om de zeven deuren uit de hal van zijn kasteel te openen. Achtereenvolgens zijn dat een martelkamer, een wapenkamer, een schatkamer, uitzicht op een geheime tuin en die enorme tuin zelf, een kamer met tranen en tot slot die van middernacht. Veel daarin is met bloed bespat en tot slot beseft Judith dat ze voor altijd gevangen is met drie andere vrouwen in de zevende kamer.
Het mooiste moment in de opera is de opening van de vijfde deur waarin Judith wordt geconfronteerd met een verblindende zonnestraal Op een prachtig en heel effectief akkoord in C-groot. Al met al is dit een opera die zich eigenlijk haast beter leent voor een louter auditief ondergaan dan voor een echte enscenering. Tenzij het beeld (de beelden) echt toevoegende waarde hebben.
Het sprookje van Blauwbaard vinden we ook terug in de opera Raoul Barbebleu van Grétry en in de operette Barbe-bleue van Offenbach. En – gebaseerd op Maeterlinck – in Dukas’ opera Arianne et Barbe-bleue.
De opnamen
Als er één opera geschikt is om puur auditief te beleven, dan is het wel Blauwbaard, Bartóks lucide, doch mysterieuze fabel. De actie is minimaal, eigenlijk vertelt vooral het orkest het verhaal van de lustmoordenaar die zijn laatste slachtoffer heeft veroverd. De aandacht richten op de psychologie van het verhaal. Ondertussen kan men zich in de geest bezighouden met de merkwaardige thematiek van het gegeven. Wat ziet die nieuwe echtgenote van Blauwbaard toch in hem na de rampspoed die zijn eerdere vrouwen overkwam? Waarom wil ze beslist die zeven deuren openen waarachter haar voorgangsters liggen? Hoopt zij op een beter lot, wil ze hem meer dan hen liefhebben, hem beter koesteren en verzorgen om het niet zover te laten komen? Wat ziet een jonge vrouw in een oude serial killer hoewel ze aan het begin nauwelijks weet wat haar te wachten staat? Waarom haakt ze niet bijtijds af? Zoals gezegd: toegevoegd decor en een diepgravende regie kunnen aan die aspecten mogelijk grote meerwaarde verlenen, zoals bij Johan Simons’ regie en Daniëls Richters decors in Salzburg in 2008 bleek.
Dan is er nog de kwestie van de door een acteur of tenor gesproken inleiding. Feitelijk hoort die natuurlijk inclusief te zijn, maar een halszaak of een doorslaggevend aanschafcriterium lijkt dat niet te zijn.
Eigenlijk is het frappant dat zoveel opnamen van het werk beschikbaar zijn. Onderstaand lijstje van zestien opnamen is nog niet eens compleet, want o.a. de niet meer verkrijgbare opnamen van Eliahu Inbal (Denon) en Günther Neuhold (Bella Musica) ontbreken op het appel. Ook Walter Süsskind op Arlecchino stond niet ter beschikking.
De oude mono opname van Ernest Ansermet is ondanks het goede werk van de dirigent zelf met zwakke Franse stemmen en een povere geluidskwaliteit niet meer de moeite waard. De Westminster lp van Gennady Rozdestvensky is nooit in cd vorm herverschenen.
Logisch dat in Hongarije, in dit geval door János Ferencsik de spits werd afgebeten in de lp tijd. Hij maakte twee opnamen voor Hungaroton die beide nog de moeite waard zijn, maar waarschijnlijk lastig verkrijgbaar. In idiomatisch opzicht was er niets op aan te merken, maar het tweetal uitvoeringen kan ook in opnametechnisch opzicht langzamerhand niet meer met de besten mee. Wel was Szekely bij herhaling een der beste Blauwbaard vertolkers.
In het Westen beet Ferenc Fricsay tot tweemaal toe de spits af. Hij zorgde voor twee opnamen, maar helaas in Duitse vertaling. In de Zweedse opname schittert uiteraard de jonge Birgit Nilsson, maar het orkest klinkt teveel op de achtergrond.
Probleem was destijds merkwaardig genoeg dat om het werk op 1 lp te krijgen enigszins werd gecoupeerd door DG, iets waar Decca enige jaren niet het minste probleem mee had. Fischer-Dieskau was een gedegen, zij het iets te heldhaftig klinkende Blauwbaard, Töpper een geloofwaardige, zij het wat ongelijkmatige Judith. De solisten zijn te prominent opgenomen. Niettemin is dit ook nu nog een interessante bijdrage aan de discografie.
De in het Engels gezongen uitgave van Richard Farnes kan er interpretatief goed mee door, maar is nauwelijks interessant als zoveel originelen ter beschikking zijn.
De volgende belangrijke opname komt van István Kertèsz, Hongaar die het idioom in zijn vingertoppen heeft en die voor een passend rusteloze, ietwat hoekige, rijk gedetailleerde invulling van het orkestaandeel zorgt. Dat de toenmalige sterbezetting met Walter Berry en Christa Ludwig geen garantie is voor een geheel geslaagde onderneming blijkt al gauw. Natuurlijk: er wordt prachtig gezongen, maar het klinkt allemaal net iets te onschuldig, te huiselijk, Ludwig probeert te liefdevol haar man te bekoren om aan de sinistere aspecten zijn wezen toe te komen en Berry suggereert te weinig Angst en ongeduld, hij is zelfs wat gladjes. De grote handicap is de lastige Hongaarse taal die in al zijn inflecties en accenten voor outsiders een lastige barrière kan blijken te zijn. De opnamekwaliteit is ook naar huidige standaard nog in de demoklasse.
In typisch natuurlijke Living Presence ruimtelijkheid zorgt Antál Dorati voor een scherpzinnig helder en dramatisch orkestbeeld, vreemd alleen voor een Pietje Precies als hij dat de intonatie in het orkest nogal te wensen overlaat. Ook zijn Hongaarse solisten zijn de mindere van die bij Ferencsik, Szönyi klinkt ook eenvoudig te ouwelijk als Judith. De volgende afvaller is Seiji Ozawa met een al te ontspannen en globale realisatie. Howell is een uitblinker in de titelrol, maar hoe mooi ze ook zingt, Minton geeft haar rol niet indringend genoeg gestalte.
De ‘live’ opname van Jukka-Pekka Saraste werd gemaakt tijdens een Londense Prom in 2004. Die ruimte was haast te groot om de intiemer gedeelten tot hun recht te laten komen. Bovendien is de dirigent meer een concert- dan een operavertolker waardoor het wat aan theatraliteit ontbreekt. Gek genoeg verleidt die grote ruimte mogelijk Tomlinson tot een teveel aan luid, theatraal gebaar; Charbonnet is te nuchter en afstandelijk, lijkt niet echt geëngageerd. De opname klinkt allesbehalve optimaal.
Bij wijze van sterk contrast is een andere ‘live’ opname, namelijk die van James Levine, daarentegen vervuld van theatersfeer, vooral dankzij de dirigent die het klappen van de zweep kent. Zijn Münchense versie klinkt heel spontaan en pakkend, echt als een brok muziektheater. Tomlinson – een der beste latere Blauwbaardvertolkers - is hier veel overtuigender, Dilcheva is ontroerend mooi. Toch haalt ook deze opname uit technische overwegingen net niet de eindronde.
Pierre Boulez is altijd een groot Bartókvertolker geweest en in de twee keer die hij het werk opnam, leidde dat telkens tot resultaten die zeer de moeite waard zijn. Hooguit laat beide malen de vanuit het orkest opgewekte spanning wat te wensen over; een kwestie van de weinig ritmische veerkracht. De Sony opname klinkt wat warmbloediger, de tempi zijn wat rustiger en de klank is heel levendig, warbij de solisten in een iets verschillende akoestiek worden afgebeeld, net alsof ze op verschillende toneelsecties staan. Nimsgern en in haast nog sterkere mate Troyanos klinken heel geëngageerd en overtuigend. Bij de latere DG opname koos de dirigent voor wat snellere tempi en een opgevoerde dramatiek. Het Chicago orkest is hier bovendien gewoon beter dan het BBC orkest op Sony. Hier is het Polgár als Blauwbaard die de diepste indruk maakt, stoer, duister en nadrukkelijk present. Over Norman kan men zijn twijfels hebben. Ze zingt haast te triomfantelijk met te grote stem en is al met al niet een erg geloofwaardig slachtoffer.
Van een neuro-energische dirigent als Georg Solti was meer hoogspanning verwacht dan hij in 1979 genereerde. Ster van zijn uitvoering is Sylvia Sass. De hoog gespannen verwachtingen worden hier niet bevredigd.
Dat Wolfgang Sawallisch niet van nature een groot Bartókvertolker is in het orkest hoorbaar, maar het resultaat kan dienen. Men moet tolerant zijn jegens het enorme vibrato van Elena Obraztsova en zich liefst concentreren op haar dramatische overtuigingskracht; Jevgey Nesterenko is in alle opzichten heel overtuigend.
Adam FIscher toont zich tot tweemaal toe – de ene keer in geluid, de andere in beeld en geluid met andere zangers en een ander orkest - een heel stijlvol en gepassioneerd vertolker en hij trof het heel goed met zijn solisten: Ramey haalde het hele potentiaal uit zijn rol en Marton biedt een regenboog aan vocale kleuren. Dit is nog steeds een van de meest aanbevelenswaardige opnamen.
In de dvd opname lijkt Lloyd daarna afstandelijker wat zijn opvatting betreft, maar Elisabeth Laurence zingt ontroerend mooi en de dirigent zorgt beide keren voor een indringende orkestweergave.
Datzelfde geldt voor zijn naamgenoot Ivan Fischer die nog geëngageerder is en een ideaal ensemble van louter Hongaren om zich verzamelde. Opnieuw horen we de vrijwel ideale Polgár in de titelrol. Komlósi toont zich een naast hem een Judith op vrijwel gelijk expressief niveau. Jammer dat deze opname door het verscheiden van Philips wel moeilijk te verkrijgen zal zijn, tenzij de platenzaak hem nog in de rekken heeft staan.
Voor een eigenlijk best aangename verrassing zorgt Marin Alsop. Ze beschikt over twee goede, onbekende solisten: Belacek weet passend en uitstekend met zijn stem te acteren en Melath zingt met een mooi wisselende expressie, zij het nogal vibratorijk. Naast eventuele andere goedkope heruitgaven is dit een aanrader voor lieden met een smalle beurs.
Een aardige verrassing van deze discografie komt uit onvermoede hoek, van Hànnsler met een uitvoering door een andere, nogal onderschatte Bartókvertolker: Peter Eötvös. Hij combineert passie, zin voor detail en aandacht voor de typisch Hongaarse spraaksyntax (zoals dat in vergelijkbaar opzicht maar dan in het Moravisch, bij Janácek nodig is). Hij maakt als het ware dat de muziek de gelegenheid krijgt om zich als theater in de geest, in de fantasie van de luisteraar te ontwikkelen. Fried is in alle opzichten overtuigend, Kallisch mag dan misschien in zuiver vocaal opzicht niet ideaal zijn, in expressief opzicht is ze heel goed.
Komen we tot slot aan twee der voorlopige winnaars: Bernard Haitink. Op zijn poëtische spil wordt al mooi geanticipeerd in de door Sandor Elès gesproken dialoog, waarin deze de luisteraar aanraadt om toch vooral onder het oppervlak van het werk te zoeken. Zijn timing, gevoelige woordkleuring en taalritmiek vinden prachtig aansluiting op de haast Gothische beginmaten van het werk. Meteen tonen beide protagonisten hun ware karakter: Tomlinson op zijn best, dwingend, raadselachtig en ietwat arrogant, Von Otter als nogal angstig, maar vol nieuwsgierigheid en heel vrouwelijk. De dirigent schildert daarbij met een prachtig klinkend orkest in een klankweefsel uit één stuk telkens precies de juiste sfeer. Zeker de houtblazers onderscheiden zich positief. De doem die over de hele handeling ligt, is steeds voelbaar. Het hoogtepunt van het werk, bij het openen van de vijfde deur naar Blauwbaards rijk heeft haast iets Bruckneriaans. Deze ‘live’ opname moet riskant te maken zijn geweest, maar is heel geslaagd.
Of de meest recente lezing van Valery Gergiev? Helaas maar deels en dan vooral door de orkestrale inbreng. Het is even wennen dat de proloog door White in het Engels wordt gedeclameerd. Maar daarna verloopt alles zoals het hoort en zorgt voor een tot het uiterst opgevoerde spanning. Er zijn idiomatischer Blauwbaards dan White, maar hij kan er goed mee door. Elena Zhidkova behoort misschien niet tot de verleidelijksten in haar rol, maar blijft toch imponeren
Video
Voor Decca verfilmde Miklós Szinétar in op zichzelf mooie beelden de handeling sec. Daaronder werd de soundtrack van een oudere, eerdere LP opname uit de SET reeks, later naar cd overgehevelde opname van Georg Solti aangebracht. De uitkomst doet daardoor wat synthetisch en niet geheel uniform aan al zijn er mooie momenten. Met aan muziekzijde drie Hongaren die zich volledig thuis voelen in dit idioom is er wat dat betreft geen reden tot klagen. Toch blijft het eindresultaat gek genoeg wat wringen.
Op papier is er nog een ArtHaus opname van Simon Rattle, maar daarover is verder niets bekend omdat er niet de hand op kon worden gelegd. Mooi zou zijn als de opvoering tijdens het Salzburg Festival 2008 met Falck Struckmann en Michelle DeYoung, het toneelbeeld van Daniël Richter en de erg onthullende regie van Johan Simons binnenkort op dvd verschijnt.
Conclusie
De meeste opnamen van deze opera kennen een heel markant punt. Soms tevens een keerpunt wat Judith betreft. Bij Eötvös is dat de kreet van Fried wanneer hij de deur van zijn martelkamer opent, bij Kertész wanneer Ludwig zich heel geïmponeerd toont door Blauwbaards domein, bij Gergiev wanneer Judith wordt geconfronteerd met het tranenmeer. Maar dat zijn slechts momenten als hoogtepunt.
Op welke gronden kan men het beste een keuze bepalen? Als het om algehele ontroering gaat op Haitink, wie meer aan grootse allure hecht, komt bij Kertész terecht, wie voorrang geeft aan nostalgie bij Ferencsik 2, wie de orkestpartij drager van het werk vindt bij Iván Fischer, wie op een sfeer vol spanning uit is bij Gergiev.
Bij de beeldopnamen voert bij gebrek aan beter Adam Fischer het slecht bezette veld aan.
Discografie
1953. Endre Koréh en Judith Hellwig met het Nieuw Symfonie orkest o.l.v. Walter Süsskind. Arlecchino ARL 81/2.
1956. Mihály Szekely en Klára Palánkai met het Boedapest filharmonisch orkest o.l.v. Janos Ferencsik. Hungaroton HCD 511001.
1962. Mihály Szekely en Olga Szönyi met het Londens symfonie orkest o.l.v. Antál Dorati. Mercury 434.325-2.
1965. Walter Berry en Christa Ludwig met het Londens symfonie orkest o.l.v. István Kertész. Decca 414.167-2.
1974. Jevgeny Kibkalo en Nina Poliakova met het USSR Staatsorkest o.l.v. Gennady Rozdestvensky. Westminster (lp).
1976. Siegmund Nimsgern en Tatiana Troyanos met het BBC symfonie orkest o.l.v. Pierre Boulez. Sony SMK 64110, 88697-55611-2 (4 cd’s).
1979. Kolos Kováts en Sylvia Sass met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 433.082-2.
1979 Dietrich Fischer-Dieskau en Julia Varady met het Beiers Staatsorkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch. DG 423.236-2.
1980. Gwynne Howell en Yvonne Minton met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Boston Symfonie orkest. BSO 100 (6 cd’s).
1981. Jevgeny Nesterenko en Elena Obraztsova met het Orkest van de Hongaarse staatsopera o.l.v. János Ferencsik. Hungaroton HCD 12254-2.
1987. Samuel Ramey en Eva Marton met het Hongaars Staatsorkest o.l.v. Adam Fischer. Sony MK 44523.
1988. Samuel Ramey en Eva Marton met het Hongaars staatsorkest o.l.v. Adam Fischer. Sony MK 44523.
1992. Falk Struckmann en Katalin Szendrényi met het Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Eliahu Inbal. Denon CO 78932.
1993. Lászlo Polgar en Jessye Norman met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 447.040-2.
1995. Kálmámdry en Katalin Szendrényi met de Basische Staatskapel o.l.v. Günther Neuhold. Bella Musica BMCD 31.9052.
1996. John Tomlinson en Anne Sofie von Otter met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. EMI 556.162-2.
2001. Péter Fried en Cornelia Kallisch met het Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Peter Eötvös. Hännsler 93.070.
2003. John Tomlinson en Kremena Dilcheva met het Münchens filharmonisch orkest o.l.v. James Levine. Oehms OC 505.
2003. Lászlo Polgár en Ildikó Komlósi met het Boedapest festival orkest o.l.v. Iván Fischer. Philips 470.633-2, Channel Classics CCSSA 90311.
2004. John Tomlinson en Jeanne-Michèlle Charbonnet met het BBC symfonie orkest o.l.v. Jukka-Pekka Saraste. Warner 2564-61953-2.
2007. Gustáv Belácek en Andrea Meláth met het Bournemouth symfonie orkest o.l.v. Marin Alsop. Naxos 8.660928.
2009.Willard White en Elena Zhidova met het Londens symfonie orkest o.l.v. Valery Gergiev. LSO Live LSO 0685.
Duitstalige versie
1953. Bernhard Sonnerstedt en Birgit Nilsson met het Zweeds omroeporkest o.l.v. Ferenc Fricsay. Bluebell ABCD 075, Opera d’oro OPD 1430.
1957. Dietrich Fischer-Dieskau en Hertha Töpper met het Berlijns Radio symfonie orkest o.l.v. Ferenc Fricsay. DG 474.383-2 (9 cd’s), 457.756-2.
Engelstalige versie
1963. Rosalind Elias en Jerome Hines met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony
2005. John Tomlinson en Sally Burgess met het orkest van de Opera Noord, Engeland o.l.v. Richard Farnes. Chandos CHAN 3133.
Franstalige versie
1950. Lucien Lovano en Gilly met het Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Malibran CDRG 175.
Video
1979/81. Kolos Kováts en Sylvia Sass met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 074-3254 (dvd).
1988. Robert Lloyd en Laurence met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Adam Fischer. Kultur D 4497 (dvd).
…… Willard White en Anne Sofie von Otter met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. ArtHaus 102.039.