BIZET: CARMEN
Carmen – dat is de geschiedenis van een zigeunerin voor wie niets boven haar vrijheid gaat, de geschiedenis van een vrouw die zich niet wil laten voorschrijven hoe ze moet handelen en vooral van wat ze mag voelen. Het is ook de geschiedenis van een korporaal die ten gevolge van een zigeunerin van de wegen der deugd afdwaalt en deserteert, het verhaal van een man die uit jaloezie de moordenaar van zijn geliefde wordt. Het gaat hier, zoals Nietzsche zegt, om “de liefde die met zijn oorlogsmiddelen in wezen de dodelijke haat tussen de geslachten veroorzaakt”. Het samengaan van felle zigeunerkleuren, habanera ritmen en duidelijk geschetste personen doet de rest. Bizets melodieuze en sensueel exotische opera was nog teveel van het goede voor het Parijse publiek in 1875, maar maakt intussen aanspraak op de titel van waarschijnlijk populairste opera.
De ontstaansgeschiedenis
In 1872 werd Bizet gevraagd om een opera te schrijven in samenwerking met twee van de succesvolste librettisten van de Opéra comique. De enorme aandrang om dat niet te doen ten spijt besloot hij om als stof daarvoor Mérimée’s Carmen te kiezen. Zijn obstinate manier van doorzetten leidde direct en indirect tot het terugtreden van een van de codirecteuren van het huis, de weigering van twee sopranen om de titelrol te zingen en een grote opstand in het koor (dat niet gewend was te bewegen terwijl het zong!) en vanzelfsprekend tot vernietigende kritieken.
Victoriaanse preutsheid, Gallische bedaardheid en diep gewortelde tradities kwamen scherp in conflict met Carmen toen deze werd losgelaten op een niets vermoedend publiek in maart 1875; op 36-jarige leeftijd stierf Bizet drie maanden na die première. Het vaste publiek van de Opéra comique – een huis vol hecht verdedigde tradities – was geneigd om zijn producties te beschouwen als fijnzinnig en opvoedkundig, eerder geschikt voor jonge echtparen die voor het eerst overwegen kinderen te krijgen dan voor de morbide vertoning van smerige seksuele activiteiten zoals die vakkundig door de ervaren librettisten Henri Meilhac en Ludovic Halévy waren toebereid.
Carmen breekt ook Bizets hart
In muzikaal opzicht streefde Bizet hard naar succes, want hij volgde veel van de muzikale conventies van de opéra comique (een genre zowel als de naam van het gebouw). Hij mengde briljant geconstrueerde koorgedeelten met melodrama’s en gewoon gesproken dialogen en voegde veel kwakken van een vaag soort Japanse verfkleuren toe aan zijn canvas. Hij had ook een paar dingen geleerd van de Wagneriaanse opera, zoals blijkt uit het gebruik van een klein aantal reminiscentie motieven. Maar wat het publiek en de critici absoluut niet wensten te zien, was een nette jongeman (Don José), die weliswaar een zwak karakter heeft, maar die op flagrante wijze een aardig, welopgevoed dorpsmeisje – Micaëla – versmaadt om het hof te maken aan een straatmeisje dat in feite niet veel meer dan een hoer is (dat alles nadat hij zijn regiment heeft verraden en zich in het algemeen abominabel heeft gedragen). Het leven van de lagere volksklassen en de verering van alles wat de straten van Sevilla rond 1820 bevolkte was teveel voor de Parijse gevoeligheden: de opera werd een flop en Bizet die kort na de première overleed, bleef met een gebroken hart achter.
Carmen krijgt succes in Weense stijl
Bizet had nog de bedoeling om recitatieven te componeren ter vervanging van het leeuwendeel van de gesproken dialogen die buiten Frankrijk letterlijk op onbegrip zouden stuiten. Een paar jaar later sierde Ernest Guiraud, een vriend van de componist en later voorbestemd om Debussy les te geven, het werk op met dergelijke recitatieven om het als een soort grande opéra geschikt te maken voor opvoering in Wenen.
Guirauds inbreng is altijd controversieel geweest en pas de afgelopen vijftig jaar kennen we de versie van Fritz Oeser waarin is getracht terug te keren naar hetgeen Bizet voor ogen stond.
Daar in Wenen was het werk een onmiddellijk succes. Het tragische einde dat het Parijse publiek zo had ontzet, was nu juist uitstekend geschikt voor de Weners en men mocht nauwelijks van de gemiddelde Wener verwachten dat deze besefte dat Carmen veel verder ging dan de stedelijke attracties die werden verwacht van een genre dat hem onbekend was.
Maar dit was wel het keerpunt. Binnen een paar jaar werd Carmen een van de meest opgevoerde opera’s. Het werk inspireerde in 1908 een van de eerste bijna complete opera opnamen, het werk inspireerde films, een musical die was gebaseerd op een jazzy versie van de muziek (Carmen Jones) en heel wat meer producties dan menig toneelstuk van Shakespeare. Aangewakkerd door de flamenco hausse die indertijd door Carlos Saura werd ontketend met zijn adaptatie van het werk van Bizet werden de figuren uit de oude novelle uit 1845 van Prosper Mérimée nogmaals heel populair. Carmen werd ook beschouwd als de voorloper van de nieuwe verismo stijl, een genre dat zwelgt in de schildering van het “echte leven” met liefst aan lager wal geraakte of (geestelijk) zieke figuren. Hoe suspecter en slechter, hoe beter.
Spaanse sensualiteit in de muziek
De muziek is hoe dan ook geweldig. In de schildering van de hoofdrol van Carmen druipt deze van sensualiteit en krijgt hij opmerkelijk veel kleur door wat vaag gedefinieerde Spaanse trekken. Exotisch slagwerk – zeker gezien de ontstaanstijd – typisch Iberische dansritmen en harmonische ontwikkelingen die aan de flamenco doen denken behoren tot Bizets ingrediënten. Het totaaleffect is eerder algemeen exotisch dan typisch Spaans. De Habanera – “L’amour est un oiseau rebelle” – is als bekendste fragment uit de opera een dans van Cubaanse oorsprong. De uitbeelding van Micaëla is een van de aandoenlijkste evocaties van de klassieke vrouwelijke deugden van opofferingsgezindheid en volharding uit het hele opera repertoire. Het is verrassend hoe Bizet het geluid van de partituur van de felle, elementaire kleuren van Carmen en haar gezelschap tempert tot Micaëla’s kuise, etherische klankwereld, die Debussy’s Mélisande waardig is.
De intrige is een wonder van economie en doelgerichtheid. Hij beweegt zich onverbiddelijk van de “vangst” van de held – eerder een antiheld – Don José door Carmen naar zijn onvermijdelijke vernietiging en de moord op Carmen; onderweg wordt zijn vroegere relatie met Micaëla treffend uitgeplozen.
De heldin die centraal staat in het verhaal is alles behalve een uitgekiende seks koningin die half passief onnozele mannen naar hun verderf stuurt en daar wel de schuld van krijgt. Haar criminele en diefachtige connecties ten spijt blijft ze trouw aan haar devies van haar eigen vrijheid, ook in de liefde, zoals dat credo heel meeslepend en beeldend in die Habanera wordt geuit. Ze biedt Don José haar liefde aan, maar wanneer hij haar afwijst uit een soort kortstondig plichtsgevoel en engagement jegens zijn regiment, geeft ze hem de bons. Carmen is een van de meest gecompliceerde en interessantste vrouwen uit de operawereld. Don José is ook een driedimensionaal iemand, volkomen geloofwaardig in zijn verwarde emoties over liefde, plicht, begeerte, jaloezie en onzekerheid.
De partituur is inderdaad onweerstaanbaar, vol dramatisch realisme en met een pakkende schildering van de milieus. Met Carmen verwezenlijkte Bizet een werk waarin hij zijn beste en origineelste eigenschappen volmaakt heeft ontwikkeld zonder daarbij in de sentimentaliteit en de bombast te vervallen waarmee hij voordien tussen Gounod en Meyerbeer laveerde. Bovendien zette hij als een der eerste componisten gedurfd een stap richting van een bewuste trivialiteit met het beginlied van Escamillo. Hoezeer Bizet met Carmen zijn persoonlijke stijl heeft vervolmaakt wordt duidelijk bij vergelijking van de geheel in de Franse lyrische traditie staande aria van Micaëla met andere delen uit de partituur. Deze beide polen (Escamillo, Micaëla) bepalen het interpretatieve kader van Carmen en moeten worden beschouwd als extremen die elders in het werk niet mogen worden geraakt.
Hieruit resulteert de eis van een “classicistische” interpretatie van dit meesterwerk, dat dus liefst niet ergens in het spanningsveld tussen Gounod en Mascagni mag worden gebracht.
Frans realisme
Carmen is de eerste ‘realistische’ Franse opera. Met een goed uitgekiende mengeling van gesproken dialoog, couleur locale en hevige dramatiek is het een pakkend meesterwerk geworden. Wagner noteerde lovend: “Hier is God zij dank iemand met hersens in zijn kop”. Zowel Brahms als Tchaikovsky bewonderden deze opera en Nietzsche gebruikte het werk als stok om Wagner een aframmeling te geven.
Toch – en niet onbegrijpelijk – schokten de heetbloedige Carmen en haar beide minnaars Don José en de stierenvechter Don Escamillo het verwende Parijse premièrepubliek, net als trouwens de moord op Carmen door Don José.
De sfeertekening van het Spaanse milieu in passende orkesttinten en ritmen, de prachtige orkestratie en de glansrol voor de mezzo die de titelrol vervult – een van de succesvolste operarollen voor een mezzo – is en blijft verrassend. Haar manipulatievermogen en de magnetische kracht welke ze uitstraalt getuigen van een treffende illustratieve sensualiteit. Haar habanera en seguidilla klinken heel sexy. Achteraf is het onbegrijpelijk dat critici ooit dit werk veroordeelden omdat het onmelodieus zou zijn. Het werk heeft heel wat meer fraaie melodieën dan Gounods Faust, de enige andere, even populaire Franse opera.
Uitvoeringsproblemen
Met deze eis hangt ten nauwste een tweede voorwaarde samen: de opera moet absoluut in de oorspronkelijke versie worden uitgevoerd, dat wil zeggen met gesproken dialogen en niet met de achteraf na de dood van Bizet door Ernest Guiraud gecomponeerde recitatieven. Een verdere complicatie leverde de zogenaamd authentieke versie van de partituur die in de jaren zeventig werd samengesteld door Fritz Oeser. Daarin waren passages opgenomen die Bizet met vermoedelijk gegronde theatrale redenen bij de première wegliet. Alleen de “normale” originele versie maakt de historische plaats van Carmen duidelijk en bevrijdt het werk van zijn gecorrumpeerde vertolkinggeschiedenis.
Strikt genomen zouden daardoor heel wat opnamen categorisch moeten worden gediskwalificeerd, waardoor om te beginnen bijvoorbeeld alleen Abbado, Bernstein, Frühbeck, Karajan (DG), Maazel, Ozawa en Solti zouden overblijven. Maar dan zouden we de mooie, nu historische versie van Cluytens en Beechams bijzondere lezing moeten missen, vandaar een uitzondering voor hen.
De titelrol kan zowel door een sopraan als door een mezzo sopraan worden gezongen; voor velen is het rokerige timbre van een mezzo een pré.
En dan zijn er nog uitvoeringen in het Duits en Italiaans en uit Sofia en Moskou…. Curiositeiten – vooral die allereerste versie in het Duits van Seidler-Winkler uit 1908 – maar verder niet wereldschokkend.
Andere zorgen
Nog meer problemen, nu we toch bezig zijn. Waarschijnlijk meer dan andere opera’s heeft Carmen nog steeds te lijden onder de met etiketten beplakte identificatie van zangeressen die als sterren in heel ander repertoire schitteren en die uit een haast onverenigbare andere traditie komen. Natuurlijk is een sensuele, dramatisch overtuigende heldin nodig, maar het soort overacteren dat een Jessye Norman op Philips, Maria Callas op EMI, Marilyn Horne op Decca, Anna Moffo op RCA Grace Bumbry op Classics for Pleasure en Regina Resnik op Decca. Leveren, leidt af van de essentie van het werk als dramatisch geheel. Wat we vooral horen terwijl ze aan het woord zijn, is een luid “luister naar mij!”. Maar menige registratie heeft het werk buiten proportie opgeblazen.
De opnamen
Hoe populair ook, Carmen wacht in wezen nog steeds op de volmaakte opname. De redenen daarvoor zijn hierboven al uiteengezet. Daarbij komt onder andere nog dat er al jaren nauwelijks Franstalige zangers te vinden zijn van het vereiste kaliber.
Om te beginnen loont het voor de doorgewinterde Carmen liefhebber, die waarschijnlijk best twee of zelfs meer contrasterende uitvoeringen bij de hand wil hebben om eens grondig te snuffelen in de lange en beslist niet geheel volledige discografielijst; een opname van Jean Martinon bleek bijvoorbeeld onvindbaar. Daar zijn vaak heel bijzondere vertolkers te vinden die individueel grote kwaliteiten bezitten, maar hetzij door de ‘antieke’ opname, hetzij door de rest van het ensemble onvoldoende tot hun recht komen.
De opnamen in het Italiaans, Duits, Engels en Russisch zijn hier om begrijpelijke redenen verder buiten beschouwing gelaten.
Carmen verkeert nu ruim 125 jaar onder ons en de meeste opnamen van het werk dateren uit de afgelopen zestig jaar. Er zijn twee uitzonderingen: de bijna complete versie van Emmy Destinn en Bruno Seidler-Winkler in het Duits voor de Gramophone and Typewriter Company uit Berlijn (1908). De lichtelijk exotische Destinn zong letterlijk uitbundig en was een impulsieve Carmen, maar ze nam het niet zo nauw met de partituur en haar aanpak zou nu niet door de beugel kunnen. Aan persoonlijkheid ontbrak het ook de Don José van Karl Jörn en de Micaëla van Minnie Nast geenszins.
De andere echt oude opname werd door Pathé in Parijs (1911) in de Opéra comique gemaakt met François Ruhlmann als dirigent onder het motto Le théâtre chez vous met Marguérite Merentié die deze hoofdrol al sinds 1900 had gezongen in de toen heersende, goed op elkaar ingespeelde Opéra comique traditie, dus in de Guiraud versie! Maar tenminste als eerste wèl in het Frans. Het kan haast geen toeval zijn dat meteen dit tweetal vroegkomers al de tweedeling illustreert die ontstond op Carmengebied: recitatieven tegenover dialogen, een internationale tegenover een Franstalige bezetting.
Wetend hoe lastig en ingewikkeld het maken van opnamen toen was kan men slechts de grootste bewondering hebben voor deze ondernemingen, die meteen de grote populariteit van het werk zo’n dertig jaar na de première illustreert.
Onvermijdelijk is de klank dunnetjes en er wordt slechts een bescheiden orkestje gebruikt, maar daarin ontbreken de castagnetten niet. Wanneer men eenmaal de technische beperkingen heeft geaccepteerd, blijkt van een verrassend historisch document sprake te zijn. Het geeft een goed inzicht in de uitvoeringspraktijken uit die periode, die haast Victoriaans aandoen. Luister bijvoorbeeld in die Duitse uitvoering alleen al naar het spel van de strijkers in het voorspel tot de derde acte, zoals van noot naar noot wordt gegleden, bijna vibratoloos. Het geheel heeft iets intiems alsof we stiekem mogen meeluisteren naar de intiemste gedachten van de zangers. Wat vooral de aandacht opeist vanuit de verre hoorn van de grammofoon is de legendarische Tsjechische sopraan Emmy Destinn; haar Carmen is een autoritaire, vastbesloten vrouw. Waarschijnlijk verhinderde het morele klimaat uit die tijd de meer suggestieve trekken, maar de uitingen van vocale brille laten kritische geluiden verstommen. In feite fascineert alles aan deze uitvoering, ook al is de stijl van zingen en spelen vreemd voor onze begin eenentwintigste eeuwse oren.
De – bij voorkeur verkorte – opnamen uit 1927 en 1928 leggen weinig gewicht in de schaal, evenmin als de oorlogsopname van Désiré-Émile Inghelbrecht.
De eerste lp opname van belang was in mijn eigen herinnering die van André Cluytens, oorspronkelijk op Columbia verschenen. Het gaat in feite om de enige ware versie uit de Opéra comique toen deze nog glans en betekenis had, in 1950. Het is een onverbloemde, krachtig theatrale belevenis, onbelast door uitvergrote ego’s. Het ensemble is volkomen op elkaar ingespeeld met alle voordelen van dien voor de cohesie; de zangers zijn alle Fransen, een cruciale factor als we bedenken hoe weinig niet-Fransen in staat zijn om effectief en geloofwaardig de problemen van de Franse taal te beheersen. Zoals gangbaar was in de Opéra comique wordt de oorspronkelijke versie met gesproken dialogen gebruikt, helaas wel met wat coupures. Alle leden van de toegewijde bezetting zingen hun rollen op een muzikaal bevredigende manier zonder daar iets karikaturaals van te maken. Solange Michels Carmen lijkt wat op een understatement – ze zingt de Habanera in een tempo dat meer weg heeft van Allegro dan van Andante en onderstreept vooral de bruuske ironie, maar dat is de troefkaart te midden van een drukke scène. Hoewel Cluytens en Michel vrij zakelijk te werk gaan, bekrachtigen zij met hun no-nonsense aanpak de dramatische pointe effectiever dan de dirigenten die bij elke nuance uit de partituur blijven stilstaan. Raoul Jobin is een stoere Don José, Michel Dens een der beste Escamillo’s ooit. De monoklank is nog best aanvaardbaar.
Misschien is het niet eens zo verrassend dat een meesterdirigent en drilmeester als Fritz Reiner zo’n indringende interpretatie van Carmen geeft. De adrenaline stroomt uit deze versie en zweept de dreiging van de catastrofe in de vierde acte (de moord op Carmen) tot een haast ondraaglijke spanning op. Virtuositeit is het belangrijkste kenmerk van dit geheel, waardoor men ook geneigd is de ongelijkmatige vocale prestaties te tolereren. Risë Stevens is een merkwaardig variabele Carmen. Aan het begin toont ze nogal een poker face en ontbreekt het aan dramatiek, maar tegen het eind van het werk gaat ze over naar een parlando stijl en vervalt op sommige momenten in gepraat; ze snauwt Don José letterlijk af (helaas geholpen door de kwalijke recitatieven van Guiraud). De Don José van Jan Peerce is ook wat onbevredigend, want waar hij de heroïsche kant van zijn rol mooi uit, wordt hij regelmatig grof en als hij in de tweede acte onbegeleid moet zingen dwaalt hij ver van de gewenste toonhoogte af. Maar deze set is weer de moeite waard dankzij de innemende Micaëla van Licia Albanese. Haar aandeel in het duet uit de eerste acte en die geweldige aria “Je dis, que rien ne m’épouvante” kan nauwelijks beter. Wat ook de eventuele bezwaren zijn: het ensemble is heel hecht. Voor 1951 klinkt de opname nog verrassend goed.
Thomas Beecham ging superieur te werk. Zijn liefde voor en affiniteit met deze muziek blijkt uit elke maat. Met name in de begeleidingen; elke noot krijgt aandacht. Neem de overgang naar het koor van de sigarettenmeisjes. In de grote orkestrale uitbarsting uit de eerste acte waar welsprekend de diepte van Don José’s gevoelens blijkt, ontlokt de dirigent gepassioneerd lyrisch spel aan het hem vreemde Franse orkest. Zijn stijl is heel persoonlijk, vervuld van een soort élégance dat tegenwoordig verloren schijnt te zijn gegaan. Hij toont niet alleen veel gevoel voor de esprit en charme van Bizets prachtige partituur maar begrijpt ook de tragische passie van de beide laatste aktes. Beecham doseert zwier, branie en stijl in de juiste verhoudingen. Gek genoeg zijn de tempi lang niet altijd conventioneel, maar ze klinken precies goed. Hij gunt zijn zangers ook ademruimte.
Hij presenteert een hoogst gecultiveerd liefdespaar met Victoria de los Angeles en Nicolai Gedda en hij zorgt bovendien voor de ontplooiing van de specifiek mediterrane atmosfeer. De los Angeles toont aan dat de titelrol perfect en met een lichtere toets tot leven kan worden gebracht door een sopraan. Ze is lang niet zo pakkend als een Migenes, ze is te elegant en afstandelijk om een femme fatale te suggereren, maar weet op fijnzinnige wijze, getuigend van pure schoonheid, bijna alle facetten van haar complexe en lastige rol te belichten. Als ze in het kwintet zingt “Je suis amoureuse” kan men haar op slag geloven. Haar habanera is een vrij lome en langzame wenteling vol tempowisselingen; deze leiden weliswaar af van de dramatische pointe en de continuïteit, maar vormen niettemin een fraai voorbeeld van de kunst van deze zangeres. Nicolai Gedda is een heel overtuigende, zoetgevooisde, vrij vurige, lichte en verleidelijke José, een toonbeeld van de Franse stijl; hij zingt prachtig en het ontbreekt hem alleen aan de duistere, met doem en moordzucht geladen intensiteit van een Domingo. Blanc is een idiomatische, kernachtige Escamillo, een der besten in zijn soort. Janine Micheau is een stijlvolle, idiomatische maar wat droge en haast te rijpe, te oud aandoende Micaëla. Jammer, dat werd gekozen voor de recitatief versie.
Toch is deze opname in menig opzicht onmisbaar en onvervangbaar. Nadat José haar zijn liefde heeft verklaard in de tweede acte, is Carmen niet overtuigd: haar herhaalde uitroepen “Tu ne m’aimes pas”, door De los Angeles sotto voce gezongen, krijgen een hypnotische intensiteit mee, waardoor haar karakter van een triviale seks koningin wordt veranderd in dat van een gewonde vrouw die heel present is en een grote waardigheid bezit. Voor 1958 valt de opname wat tegen: ruis en sporen hoogfrequente interferentie storen en met name de pauken klinken beroerd.
In de tweede en beste opname van Herbert von Karajan is Leontyne Price te horen met een heel zwoele, inderdaad met doorrookte stem klinkende Carmen. Zij is hier op haar best, geeft prachtige staaltjes van vocale acteerkunst ten beste en draagt de vertolking. Franco Corelli met zijn hier nog rijke stem is wat grof, zeker in vergelijking met de subtiliteiten van Price, maar wel zeer heldhaftig, Merrill zet een stevige Escamillo neer en Freni is een heel bekoorlijke Micaëla. Zoals te verwachten pak de dirigent het werk wat zwaar, op haast al te symfonische wijze aan. Dat is eigenlijk het enige opmerkelijke. Voor de rest zijn beide opnamen heel welluidend, maar niet passend, uitgerekend deze opera als symfonisch gedicht met stemmen. Het doet haast grotesk aan, deze zwaarwichtigheid die zo nadrukkelijk de antithese is van de verlangde fijnzinnigheid.
Maria Callas als Carmen in de opname onder Georges Prêtre is heel bijzonder en verrassend om het wat eufemistisch uit te drukken. Eigenlijk vond ze Carmen te vulgair en teveel manwijf. Op unieke wijze uit zij zowel de van haar verwachte snauw als het kattengespin. Maar haar opvatting zal lang niet naar ieders gading zijn omdat ze teveel zichzelf blijft; haar stem klinkt tamelijk hol alsof ze een hete aardappel in haar mond had. Massard is de best denkbare Escamillo met precies het juiste timbre voor deze rol en Andréa Guiot is een innemende Micaëla. Deze uitvoering verdient alleen eigenlijk alleen ter wille van Callas blijvende aandacht. Het grootste probleem wordt gevormd door een gebrek aan dramatische spanning en een hecht ensemble. Alleen waar de titelheldin verschijnt, stijgt de spanning. Prêtre gaat nogal opjutterig te werk. Verder ontbreekt het aan karakter, finesse, verbeelding en kracht.
Het is dat hij te meedogenloos door het werk heenraast, maar aan theatersfeer geen gebrek in de Geneefse opname van Thomas Schippers met een puik zangersteam bestaande uit Regina Resnik, de altijd omstreden, hier vrij grove Mario del Monaco, Joan Sutherland en Tom Krause. De dramatiek spat eraf. Dus best de moeite waard voor een keer, maar minder geschikt voor herhaald gebruik.
De door Rafael Frühbeck de Burgos in 1982 gedirigeerde EMI uitgave moet worden gediskwalificeerd omdat helaas de dialogen door ingehuurde acteurs werden gesproken. Een kwalijke gewoonte die lang heerste bij operaopnamen en dat terwijl zeker Grace Bumbry en Jon Vickers zelf voortreffelijke acteurs waren. Beide verkeerden ook in topvorm en wisten met name subtiele nuancen naar voren te brengen. Mirella Freni, die driemaal Micaëla op muziekconserven zong, is hier op haar best en echt bijzonder. Jammer van die ingelaste spreekstemmen dus.
Bij Leonard Bernstein storen met name de controversiële, nogal hectische tempi. Gek genoeg zijn ze aan de langzame kant, waardoor aan dramatische spanning wordt ingeboet; Horne is een suggestieve, pakkende en vrij ruige Carmen, de rest van de bezetting past waarschijnlijk in Bernsteins concept, maar James McCracken is helemaal fout bezet als Don José. Erg veel positiefs valt verder niet over deze terloopse Metropolitan productie uit 1972 te zeggen.
Voor Georg Solti pleit dat hij beschikte over een homogene, goed op elkaar ingespeelde bezetting, dat hij de oorspronkelijke versie koos met de gesproken dialogen in plaats van de recitatieven en dat hij profiteert van een zeer briljante opname. Verder plaatst hij de rollen in een nogal nieuw daglicht. Tatiana Troyanos – een van de subtielste en mildste, maar ook verleidelijkste Carmens zonder enige vulgariteit - en Placido Domingo, een redelijk Frans zingend – hier geweldig sympathiek, eerder zwak dan een slachtoffer - zorgen voor een mooi uitgekiend, treffend portret van het hopeloos verliefde paar. De Escamillo van José van Dam is hier niet slechts de opzichtige matador; ook Kiri te Kanawa overtuigt sterk als Micaëla. Net als Karajan gebruikt Solti de gesproken dialoog met modificaties van Oeser.
Bij Claudio Abbado - zich verregaand aan de editie van Oeser houdend, jammer hooguit dat de dialogen wat traag worden afgewikkeld - komen we eens temeer Placido Domingo tegen, nu tegenover Teresa Berganza. De bewuste opname is het resultaat van opvoeringen tijdens het Edinburgh festival 1977 in de geweldig goede regie van Piero Faggioni. Berganza maakt van de titelfiguur een aristocratische persoonlijkheid, pendelend tussen uitdagendheid en fatalisme. Ze is meer een hooghartig trotse en tartende heldin dan een sexy sensuele zigeunerin zonder glimlach en uiterlijk flair en ze zorgt dat het slot van het werk een extra tragische dimensie krijgt. Heel mooi ontwikkelt ze zich van zorgeloos zigeunermeisje tot tragische vrouw. Domingo is eens temeer een impulsieve José , Milnes een viriele, mogelijk iets te pittige Escamillo, Ileana Cotrubas een heel kwetsbare, innemende Micaëla die men op slag graag mag. Het ensemble is hecht op elkaar ingespeeld en vertoont grote discipline vanaf het snel genomen voorspel. De gesproken dialoog wordt volmaakt afgewikkeld en het geluid is uitstekend.
Herbert von Karajan deed zijn Weense versie in 1982 nog eens dunnetjes over in Berlijn. Hoewel dunnetjes: zijn eigenaardigheden hadden intussen een bijna maniakale vorm aangenomen. En helaas opnieuw zijn aparte spreekstemmen ingehuurd. Op de keper beschouwd vertonen ook beide bezettingen zwakke plaatsen. Baltsa is zonder meer geweldig en als Don José is José Careras, heel fraai en lyrisch; José van Dam als Escamillo ageert viriel; de Micaëla van Katia Ricciarelli is echter geheel misplaatst en onbevredigend. Baltsa en Carreras waren dé Carmen en José uit de jaren tachtig. Ze zongen in Salzburg, New York, Londen en Milaan.
De eerste opname van Lorin Maazel op RCA met de ongelukkig fout bezette Moffo, een zelfingenomen Corelli, een lieve Donath, een stoere Van Dam en een onmogelijke Cappuccilli kan gevoeglijk worden vergeten. Daarin presenteert hij op de hem vaak verweten manier Bizet op een gladde, effectbeluste manier, waardoor het vrijwel onmogelijk is dat men zich identificeert met de menselijke tragedie die zich afspeelt en zijn op zich veelbelovende solisten worden deerlijk in de steek gelaten. Het ontbreekt aan iedere vorm van distinctie, Maar de tweede versie is van ander kaliber.
De dirigent leverde namelijk in 1984 ook de soundtrack bij de vrij spectaculaire film van Francesco Rosi. Julia Migenes en – opnieuw - Placido Domingo, hier op zijn best, zijn een voortdurend geloofwaardig stel hoofdrolvertolkers. Migenes, een op het eerste oog ongewone keuze, benadert de hoofdrol ongecompliceerd, niet primair zigeunerachtig, op de vrouw af, vrij aardgebonden, best temperamentvol en met onderhuidse erotiek, heel levendig zonder opgelegde zigeuner associaties. Wel suggereert ze treffend Carmens felle temperament en haar smeulende erotiek. Op intelligente manier ontwikkelt ze het karakter naar de fatalistische persoonlijkheid uit de sombere kaartscène en de tragisch fatalistische finale. Haar zang zelf is niet conventioneel gecultiveerd, maar wel heel overtuigend en erotisch. Domingo heeft zich de rol van Don José geheel eigen gemaakt en zingt hier geëngageerd en met de nodige finesse. Het ontbreekt hem op zijn hoogst aan de welgemanierdheid van de Franse stijl van een Gedda op zijn best, maar hij suggereert José’s ongeremde verliefdheid op Carmen. Ruggero Raimondi met zijn rijke Don Giovanni achtergrond is een echte zelfingenomen macho toreador en alleen Faith Esham is een wat bleek uitgevallen Micaëla. De dirigent zorgt terecht voor een levendige, lichtgewicht aanpak met vlotte tempi en blaast het werk niet op tot proporties die het opéra comique karakter te buiten gaan. Maar ook de sensueler, opwindender kanten van het werk komen niet tekort.
Een onwaarschijnlijke, maar net als Callas heel bijzondere Carmen is Jessye Norman bij Seiji Ozawa. Interessant is de invulling van haar rol zeker, maar niet steeds overtuigend. Neil Shicoff is een dramatische José, Freni opnieuw een ontroerende Micaëla.
Een mooi heel recent voorbeeld hoe het werk nu juist niet moet worden aangepakt, levert daarentegen Giuseppe Sinopoli met een volkomen onidiomatische uitvoering. Hij brengt daarop een dikke laag expressief vernis aan die de rijke onderliggende dramatische structuur volkomen afdekt. Een blijk van de overdreven interventie van Sinopoli is voor het grijpen in de Habanera – een ideaal moment om de diverse opnamen onderling te vergelijken – waar de begeleiding zwaarwichtig wordt overgeaccentueerd en waar de tussenkomst van het koor telkens bruut klinkt, lawaaierig gearticuleerd. Van ironie, een primair bestanddeel van de opera, is nauwelijks sprake.
Jennifer Larmore is een fijne, intelligente zangeres, maar de tessitura van deze rol ontlokt haar stem een ingesnoerde kwaliteit, die we ook enigszins bij Callas aantreffen en ze is geen moment echt sensueel of aardgebonden zoals men van een grillige zigeunerin mag verwachten. Een kille kijk op een warm karakter. Bovendien is haar Frans even slecht verteerbaar als dat van de rest van de bezetting. Dit is ook daarom zeker geen Carmen voor francofielen. Natuurlijk zijn er ook best mooie momenten; die worden vooral geleverd door Angela Gheorghiu’s Micaëla – zij is de ware ster hier – en in veel mindere mate Thomas Mosers Don José; zijn Toreadorlied heeft de handicap van een veel te traag tempo. De oorspronkelijke gesproken dialogen worden gebruikt, maar dat gebeurt met weinig smaak. De opnamekwaliteit is wel bijzonder goed.
Twee opnamen brengen ons grappig genoeg weer terug naar de aan het begin gevoerde discussie: een volbloed Franse versie met dialogen op Auvidis en een internationaal bezette dito met recitatieven op EMI. Wat de eerste betreft: Béatrice Uria-Monzon heeft een krachtige mezzo waarmee ze een donker klinkende, imposante, nogal aardgebonden, ruige Carmen neerzet waarin het charmante aspect wat tekort komt. De andere vrouwelijke hoofdrol van Leontina Vaduva als Micaëla is voortreffelijk ingevuld, ook de Escamillo van Vincent le Texier is geweldig, maar helaas werpt de zwakke Christian Papis met een nogal bloedeloze Don José een ongelukkige smet op het geheel. Het heel geanimeerd gespeelde orkestdeel onder Alain Lombard kan het geheel onvoldoende redden.
Andere koek is de EMI opname uit Toulouse van Michel Plasson met Angela Gheorghiu die – net als ooit eerder bij De los Angeles en Resnik – van Micaëla naar Carmen promoveerde. Ze overtuigt volkomen al is ze minder sensueel dan een Berganza of een Bumbry, maar de feitelijke ster van deze uitvoering is de feitelijk wat licht, maar heel mooi uitgevallen Don José van haar man Roberto Alagna, weer eens een der allerbesten op cd. Inva Mula is een betrouwbare Micaëla, Thomas Hampson een vlotte Escamillo Mooi is hier ook dat twee passages zijn ingelast die Bizet ooit schrapte. Plasson dirigeert een heel levendige en idiomatische voorstelling.
Waarschijnlijk om een breder publiek te werven, werd Andrea Bocelli een poosje ingezet voor ‘het zware werk’ tot aan Verdi’s Requiem uit St. Petersburg door Gergiev toe. Het liep steeds op teleurstelling uit. Zelden zo’n koekoek éénzang gehoord als zijn Don José bij Myung-Whan Chung. Ongevoelig en ongenuanceerd walst hij over zijn rol met zijn stentorstem. Interessanter, maar wat te zwaar is de alt van Marina Domaschenko in de titelrol. Wel overtuigt ze. Als Escamillo heeft Bryn Terfel alleen zijn stem mee, verder profileert hij niet echt Don Escamilo. Blijft als enige vocale glanspunt de innemende Micaela van Eva Mei over. Dirigent Chung vertoont de nodige animo en schwung, maar de andere handicaps zijn te groot.
Vlotte tempi, het gebruik van de Oeserversie, prachtig, zij het misschien iets te symfonisch orkestspel, een geweldige Micaëla van Genia Kühmeier zijn de belangrijkste positieve elementen uit de recente opname van Rattle. In de titelrol is Kožená een heel intelligente, fraai Frans zingende, maar wat weinig zigeunerachtige hoofdpersoon, klonk Kaufmann in een eerdere opname wat beter bij stem en zijn de overige rollen naar behoren ingevuld. Het resultaat is al met al best mooi en zeker het aanhoren waard, maar het ideaal is te weinig dicht benaderd door een optelsom van kleine tekorten en er zijn idiomatischer, pakkender klinkende uitgaven.
Video
Er is een duidelijke tendens waarneembaar waarbij opera’s steeds nadrukkelijker op dvd verschijnen en steeds minder ook nog (of parallel) op cd. Wat de puur muzikale kant betreft, hoeft dat weinig problemen te geven, maar het met blijvend plezier kijken naar zulke dvd’s staat of valt met de visuele invulling. Anders gezegd: met het regieconcept en de aankleding. In welke mate treedt vervreemding op door de opera in een ander dan het vertrouwde tijdsgewricht te plaatsen.
Reeds in 1912 werd Carmen verfilmd met de prima ballerina van de Opéra comique, Régina Badet; verder waren er in de tijd van de stomme film producties van Cecil deMille met Geraldine Farrar en van Ernst Lubitsch met Theda Bara en Pola Negri; zelfs Charlie Chaplin waagde zich ooit aan het werk. Andere film Carmens waren ooit Raquel Meller, Dolores del Rio, Marguerite Namara en Viviane Romance.
Al uit 1956 dateert een Italiaanse TV registratie met achteraf gedubt geluid. Beeld en geluid vertonen verouderde kwaliteiten en de in Nederland slechts moeilijk verkrijgbare Hardy dvd productie met muzikale leiding van Nino Sanzogno is daarom eigenlijk alleen interessant vanwege Franco Corelli als Don José. Als men zijn Franse uitspraak aanvaardt, levert hij een vocale en dramatische prestatie van formaat. Voor de rest veel routine in deze opvoering.
De eerste moderne productie dateert uit 1967 en werd tijdens het Salzburg festival gemaakt met Grace Bumbry, Jon Vickers, Mirella Freni en Justino Diaz. Herbert von Karajan dirigeerde uiteraard. Alles haast te zeer op het detail gericht, maar wel een mooie herinnering aan de grote sterren uit die tijd.
Ook de beroemde Rosi film met Migenes en Lorin Maazel is in zijn oorspronkelijke gedaante eerst door Erato, later door Second Sight op dvd uitgebracht. Het geheel heeft een langzamerhand klassieke status, maar de tijd heeft niet stil gestaan sinds de tijd dat Rosi zijn ideeën over het werk realiseerde.
Baltsa en Carreras, zoals gezegd hèt koppel gedurende de jaren tachtig zijn ook in beeld te bewonderen in de goed geslaagde productie van de New Yorkse Met onder James Levine. Maria Ewing komen we tweemaal tegen als Carmen, eenmaal bij Haitink in Glyndebourne en eenmaal bij Mehta in Londen; laatstgenoemde versie heeft niet zozeer artistieke voordelen, maar is wel handig op dvd verschenen.
De vijf voorstellingen die Carlos Kleiber in december 1978 in de Weense staatsopera dirigeerde waren een waar media spektakel. Al over de voorbereidingen voor de rechtstreekse TV uitzending van de première werd uitvoerig bericht, met name over de inbreng van (film)regisseur Zeffirelli met zijn vijfhonderd medewerkers plus acht paarden. Het is primair en bovenal en niet onverwacht de Carmen van de dirigent geworden. In vrij snelle tempi, heel helder en intens maar waar nodig ook zuidelijke broeierige loomheid of juist enorm temperament en brille uitstralend neemt het drama zijn loop met heldere contouren en subtiel uitgewerkte details. Bij de bezetting merkwaardig genoeg geen enkele echt Franse stem, maar dat stoort nauwelijks. De aandacht gaat natuurlijk vooral uit naar Domingo die hier voor het eerst in de audiovisuele mediawereld zijn hele rol te zingen heeft en niet slechts de aria ‘La fleur que tu m’avais jetée’ die hij ettelijke malen op Erato, Decca, RCA en DG voordroeg. Het blijkt een gemiste glansrol van hem, zo briljant is zijn Don José gezongen, maar ook zo vervuld van tragische verinnerlijking. Obraztsova is een mezzo die altijd met enige omzichtigheid moet worden genoten, soms is ze geweldig, soms heel teleurstellend. Hier is ze niet zozeer de duivelse verleidster, maar een levenslustig sigarettenmeisje dat pas na de kaartscène wordt ontketend. Heel mooi en geloofwaardig ook de Micaëla van Buchanan met haar fraaie, warme stem. De overige rollen zijn naar behoren vervuld. Ook de decors van Zeffirelli, de kostuums van Bei en de choreografie van Cordova dragen veel bij aan het scheppen van de juiste sfeer. Voor Zeffirelli’s spannende TV regie past ook alle waardering. Laten we dus maar blij zijn dat deze bijzondere productie werd gered uit de archieven van de Oostenrijkse omroep.
Nogal apart, want licht neurotisch en assertief in dit gezelschap is de Carmen van Anne Sofie von Otter – met sigaar in de Habanera - onlangs ook in Glyndebourne in een geruchtmakende productie van David McVicar in een sombere setting met agressieve ondertonen. Lisa Milne is een puike Micaëla, Marcus Haddock een redelijke Don José en Laurent Naouri een voortreffelijke toreador. Veel élan en finesse klinkt door in de begeleiding van Philippe Jordan.
Veel ‘live’ optredens in de opera zijn van Carlos Kleiber niet bewaard. Carmen moet een kolfje naar zijn hand zijn geweest. Hij zet er in Wenen temperamentvol flink de sokken in. Elena Obraztsova neemt in de titelrol gauw de twijfels over haar geschiktheid weg, maar de glansrol is voor Domingo als Don José. Aparte lof verdient ook de Michaëla van Isobel Buchanan. De regie van Franco Zefirelli toont wat overdreven aanzetten, maar de massascènes zijn erg fraai en sommige details eveneens. Jammer daarom dat beeld en vooral geluid verre van optimaal zijn.
De reguliere opname die Lorin Maazel als chef van de Weense Staatsopera naliet, is zijn derde. We zien en horen Christa Ludwig in een van haar lievelingsrollen (die ze bij Horst Stein al eens in het Duits had gezongen). Haar zigeunerin staat in de Weense traditie van Maria Jeritza. Haar Frans klinkt heel redelijk en ze komt pas echt op stoom wanneer ze in de derde acte haar tragische en trotse kanten moet tonen. Als Don José overtuigt James King maar gedeeltelijk omdat hij zijn emoties te opzichtig de vrije loop laat. Met haar bijzonder fraaie sopraan is Jeanette Pilou een ontroerende Micaëla en ook Eberhard Wächter overtuigt in hoge mate als Escamillo. De traditionele regie was in handen van Otto Schenk; het geluid is mono.
Jammer dat de verdienstelijke Glyndebourne opname van Bernard Haitink en de beslist interessante uitgave van John Eliot Gardiner niet zo gauw ter beschikking waren.
Dat Antonio Pappano in deze opera hoge ogen gooit, was niet anders te verwachten. Zijn stuwende waar nodig met veel aandacht voor het dramatische en lyrische in de orkestpartijen is om door een ringetje te halen. Kenners van de opera zullen zich hooguit verbazen over de uitgave die hij gebruikt en de coupure die hij in de vierde acte aanbrengt. Anna Caterina Antonacci is in visueel opzicht misschien geen geweldige schoonheid als Carmen, maar op haar vocale verleidingskunst valt niets aft e dingen. Ze is sensueel, maar heft ook iets boosaardigs en acteert uitstekend. Het is echter Jonas Kaufmann die als Don José de show steelt. Met buigzame stem geeft hij zeer geloofwaardig alle kanten van zijn rol weer: begeerte, neurotische jaloezie, twijfel, teleurstelling, wanhoop en woede. De rest van de bezetting is op peil en ook met de regie van Francesca Zambello is niets mis.
Geruchtmakend was de opname uit Barcelona vooral door de regie van Calixto Bielto die de handeling overhevelt naar de jaren zeventig vorige eeuw, de tijd van de seksuele revolutie en alle nieuw geclaimde vrijheden. Wat de kijker te wachten staat, blijkt al snel als de hippie Micaëla ten tonele verschijnt. De Carmen is hier een vrouw van in de veertig die haar laatste kans zoekt. Een interessante invulling voor een keertje, maar nauwelijks voor blijvend genoegen. Ook al niet omdat de vocale prestaties over de hele linie niet geweldig zijn.
Anno maart 2012, het moment waarop deze vergelijking wordt afgerond, kan mooi een gemeenplaats in stelling worden gebracht: lest best. In vergelijking in last but not least haast te zwak uitgedrukt.
Twee factoren tillen de opname uit de Met met Elina Garanča en dirigent Yannick Nézet-Séguin boven de rest uit: de frisse levendige manier waarop de jonge dirigent, voor het eerst in de Met vanaf het voorspel de muziek een rijk kleurenpalet, energie en lyriek meegeeft plus de manier waarop de Letse in prefect Frans de rol van Carmen invult; Garanča met zwarte pruik suggereert fraai de vurige Spaanse wier inflexies en temperament de vrije spiritualiteit van haar rol inclusief sensualiteit en een zekere koele, berekende ongenaakbaarheid perfect weergeven. Ze weet ook heel zwierig te dansen. Een onverwachte, maar geweldig goede keuze.
Roberto Alagna is een routinier als Don José en dat wordt lichtelijk hoorbaar. Helemaal moeiteloos verloopt zijn voordracht niet meer in het hoogste bereik, maar hij presteert een heel fraaie pianissimo Bes aan het slot van ‘Le fleur que tu m’avais jeté’. De beide hoofdrolspelers acteren ook voortreffelijk. Ontroerend, zij het met royal vibrato is de heel overtuigende Micaëla van Barbara Frittoli; Teddy Tahu Rhodes is in alle opzichten een zelfverzekerde Escamillo en de overige rollen zijn navenant voortreffelijk bezet.
Dan is er de tot in de puntjes verzorgde aankleding al zal niemand onmiddellijk vallen voor de brokkelende muren in het decor. Richard Eyre verving de aankleding à la Zeffirelli uit de jaren 1830 door een aangepaste visie uit de latere jaren van de Spaanse burgeroorlog in de jaren dertig vorige eeuw. Een vondst is dat Renée Fleming als gastvrouw het werk kort achter het toneel inleidt (gevolgd door de toneel manager die via de intercom de dirigent oproept naar de orkestbak) en in de korte pauze vóór de derde acte een kort interviewtje heeft met de hoofdrolspelers. De opvoering eindigt met een verrassende coup de theater. Kortom: hier valt alles precies op zijn plaats en het is een genoegen om deze dvd na verloop van tijd telkens opnieuw te bekijken en te beluisteren.
Conclusie
Bij opnamen van opera en ballet is het zaak om in de aankoopoverwegingen mee te nemen: wil ik het werk in kwestie alleen geconcentreerd auditief (eventueel de tekst meelezend) ondergaan, of wordt de muziekervaring intenser wanneer het audiovisueel wordt beleefd? Mits sprake is van een redelijkerwijs aanvaardbare, dus met het werk congruente aankleding en regie lijkt er reden genoeg om voor de dvd te kiezen.
Maar eerst een nadere keuze uit de vele cd’s. De eerste waardevolle semi-historische versie komt van Beecham (met De los Angeles, EMI). Een waarlijk klassieke uitgave met lichte toets. Daarna komen vooral Karajan (RCA, dankzij Price), Abbado (met Berganza), Plasson (met Gheorghiu), Maazel (met Migenes) en Rattle (met Kožená) in aanmerking.
Bij de dvd’s steekt Nézet-Séguin (met Garanča) met kop en schouders boven de rest uit, gevolgd door Pappano (met Antonacci).
Discografie
1911. Marguerite Mérentié, Augustarello Affre, Henri Albers. Aline Vallandri, Pierre Dupré met het Ensemble van de Parijse Opéra comique o.l.v. François Ruhlmann. Mars 52019-2 (2 cd’s, mono).
1927. Lucy Perelli, José de Trévi, Yvonne Brothier, Louis Musy met koor en orkest o.l.v. Piero Coppola. Malibran CDRG 114 (2 cd’s mono).
1928. Raymonde Visconti, Georges Thill e.a. met koor en het Parijs Symfonie orkest o.l.v. Elie Cohen. Divine Art 27809 (2 cd’s mono).
1941. Gladys Swarthout, Charles Kullman, Leonard Warren, Licia Albanese met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Wilfrid Pelletier. Naxos 8.110001/2 (2 cd’s mono).
1942. Germaine Cernay, Raymond Berthaud, Ginette Guillamat, Lucien Lovano met koor en orkest o.l.v. Désiré-Emile Inghelbrecht. Malibran CDRG 172 (2 cd’s mono).
1943. Lily Djanel, Raoul Jobin, Leonard Warren, Licia Albanese, Laura Alvary, Mack Harrell, Thelma Votipka, Helen Olheim met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Thomas Beecham. Ardi GA 2003 (2 cd’s mono).
1950. Solange Michel, Martha Angelici, Raoul Jobin, Michel Dens met het Ensemble van de Opéra comique Parijs o.l.v. André Cluytens. EMI 565.318-2, Naxos 8.110238/9 (2 cd’s mono).
1951. Risë Stevens, Licia Albanese, Jan Peerce, Robert Merrill, George Cehanovsky met het Robert Shaw koor en het RCA Victor orkest o.l.v. Fritz Reiner. RCA GD 87981, 88697-57367-2 (2 cd’s mono).
1951. Denise Boursin, Libero de Luca, Jacqueline Couchard, Marcel Enot, Suzanne Juyol, Henri Medus, Janine Micheau met het Ensemble van de Opéra comique Parijs o.l.v. Albert Wolff. Preiser PR 20016 (2 cd’s mono).
1954. Kerstin Meyer, Arne Hendriksen, Elisabeth Söderström, Sigurd Björling met koor en het Koninklijk Zweeds orkest o.l.v. Sixten Ehrling. Bluebell ABCD 109 (2 cd’s mono).
1954. Risë Stevens, Richard Tucker, Victoria de los Angeles, Frank Guearra met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Tibor Kozma. Gala GL 100636 (2 cd’s mono).
1954. Giulietta Simionato, Nicolai Gedda, Hilde Güden, Michel Roux, Graziella Sciutti met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Herbert von Karajan. Andante AN 3100 (2 cd’s mono).
1955. Giulietta Simionato, Giuseppe di Stefano, Rosanna Carteri, Michel Roux, Graziella Scviutti, Luisa Ribacchi met het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Herbert von Karajan. Walhall WLCD 0156 (2 cd’s mono).
1956. Risë Stevens, Mario del Monaco, Lucine Amara, Frank Guarrera, Margaret Ruggero met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Max Rudolf. Golden Melodram GM 50070 (2 cd’s mono).
1957. Risë Stevens, Mario del Monaco, Lucia Amara, Franco Guerrera met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Nuova Era 23079 (3 cd’s mono).
1957. Jean Madeira, Nicolas Filacuridi, Janette Vivalda, Michel Roux met koor en het Pasdeloup orkest, Parijs o.l.v. Pierre Dervaux. Preiser PR 20052 (2 cd’s mono).
1959. Victoria de los Angeles, Janine Micheau, Nicolai Gedda, Ernest Blanc, koor en orkest van de Franse omroep o.l.v. Thomas Beecham. EMI 556.214-2, 567.357-2 (2 cd’s mono).
1959. Alexandrina Milcheva, Nikola Nikolov, Liljana Vassileva, Nicola Ghiuselev, Cvetanka Arsinkova, Stefka Poapangelova met koor en het Nationaal Opera orkest Sofia o.l.v. Ivan Marinov. Capriccio CAP 51183 (2 cd’s).
1959. Marguérite Mérentié, Augustarello Affre, Aline Vallandri, Henri Albers met het Ensemble van de Parijse Opéra-comique o.l.v. Pierre Michel Le Comte. Epic SC 6035 (3 lp’s).
1959. Giulietta Simionato, Franco Corelli, Mirella Freni, Carlo Guelfi, Enzo Viaro, Loretta di Lelio met het Ensemble van het Teatro Massimo, Palermo o.l.v. Pierre Dervaux. Bongiorno GB 1179/0 ( 2 cd’s).
1959. Irina Arkhipova, Pavel Lisitian, Mario del Monaco en Irina Maslennikova met het Ensemble van het Bolshoi theater Moskou o.l.v. Alexsander Melik-Pashayef. Russian Revelation RV 20001 (2 cd’s).
1962. Regina Resnik, Joan Sutherland, Mario del Monaco, Tom Krause met het Geneefs theaterkoor en het Suisse romande orkest o.l.v. Thomas Schippers. Decca 443.871-2 (2 cd’s).
1963. Leontyne Price, Mirella Freni, Franco Corelli, Robert Merrill met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Herbert von Karajan. RCA GD 86199 en 74321-39495-2 (3 cd’s).
1964. Maria Callas, Andréa Guiot, Nicolai Gedda, Robert Massard met het Duclos koor en het orkest van de Parijse opera o.l.v. Georges Prêtre. EMI 556.281-2 (2 cd’s).
1966. Christa Ludwig, James King, Jeanette Pilou, Eberhard Wächter, Lucia Popp, Margarita Lilova, Oskar Czerwenka, Erich Kunz, Reid Bunger, Murray Dickie met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Lorin Maazel. Orfeo C 733.0821 (2 cd’s).
1970. Anna Moffo, Helen Donath, Franco Corelli, Piero Cappuccilli met het Ensemble van de Deutsche Oper, Berlijn o.l.v. Lorin Maazel. RCA 74321-25279-2 (2 cd’s).
1972. Marilyn Horne, Adriana Maliponte, James McCracken, Tom Krause met het Ensemble van de Metropolitan opera New York o.l.v. Leonard Bernstein. DG 427.440-2, 471.750-2 (3 cd’s).
1974. Régine Crespin, Augustarello Affre, Aline Vallandri, Henri Albers met koor en het Straatsburgs filharmonisch orkest o.l.v. Alain Lombard. Erato 2292-45573-2 (2 cd’s).
1975. Tatiana Troyanos, Kiri te Kanawa, Placido Domingo, José van Dam, het Alldiskoor en het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 414.489-2 (3 cd’s).
1975. Régine Crespin, William Lewis, Katia Ricciarelli, José van Dam, Loretta di Franco, Marcia Baldwin met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Henry Lewis. Bella Voce BLV 107407 (2 cd’s).
1977. Teresa Berganza, Ileana Cotrubas, Placido Domingo, Sherill Milnes met de Ambrosian singers en het Londens symfonie orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 419.636-2, 427.885-2 (3 cd’s), 477.534-2 (2 cd’s).
1982. Grace Bumbry, Mirella Freni, Jon Vickers, Kostas Paskalis met het Ensemble van de Parijse opera o.l.v. Rafael de Frühbeck Burgos. EMI 367.696-2 (2 cd’s).
1982. Agnes Baltsa, Katia Ricciarelli, José Carreras, José van Dam met het koor van de Parijse opera en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 410.088-2 (3 cd’s).
1984. Julia Migenes, Faith Esham, Placido Domingo, Ruggero Raimondi met het koor van de Franse omroep en het Frans nationaal orkest o.l.v. Lorin Maazel. Erato 2292-45207-2 (2 cd’s).
1985. Alexandrina Milcheva, Liliana Vassileva, Nikola Nikolov en Nicolai Ghiuselev met het Ensemble van de Nationale opera Sofia o.l.v. Ivan Marinov. Laser 24419 (2 cd’s).
1988. Jessye Norman, Mirella Freni, Neil Shicoff en Simon Estes met het koor van de Franse omroep en het Frans nationaal orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Philips 422.366-2, 470.417-2 (3 cd’s).
1994. Béatrice Uria-Monzon, Leontina Vaduva, Christian Papis, Vincent le Texier en het Ensemble van de opera te Bordeaux o.l.v. Alain Lombard. Astrée Naïve V 4964, EMI 585.505-2 (2 cd’s).
1995. Jennifer Larmore, Angela Gheorghiu, Thomas Moser, Samuel Ramey met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Giuseppe Sinopoli. Teldec 0630-12672-2 (3 cd’s).
2002. Angela Gheorghiu, Roberto Alagna, Inva Mula, Thomas Hampson het het Ensemble van het Capitole theater Toulouse o.l.v. Michel Plasson. EMI 557.434-2 (2 cd’s).
2004. Ann Liebeck, Isabel Palade, Ina Schaechter, Peter Dvorsky met het Ensemble van Radio Bratislava o.l.v. Rahbari. Naxos 8660005/7 (3 cd’s).
2009. Marina Domaschenko, Andrea Bocelli, Eva Mei, Bryn Terfel, Magali Léger, Delphine Haidan, Olivier Lallouette, Alain Gabriel met het Radio France koor en filharmonisch orkest o.l.v. Myung-Whun Chung. Decca 475.7646 (2 cd’s).
2012. Magdalena Kožená, Jonas Kaufmann, Gena Kühmeier, Kostas Smoriginas, Christina Landshamer, Rachel Frenkel e.a. met het Koor en kinderkoor van de Berlijnse Staatsopera en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 440.285-2 (2 cd’s).
Opera explained: Bizet Carmen
David Timson (verteller). Naxos 8.558010.
In het Italiaans
1928. Aurora Baudes, Ines Alfani Tellini, Aureliano Pertile, Benvenuto Franci met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Lorenzo Molajoli. Arkadia 78026 (2 cd’s mono).
1945. Ebe Stignani, Beniamino Gigli, Rina Gigli, Gino Bechi, Giulio Tomei, Guido Mazzini, Anna Marcangeli, Fernanda Cadoni met koor en orkest van de Opera Rome o.l.v. Vincenzo Bellezza. Urania URN 22.103 (2 cd’s mono).
1956. Belén Amparán, Franco Corelli, Elda Ribetti, Anselmo Colzani, Rena Gary-Falachi met het Ensemble van de Italiaanse omroep o.l.v. Nino Sanzogno. Living Stage LS 1093 (2 cd’s).
1959. Giulietta Simionato, Mario del Monaco e.a. met Ensemble o.l.v. Nino Vecchi. Andromeda ANDRCD 9047 (2 cd’s).
1970. Maria Chiara, Fiorenza Cossotto, Mario del Monaco, Renato Bruson met het Ensemble van Teatro La Fenice Venetië o.l.v. Peter Maag. Fono MM MFOH 10031 (3 cd’s).
In het Duits
1908. Emmy Destinn, Karl Jörn, Hermann Bachmann, Minnie Nast met het Ensemble van de Duitse Hofopera Berlijn o.l.v. Bruno Seidler-Winkler. Mars 52022-2, Supraphon 11.2136-2 (2 cd’s mono).
1946. Elfriede Trötschel, Elisabeth Höngen, Elfriede Weidlich, Helena Rott. Heinrich Tessmer, Jan Rittel met het Ensemble van de Staatsopera Dresden o.l.v. Karl Böhm. Preiser 90152 (2 cd’s mono).
1951. Elfriede Trötschel, Rudolf Schock, Margarete Klose, Maria Reith, Oia Coursavé met het RIAS kamerkoor en –symfonie orkest o.l.v. Ferenc Fricsay. Audite 95.497 (2 cd’s mono).
1951. Ira Malaniuk, Hans Hopf, Anny Schlemm, Walter Berry, Erna Maria Duske, Hildegunt Walther met Koor en orkest van de WDR, Keulen o.l.v. André Cluytens. Walhall WLCD 0254 (2 cd’s mono).
1957. Rita Gust, Christa Ludwig, Rudolf Schock, Hermann Prey met het koor van de Duitse opera en het Berlijns symfonie orkest o.l.v. Horst Stein. EMI 252.903-2 (2 cd’s).
1960. Maria Croonen, Ruthild Engert, Sona Cervena, Adolf Kehl en het Ensemble van de omroep Leipzig o.l.v. Herbert Kegel. Berlin Classics BC 3295-2, 9107-2 (2 cd’s).
In het Engels
2002. Patricia Bardon, Julian Gavin, Mary Plazas, Gary Magee met koor en het Philharmonia orkest o.l.v. David Parry. Chandos CHAN 3091 (2 cd’s).
In het Russisch
1976. Elena Obraztsova, Vladimir Atlantov. Margarita Miglau, Yuri Mazurok, Lyudmilla Kovaleva, Nadezhda Kostsina met het Ensemble van het Bolshoi theater, Moskou o.l.v. ? . Melodiya MELCD 101516 (2 cd’s).
Video
1956. Belén Amparán, Franco Corelli, Elda Ribetti, Anselmo Colzani, Rena Gary-Falachi met het Ensemble van de Italiaanse omroep o.l.v. Nino Sanzogno. Hardy Classic video HCD 4013 (dvd).
1967. Grace Bumbry, Mirella Freni, Jon Vickers, Justino Diaz met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Herbert von Karajan. DG 073-403-2 (dvd).
1978. Elena Obraztsova, Plácido Domingo, Yuri Mazurok, Isobel Buchanan, Cheryl Kanfoush met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Carlos Kleiber. TDK DVUS CLOPCAR (dvd).
1985. Maria Ewing, Mary McLaughlin, Barry McCauley, David Holloway met het Ensemble van de Glyndebourne opera o.l.v. Bernard Haitink. Warner 4509-99494-2 (dvd).
1987. Agnes Baltsa, Leona Mitchell, José Carreras, Samuel Ramey met het Ensemble van de Metropolitan opera, New York o.l.v. James Levine. DG 073-009-9 (dvd).
1991. Maria Ewing, Leontina Vaduva, Luis Lima, Gino Quilico en het Ensemble van Covent Garden o.l.v. Zubin Mehta. Arthaus 100096, Imago RADVD 5782 (dvd).
1984. Julia Migenes, Faith Esham, Placido Domingo, Ruggero Raimondi met het koor van de Franse omroep en het Frans nationaal orkest o.l.v. Lorin Maazel. Erato CDR 10530, Second Sight 2NDBR 4005 (dvd).
1998. Margorzata Walewska, Mario Malagnini, Ulrike Sonntag, Boaz Senator, Susan Fülöp, Roberta Mattelli met het Ensemble Della Stagioni d’opera Italiana o.l.v. Giorgio Croci. Cascade DVD 60011 (dvd).
2002. Anne Sofie von Otter, Marcus Haddock, Lisa Milne, Laurent Naouri met het Ensemble van de Glyndebourne opera o.l.v. Philippe Jordan. BBC Opus Arte OA 0867 (dvd).
2003. Irina Domashenko, Marco Berti, Maya Dashuk, Rina Asceta, Cristina Pastorello, Milena Josipovich met het Ensemble van de Arena, Verona o.l.v. Alain Lombard. TDK DV-OPCAR (dvd).
2004. Nadia Krasteva, Aleksanders Antonenko, Sebastian Holecek, Asa Elmgren met het Ensemble van het Nationaal theater Brno o.l.v. Ernst Märzendorfer. EuroArts 205452-9 (dvd).
2007. Anna Caterina Antonacci, Jonas Kaufmann, Norah Ansellem, Ildebrando d’Arcangelo, Elena Xanthoudakis, Jacques Imbrailo, Matthew Rose, Viktoria Vizin met het Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Antonio Pappano. Decca 074-331-2 (dvd).
2007. Angela Bonfitto, Jevgeny Tarantsov, Giuseppe Altomare, Silvia della Benedetta met het Ensemble van het theater Coccia di Novara o.l.v. Elisabetta Mascio. Kicco Music KCOK 9016 (dvd).
2007. Anna Caterina Antonacci, Andrew Richards, Anne-Cathérine Gillet, Nicolas Cavallier, Annie Gill, het Monteverdikoor en het Orchestre révolutionaire et romantque o.l.v. John Eliot Gardiner. fRA FRA 004 (dvd).
2008. Nino Surguladze, Philippe Do, Irina Lunga, Simone Alberghini met het Ensemble Bellini o.l.v. Carlo Montanaro. Dynamic 33614 (dvd).
2010. Béatrice Uria-Monzon, Roberto Alagna, Marina Poplavskaya, Erwin Schrott, Eliana Bayon, Itxaro Mentxata, Marc Cantrurri, Francisco Vas met het Ensemble van het Liceo Grand Theatre, Barcelona o.l.v. Marc Piollet. C Major 707.308 (dvd).
2010. Elina Garanča, Roberto Alagna, Barbara Frittoli, Teddy Tahu Rhodes, Keith Miller, Elizabeth Caballero, Sandra Piques Eddy, Earle Patriarco, Keith Jameson, Trevor Scheunemann met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Yannick Nézet-Séguin. DG 073-4581 (dvd).
2010. Christine Rice, Bryan Hymel, Maya Kovalevska, Dawid Kimberg, Aris Argiris, Nicolas Courjai met het Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Constantin Carydis. Opus Arte OA3D 7096D (3D dvd).
Flamenco versie
2011. Vanesa Vento Angel Gil, Joaquin Mulero, Jairo Rodriguez met de Compania Antonio Gades en het Madrilaans Theater orkest o.l.v. Antonio Gades. Teatro Real TR 97005 (dvd).
Bizet/Shchedrin
2002. Benazir Hussain, Daryl Brandwood, Errol Pickford, Melissa Aurisch met het West Australisch ballet en – symfonie orkest, Perth o.l.v. Nicolette Frailon. Opus Arte Faveo OAF 4002 (dvd).