Verg. Discografieën

BERLIOZ: DAMNATION DE FAUST, LA

BERLIOZ: LA DAMNATION DE FAUST

 

De Middeleeuwse figuur van de oude geleerde die zich inlaat met een duivelspact heeft heel wat componisten geïnspireerd, ook de in zijn met orkestcoloriet toverende Hector Berlioz. Resultaat: een groots opgezet werk dat aan de verdoemenis van de protagonist de grootste aandacht schenkt.

 

Achtergronden

 

Berlioz las in 1828 een vertaling van Goethes Faust I en raakte daar meteen door gefascineerd. Hij ging onmiddellijk aan de slag en schreef  Huit scènes de Faust op basis van een vertaling van Gérard de Nervais die hij aan de dichter stuurde om toestemming voor publicatie te vragen. Dat had hij beter niet kunnen doen, zoals bleek. Goethe liet de partituur zien aan een vriend die componist was. Deze was ontzet over Berlioz’ schaamteloze muziek met als resultaat dat Berlioz zijn werk introk, mede omdat hij vond dat er technische tekortkomingen aan kleefden.

Vele jaren later, in 1845, gebruikte hij die taferelen alsnog voor La damnation de Faust nu op tekst van de componist zelf en de journalist Almire Gondonnerie die echter het werktempo van de componist niet kon bijhouden. Wat zo tot stand kwam, was een hybride werk dat meer weg heeft van een oratorium voor concertgebruik dan van een opera. De componist zelf noemde het een ‘dramatische legende’.

De eerste uitvoering vond in 1846 plaats in de Parijse Opéra comique. De kritiek was genadeloos. Aangepaste uitvoeringen in Duitsland en Rusland oogstten in 1854 wat meer succes en een paar jaar later volgde een geslaagde Engelse première in Drury Lane.

Daarna probeerde hij er toch een opera van te maken, maar besefte dat je misschien wel het ‘Ballet des Sylphes’, maar niet het ‘Pandemonium’ behoorlijk op het toneel kon brengen. Bovendien ging het Drury Lane operagezelschap gauw failliet zodat van die plannen niets terecht kwam en het werk bleef zoals het was. 

Totdat het werk in geënsceneerde vorm in 1999 in Salzburg toch ten tonele werd gebracht. Daarover aanstonds meer.

Opvallend is dat Berlioz vrij dicht bij de bron van het werk blijft. Gounod bijvoorbeeld concentreerde zich in zijn Faust opera vooral op de scènes met Gretchen en Faust.

Bovendien hield hij de verhalende trant van het werk aan. Belangrijker nog is dat Berlioz nader ingaat op de filosofische en bovennatuurlijke aspecten van het gegeven en dat de uitkomst in dit opzicht overeenkomsten vertoont met de manier waarop Busoni in zijn Doktor Faustus de legende behandelt.

Maar qua temperament liggen er werelden van verschil tussen Busoni’s cerebrale opera en Berlioz’ caleidoscopische werk waarin binnen twee uur de meest diverse aspecten opduiken. Tussen de Hongaarse mars waarmee het werk begint en de climactische hellevaart duiken een ruige kroegscène, een bovennatuurlijk ballet waarin Faust over Marguerite (de oorspronkelijke Gretchen) droomt, een liefdesscène, de aria van een gek en een grote pantheïstische aanroeping van de natuur, een van de meest geavanceerde onderdelen uit deze verbluffend levendige partituur.

Weinig eerdere muzikale toneelwerken kennen zulke hevige contrasten en weinig latere componisten konden die zo succesvol trotseren.

Uiteindelijk gaat La damnation de Faust ook over voortdurend ontbreken van vertroosting in een romantische wereld waarin God al op de achtergrond is geraak totdat Fausts gevoelens geheel uitgedoofd zijn en Mefisto hem in de hel van gevoelloosheid kan vangen. Ieder stadium van die ontwikkeling wordt hier meedogenloos geschetst.

Het koor speelt daarin een briljante rol en biedt opeenvolgend commentaar op het boerenleven, een idee van de verrukkingen van het geloof in de Paashymne, kroegjool in Auerbachs kelder, vrolijk gebral van de studenten en later zingt het fijntjes wanneer Mefisto’s verleidelijke geesten een kwaadaardig stel demonen blijkt te zijn.

 

De opnamen

 

Afgezien van mogelijk veel oudere, niet verdoekte registraties is de opname aan het begin van de discografie (die niet werd beluisterd) natuurlijk wel een heel bijzondere en onwaarschijnlijke: Furtwängler in Luzern in 1950 met Elisabeth Schwarzkopf, ‘onze’ Frans Vroons en Hans Hotter. Waarschijnlijk wordt het werk in het Duits gezongen. Eventueel stof voor nader onderzoek.

Sindsdien zijn met regelmaat nieuwe opnamen verschenen. Sommige dirigenten – Fournet, Prêtre, Davis – keerden op verschillende momenten terug naar dit groots opgezette werk dat de verdoeming van de protagonist centraal stelt. Ook sommige zangers – Nicolai Gedda, José van Dam – komen we enige malen tegen.

Bij de oudere opnamen is het in de eerste plaats die van Pierre Monteux die nog zeer de moeite waard is. Het is een over de hele linie gelijkmatig gedistingeerde gebeurtenis.

Het enige wat men op Igor Markevitch tegen kan hebben, is dat hij een paar kleine coupures toestond. De interpretatie is mooi dramatisch en de opnamekwaliteit kan er nog goed mee door. Richard Verreau is een echt Gallische Faust en ster onder de solisten. Maar ook Michel Roux (Mefisto)  Pierre Mollet (Brander) en Consuelo Rubio (Marguerite) kunnen er uitstekend mee door. Dit is een van de meest Frans klinkende uitvoeringen.

Bewonderaars van Janet Baker zullen misschien haar opname met Georges Prêtre niet willen missen. Het gaat hier overigens om een slechts iets bovenmiddelmatige interpretatie.

Iets dergelijks geldt voor de bewonderaars van Dietrich Fischer-Dieskau. Die is inderdaad een grootse duivel en Daniel Barenboim zorgde in Parijs voor een heel puntig rake vertolking.

Van Dam behoorde steeds de meest overtuigende Mefisto’s, die zijn stem steeds fraai elegant rond de afschuwelijkste frasen wist te krullen. Hij genoot hoorbaar van de schijnvrolijkheid in de Sérénade en het Lied van de vlo.

Nicolai Gedda behoorde tot de beste vertolkers van de titelrol. Hij komt naar voren als een elegante, nobele figuur, wiens vriendelijkheid zich tegen hem keert door het optreden van de ironische en spottend grijnzende Mefisto. Hij slaat  een serieuze, licht overpeinzende toon aan wanneer hij op de Hongaarse vlakten is beland en stijgt tot grote expressieve hoogten wanneer de natuur wordt aangeroepen (très large et tres sombre, zoals Berlioz wenste). Maar eigenlijk is hij op zijn best in de vele recitatieven wanneer hij zich wendt en keert in Mefisto’s steeds knellender greep.

Marguerite komt er relatief bekaaider af, maar krijgt wel twee heel mooie aria’s. De joviale Brander is in het geheel van ondergeschikte betekenis.

Toch is daarbij opvallend dat van zo’n oer-Franse compositie zo weinig goede puur Franse opnamen bestaan. Jarenlang kampte Frankrijk met een eerste garnituur zangers, zodat men op import was aangewezen. Soms hoorbaar in een niet loepzuivere uitspraak van die mooie taal.

Met regelmaat verschenen daarna meer nieuwe opnamen

Kort na elkaar peilde Seiji Ozawa ook de diepten van het werk op een lichtelijk afstandelijke, maar wel mooie manier uit. Zijn Tanglewood versie met Mathis is enigszins een gelegenheidsaffaire, de tweede keer in Boston zelf met Hamari en Van Dam komt het werkt beter uit de verf.

Een stuk theatraler klinkt de versie van Myung-Whun Chung die de beschikking had over een homogene bezetting met sterren, aangevoerd door veteraan Keith Lewis die de gemoedstoestanden van Faust mooi volgt en uit; Bryn Terfel weet vocaal zijn goedgeefsheid mooi te combineren met zijn kwaadaardigheid en Anne Sofie von Otter is een van de beste Marguerites op cd. Daar komen we haar tweemaal tegen plus nog een keer op dvd.

Kent Nagano en de meeste dirigenten na hem gebruiken de nieuwe Berlioz uitgave. Hij doet dat met veel verbeelding en een juist tempogevoel, zorgt voor kleur. Hem stond in Lyon een voortreffelijk, echt Frans klinkend koor en orkest ter beschikking en met een zangersteam bestaande uit Moser, Van Dam en Graham is sprake van een hoog uitvoeringsniveau.

Tweemaal kwam Georg Solti aan de beurt. Eerst thuis in Chicago, daarna overgevlogen naar Londen met andere solisten en op dvd geregistreerd in de Royal Albert Hall tijdens een Prom. De dirigent overdrijft in beide gevallen de dramatiek niet en het geheel heeft ook weer zo’n typisch Amerikaanse brille. Het geheel klinkt, op de dvd aangevuurd door het publiek, pakkend. 

Van het vocale trio bleef alleen Van Dam een fraaie Mefisto in beide gevallen. Von Stade en Riegel deden in Chicago voortreffelijk werk, maar zullen toch hun meerderen moeten erkennen in tere, verleidelijke, bij vlagen flamboyante  Von Otter en een fris en monter klinkende Lewis.

De dirigent die zich het meest en succesvolst voor Berlioz heeft ingezet, is Colin Davis. Hij kwam in 1973 met een studio opname die lang het hele veld beheerste en herhaalde dat in 2001 met een zaalopname vanuit het Londense Barbican theatre die nog geëngageerder, spannender en meeslepender klinkt. 

Tweemaal maakte hij op kleurige en meeslepende wijze het wezen van dit werk dat helaas nooit zijn weg naar het operatheater vond invoelbaar. Hij weet belangrijke details te verduidelijken, zoals bijvoorbeeld door een gesluierde altviool in Marguerites lied over de van zijn dochter beroofde Koning van Thule en een weemoedige Engelse hoorn wanneer Faust haar verlaat. Maar meteen al de Hongaarse mars heeft een duister-dreigende ondertoon

Het aandeel van koor en orkest is boven alle lof verheven. Opvallend goed is de verder onbekende sopraan.

Davis’ meer recente uitvoering is op punten zelfs nog fraaier dus. De enige lichte twijfel geldt de typisch geïtalianiseerde  Faust van Giuseppe Sabbatini met bijna-snik en al. Maar zijn stem is op zich prachtig en hij verleent veel glans aan de hoogte noten van zijn partij. 

Als Mefisto blinkt Michele Pertusi niet alleen uit in het ‘Lied van de vlo’ want hij verleent veel gewicht en karakter aan zijn rol. De onbekende  Albanese mezzo Enkelejda Shkosa is een ontdekking als Marguerite met haar warme stem die ook wat kwetsbaarheid suggereert. Samen zorgt het drietal voor een hoogtepunt in het trio aan het eind van het derde deel. 

Met enige vertraging verscheen ook nog wat Nederlandse inbreng: een door Bernard Haitink gedirigeerde versie als resultaat van diens carte blanche in het Concertgebouw. Voor die gelegenheid was hij even terug bij zijn Radio filharmonisch orkest, dat zijn beste beentje voor hem voorzette. Het resulteerde in een best bijzondere opname van de dirigent die allerminst als groot Berliozvertolker bekend stond.

Dat de zangers van huis uit geen van allen doorkneed zijn in de Franse taal en het Franse idioom zou het enige bezwaar kunnen zijn dat een erg warm welkom in de weg staat. Dat terzijde: het gaat hier om een heel enthousiaste, gedegen lezing die bijzonder genoeg is voor een aparte eervolle vermelding.

 

Video

 

De dvd van Georg Solti kwam al ter sprake. Maar deze verbleekt in vergelijking met de Salzburgse productie van het team Alex Olle,  Carlos Pedrissa en Sylvain Cambreling uit Salzburg, 1999. Later verder voor video getemd door Alexandre Tarta.

Hier gaat het eindelijk eens echt om de gedroomde operavorm uit de Felsenreitschule met inbreng van de Spaanse theatergroep  La Fura des Baus en door Jame Piensa ontworpen decors en kostuums.

Het toneel wordt gedomineerd door een grote transparante koker die voor alles bruikbaar blijkt, maar toch vooral voor de uitingen van de zielenroerselen van Faust en de duivel. Boeiende lichteffecten verhogen de dramatiek. Het resultaat is wel ‘extreem theater’ genoemd. Dat is het natuurlijk ook, maar het is heel effectief.

Vergeleken met beide andere hoofdrolspelers is Paul Groves als Faust misschien niet meer dan dienstig, maar hij zingt en acteert steeds bevredigend. Meer bewondering past voor Willard White als Mefisto. Naar gelang nodig is hij duidelijk  cynisch, luchtig, demonisch of satirisch en zijn forse stem alleen al imponeert.

Vesselina Kasarova zingt schijnbaar de rol van haar leven als Maguerite. Ieder gebaar, iedere gezichtsuitdrukking, maar ook haast iedere noot wijst op volkomen identificatie met haar rol. En met zijn conglomeraat van een Duits jongenskoor, een Spaans volwassenenenkoor en een Berlijns orkest bereikt de dirigent onverwacht veel en inspirerends. 

 

Conclusie

 

In feite moet men ten minste de dvd van Cambreling c.s. een keer bekijken en de ‘dramatische legende’ in een fraai geënsceneerde vorm ondergaan.

Voor het overige gaat het om een voorkeur voor Davis II (LSO Live), Nagano en Davis I (Philips).

 

Discografie

 

1950. Elisabeth Schwarzkopf, Frans Vroons, Hans Hotter, Alois Pernestorfer met het Luzern Festival koor- en orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Archipel ARPCD 0008 (2 cd’s).

 

1955. Consuelo Rubio, Richard Verreau, Michel Roux, Pierre Mollet met het RTF kinderkoor, het Elisabeth Brasseur koor en het Lamoureux orkest o.l.v. Igor Markevitch. DG 437.931-2, 463.673-2 (2 cd’s).

 

1958. Suzanne Danco, David Poleri, Martial Singher met de Harvard Glee Club, het Radcliffe koor en het Boston symfonie orkest o.l.v. Charles Munch. RCA 09026-68444-2 (2 cd’s).

 

1959. Régine Crespin, Nicolai Gedda, Ernest Blanc, Louis Morin met Koor en orkest van de Franse omroep o.l.v. Ogor Markevitch. Andromeda ANDRCD 9063 (2 cd’s).

 

1962. Régine Crespin, André Turp, Michel Roux, John Shirley Quirk met het Londens symfonie koor- en orkest o.l.v. Pierre Monteux. BBC BBCCL 4006-7 (2 cd’s).

 

1963. Régine Crespin, Guy Chauvet, Michel Roux, Peter van der Bilt met het Groot omroepkoor en het Radio filharmonisch orkest o.l.v. Jean Fournet. Nella Voce BLV 107202 (2 cd’s).

 

1969. Marilyn Horne, Nicolai Gedda, Roger Soyer, Dimiter Petkov met koor en orkest van de Italiaanse omroep Rome o.l.v. Georges Prêtre. Arkadia CDMP 461.4 (4 cd’s), Opera d’Oro 7073 (2 cd’s).

 

1969. Janet Baker, Nicolai Gedda, Gabriel Bacquier met het Parijs’ Operakoor en het Orchestre de Paris o.l.v. Georges Prêtre. EMI 568.583-2 (2 cd’s).

 

1973. Josephine Veasey, Nicolai Gedda, Jules Bastin met de Ambrosian singers en het Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 416.395-2 (2 cd’s).

 

1973. Edith Mathis, Stuart Burrows, Donald McIntyre met het Tanglewood festival koor en het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. DG 423.907-2 (2 cd’s).

 

1974. Béatrice Uria-Monzon, David Kuebler, Franz Grundheber, Denis Sedov met het Cluj Napoca filharmonisch koor en het Israël filharmonisch orkest o.l.v. Gary Bertini. Helicon 02-9648 (2 cd’s).

 

1974. Julia Hamari, Jean Dupouy, José van Dam met het New England conservatoriumkoor en het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. DG 413.197-4, 423.907-2, 453.019-2 (2 cd’s).

 

1981. Frederica von Stade, Kenneth Riegel, José van Dam, Malcolm King met het Chicago symfonie koor- en orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 414.680-2 (2 cd’s).

 

1987. Anne Sofie von Otter, Michaël Myers, Jean-Philippe Lafont met het Edinburgd festival koor en het Operaorkest Lyon o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 426.199-2 (2 cd’s).

 

1989. Maria Ewing, Dénes Gulyás, Robert Lloyd, Christiane Oelze, Manfred Volz met koor en orkest van de omroep Frankfurt o.l.v. Eliahu Inbal. Denon CO 77200-1 (2 cd’s), Briliant 99999 (11 cd’s) .

 

1994. Françoise Pole, Richard Leech, Gilles Cachemaille met het Montréal symfonie orkest en –koor o.l.v. Charles Dutoit. Decca 444.812-2 (2 cd’s).

 

1994. Susan Graham, Thomas Moser, José van Dam, Frédéric Caton met het Ensemble van de Opera Lyon o.l.v. Kent Nagano. Erato/Warner 0630-10692-2 (2 cd’s).

 

1995/6. Anne Sophie von Otter, Keith Lewis, Bryn Terfel. Viktor von Halem met het Eton College jongenskoor en het Philharmonia koor- en orkest o.l.v. Myung-Whun Chung. DG 453.500-2 (2 cd’s).

 

1999. Charlotte Margiono, Vinson Cole, Thomas Quasthoff, Jaco Huijpen met het Groot omroepkoor en het Radio filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. Challenge CC 72517 (2 cd’s).

 

2001. Enkelejda Shkosa, Giuseppe Sabbatini, Michele Pertusi, David Wilson Johnson met het Londens symfonie orkest en koor o.l.v. Colin Davis. LSO Live LSO 0008 (2 cd’s).

 

2003. Marie-Ange Todorovitch, Michaél Myers, Alain Vernhes, René Schirrer met het Slowaaks filharmonisch koor en het Nationaal orkest Lille o.l.v. Jean-Claude Casadesus. Naxos 8.660116/7 (2 cd’s). 

 

Video

 

1989. Anne Sofie von Otter, Keith Lewis, José van Dam, Peter Rose met het Chicago symfonie koor- en orkest o.l.v. Georg Solti. ArtHaus 102.023 (dvd).

 

1999. Vesselina Kasarova, Paul Grooves, Willard White, Andreas Macco met Orféon Donostiarra, het Tölzer jongenskoor en de Staatskapel Dresden o.l.v. Sylvain Cambreling. ArtHaus 100.003, 100.018 (dvd).