BERNSTEIN: SERENADE
Hoewel de Serenade van Bernstein al in 1954 werd geschreven, is het werk – getuige de vele opnamen – pas in de laatste decennia populair geworden. Het werk ontstond in opdracht van de Koussevitzky Foundation en werd opgedragen ‘aan de dierbare herinnering van Serge en Natalie Koussevitzky’. Serge Koussevitzky was in 1951 een belangrijke mentor van Bernstein.
Achtergronden
De volledige titel van het werk luidt: Serenade after Plato’s Symposium for solo violin, string orchestra, harp and percussion en bestaat uit overdenkingen in dialoogvorm over de verschillende aspecten van de liefde in dialoogvorm. En hoewel Bernstein ontkende dat een letterlijk programma aan het werk ten grondslag ligt, liet hij wel een duidelijke soort nadere omschrijving afdrukken die hier onvertaald volgt:
“There is no literal program for the Serenade, despite the fact that it resulted from a re-reading of Plato’s charming dialogue, The Symposium. The music, like the dialogue, is a series of related statements in praise of love, and generally follows the Platonic form through the succession of speakers at the banquet. The ‘relatedness’ of the movements does not depend on common thematic material, but rather on a system whereby each movement evolves out of the elements in the preceding one. For the benefit of those interested in literary allusion, I might suggest the following points as guideposts:
I. Phaedrus – Pausanias (Lento – Allegro marcato). Phaedrus opens the symposium with a lyrical oration in praise of Eros, the god of love (Fugato, begun by the solo violin); Pausanias contunues by describing the duality of lover and beloved. This is expressed in a classical sonata-allegro, based on the material of the opening fugato.
II. Aristophanes (Allegretto). He does not play the role of the clown in this dialogue, but instead that of the bedtime storyteller, invoking the fairy-tale mythology of love.
III. Erixymachus (Presto), the physician speaks of bodily harmony as a scientific model for the working of love-patterns. This is an extremely short fugato scherzo, born of a blend of mystery and humor.
IV. Agathon (Adagio), perhaps the most moving speech of the dialogue, Agathon’s panegyric embraces all aspects of love’s powers, charms and functions. This movement is a simple three-part song.
V. Socrates - Alcibiades (Molto tenuto – Allegro molto vivace). Socrates describes his visit to the seer Diotima, quoting her speech on the demonology of love. This is a slow introduction of greater weight than any of the preceding movements and serves as a highly developed reprise of the middle section of the Agathon movement, thus suggeting a hidden sonata-form.
The famous interruption by Alcibiades and his band of drunken revellers ushers in the Allegro, which is an extended Rondo ranging in spirit from agitation through jig-like dance music to joyful celebration. If there is a hint of jazz in the celebration, I hope i twill not be taken as anachronistic Greek party-music, but rather the natural expression of a contemporary American composer imbued with the spirit of that timeless dinner party.
Natuurlijk blijkt in het werk sprake van meer programmatische aspecten zoals het gebruik van een fuga om de ‘lichamelijke harmonie’ uit te drukken of de klassieke (tweedelige) sonatevorm die de tweeledigheid van minnaar en beminde weerspiegelt. En tenslotte wordt de door zijn melodische componenten bepaalde cirkel weer gesloten een serie gerelateerde verklaringen om de liefde te eren.
Zou het niet eenvoudiger zijn om in dit geval gewoon van “Het vioolconcert van Bernstein” te spreken? Het werk duurt ongeveer een half uur en is ook zonder het onderliggende programma goed te genieten? Nee, toch niet, want niet alleen het begrip en de waardering, maar ook de fascinatie worden groter als men meer weet van de achterliggende gedachten. Nog helemaal los van onze achteraf wetenschap over het nogal losbandige liefdesleven van de componist.
En natuurlijk bezit het werk duidelijke sporen van eclecticisme: sporen Copland, Bartók en vooral Stravinsky, maar ook voorboden van Candide en West Side Story plus big band jazz (voor de strijkers).
Isaac Stern hield het werk in 1954 met het Israël filharmonisch orkest onder leiding van de componist 12 september 1954 in het Teatro La Fenice in Venetië ten doop.
De opnamen
Liefst achttien opnamen vragen de aandacht. Die aandacht zal primair uitgaan naar de violist die het werk ooit introduceerde, Isaac Stern, maar meer nog naar de dirigent die zijn eigen werk dirigeerde. Dat gebeurde driemaal: voor de oudste opnamen van Stern, Zino Francescatti en Gidon Kremer. De oudste twee zijn hooguit nog interessant ter kennisname, Kremer echter speelt nog steeds een belangrijker rol omdat hij behalve aan de normale solistische eisen voldoet zorgt voor behoorlijk engagement en veel fantasie.
In dat laatste opzicht stelt Itzhak Perlman wat teleur: hij benadert het werk primair van de virtuoze kant en straalt wat teveel zelfvertrouwen uit zonder echt de kern te raken.
Van Jaap van Zweden staan twee opnamen ter beschikking, de ene een vrij matige Belgische studioproductie, de andere een op hoger niveau staande concertopname waar zijn bewonderaars gelukkig mee zullen zijn.
Tot de duidelijke afvallers in de eerste ronde behoren Rodrique Milosi, Régis Pasquier, Philippe Quint, Brian Lewis en Vadim Guzman. Dat ligt niet altijd aan hen, maar soms ook aan een teleurstellende begeleiding en/of opnamekwaliteit. Alleen heeft Quint het voordeel van de Naxos goedkoopte aan zijn kant.
Wat dat betreft is de laatste nieuwkomer Rachel Kolly d’Alba beter af. Ze heeft mooie kleuren op haar palet, speelt waar nodig briljant, ze toont begrip voor de Broadway kanten van het stuk en wordt waar nodig pittig of juist gevoelig begeleid.
Om op het bevredigendste niveau te komen, moeten we echter na Kremer vooral bij Hilary Hahn, Anne-Sophie Mutter en Joshua Bell te rade gaan. Ze zijn vrijwel aan elkaar gewaagd. Hahn’s aanpak is wat jeugdig frisser, misschien ook wat onbekommerder zonder de emoties tekort te doen. Mutter graaft mogelijk het diepst maar had een wat helderder klinkende begeleiding kunnen meekrijgen en Bell werkt met het orkest de wezenlijke details het mooist af.
Conclusie
Misschien kunnen de koppelingen de doorslag geven bij een definitieve keuze: Kremer is gekoppeld aan Fancy Free, Hahn aan het vioolconcert van Beethoven, Mutter aan het vioolconcert van Previn en Bell aan arrangementen uit West Side Story, On the town en Candide.
Discografie
1958. Isaac Stern met Symphony of the air o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 60558.
1960. Zino Francescatti met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 88697-88086-2 (7 cd’s), SK 60559.
1978. Gidon Kremer met het Israël filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 423.583-2, 445.185-2.
1989. Jaap van Zweden met het Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Q-Disc MCCM 97033.
1990. Rodrique Milosi met het Orkest van Caen o.l.v. Jean Louis Basset. Adda 590033.
1991. Hu Kun met het Engels strijkorkest o.l.v. William Boughton. Nimbus NI 5329.
1992. Jaap van Zweden met het Vlaams Kamerorkest Brussel o.l.v. Walter Proost. Sony SK 48213.
1994. Itzhak Perlman met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. EMI 555.360-2.
1998. Hilary Hahn met het Baltimore symfonie orkest o.l.v. David Zinman. Sony SK 60584.
2000. Joshua Bell met het Philharmonia orkest o.l.v. David Zinman. Sony SK 89358.
2003. Anne-Sophie Mutter met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. DG 474.500-2.
2003. Régis Pasquier met het Orkest van Picardië o.l.v. Edmon Colomer. Calliope CAL 9392.
2005. Philippe Quint met het Bournemouth symfonie orkest o.l.v. Marin Alsop. Naxos 8.559245.
2006. Brian Lewis met het Londens symfonie orkest o.l.v. Hugh Wolff. Delos DE 3357.
2007. Vadim Guzman met het São Paulo symfonie orkest o.l.v. John Neschling. BIS CD 1662.
2011. Rachel Kolly d’Alba met het Nationaal orkest van de Pays de la Loire o.l.v. John Axelrod. Warner 2564-65765-2.