Verg. Discografieën

BEETHOVEN: STRIJKKWARTET NR. 15

BEETHOVEN: STRIJKKWARTET NR.15 IN a OP. 132

 

Beethovens vijf late strijkkwartetten, nrs. 12 in Es op.127, 13 in Bes op. 130, 14 in cis op.131, 15 in a op. 132 en 16 in F op. 135 inclusief de Grosse Fuge in Bes op. 134 werden vroeger altijd als ‘moeilijke muziek’ beschouwd. Moeilijk uitvoerbaar, moeilijk om voor het eerst mee kennis te maken en mee vertrouwd te raken, moeilijk in te passen in een muziekhistorisch schema en zelfs in het gangbare beeld van Beethovens laatste jaren.

Aan deze laatste kwartetgroep werd in februari 2006 al een Vergelijkende Discografie gewijd. Nu is het een goed moment om één van die vijf werken er voor een aparte behandeling uit te lichten. De keus is vrij willekeurig, maar hoofdzakelijk gebaseerd op het derde deel, molto adagio: het Dankgesang eines genesenden an die Gottheit in der lydischen Tonart.

 

Achtergronden

 

Als groep nemen deze werken een unieke plaats in binnen de geschiedenis van het strijkkwartet. Ze vertegenwoordigen het voorlopig einde van de evolutie van de ontwikkeling van het strijkkwartet sinds de verpozing op hoog niveau die Haydn had geïntroduceerd en had geprofessionaliseerd als concertmuziek voor professionals.

Zeker de late werken in dit genre van Beethoven uit de periode 1823-1826 hebben een persoonlijke toets, een eigenzinnige houding die de luisteraar confronteert met een privédialoog met de muziek zoals we die niet kennen bij de meeste andere muziekvormen.

In 1865 bestempelde Berlioz deze werken als ‘Musique des sphères étoilées’. Het gaat ook duidelijk om veel meer dan om monologen van een dove man.

Rond 1805 had Beethovens vriend en collega Ignaz Schuppanzigh een strijkkwartet geformeerd dat openbare concerten gaf. Het ensemble kon om te beginnen pronken met de Rasumovsky kwartetten op. 59 van Beethoven, maar met diens late werken kregen ze een zwaardere brok te verwerken. Bekend is Beethovens uitspraak tegen Schuppanzigh: “Verwacht je dat ik aan die ellendige viool van jou denk wanneer ik wat muziek schrijf?” Op eentje na was het inderdaad Schuppanzigh die deze late werken introduceerde.

De kwartetten nr. 12, 13 en 15 werden geschreven in opdracht van de Russische prins Nicholas Galitzin die voor elk werk 50 dukaten betaalde.

Kwartet nr. 15 op. 132 werd in juli 1825 voltooid, eerder dan op. 130 en op. 131. Op het eerste gezicht is de vorm vrij traditioneel, een normaal cyclisch werk wanneer we even het marsachtige vierde deel buiten beschouwing laten dat respijt biedt na de verheven, haast hemelse overpeinzingen van het derde deel, het danklied die als inleiding tot de finale dient en wanneer we ook vaststellen dat het dansante allegro ma non tanto als tweede en niet als derde deel komt. Het karakter is iets tussen menuet en scherzo in.

In het eerste deel, keurig in sonatevorm, dat wordt voorafgegaan dooreen korte langzame inleiding mengt Beethoven langzame en snelle gedeelten. Het materiaal is hecht geïntegreerd maar kent niettemin vele stemmingswisselingen. Het deel eindigt met een krachtige dosis energie als een klaroenstoot.

Het scherzo verloopt in een veerkrachtige driekwarts maat en verbaast in het trio waar hij van de gewoonste ingrediënten iets bijzonders weet te maken met volksdansje, pseudo doedelzak en al. 

En dan dat Dankgesang als veruit het langste deel uit dit werk. Het heet dat deze muziek ontstond nadat de componist was gekweld door een darmontsteking en wilde op deze manier zijn genezing vieren met een haast plechtig karakter. Beethoven laat onze noties over majeur en mineur even voor wat ze zijn en duikt in het ietwat mystieke domein van een oude kerktoonaard, de lydische.

In lyrische vorm – A-B-A.B-A met variaties – wordt dit deel afgewikkeld. In een koraal wordt een traditionele vocale vorm geciteerd; het milde voorspel en de tussenspelen parafraseren een sequens uit de Pinksterzondag liturgie, het bekende ‘Veni creator, spiritus’; het andantegedeelte in variatievorm draagt  het opschrift ‘Neue Kräfte fühlend’.

Wat dan volgt is een echte verrassing: de beginfrasen van een mars vol onvermoede wendingen en geestigheden en van daaruit belanden we bij een opera-achtig recitatief van de eerste viool. Deze uitstervende cadens wordt door de tweede viool opgepikt als begin van de koortsige rondo finale. De hoofdmelodie was oorspronkelijk bedoeld voor de negende symfonie. Ook dit deel verloopt verre van strikt formeel, alles is thematisch en heeft tot het laatste akkoord aan toe betekenis.

 

De opnamen

 

Gezien het eigenlijk onverwachte grote aanbod is het helaas niet verwonderlijk dat niet alle hieronder genoemde opnamen beschikbaar zijn. Of daardoor grote kansen zijn gemist, blijft de vraag. Maar het staat iedereen vrij zelf nader te zoeken, dat verdient zelfs aanbeveling.

Bij een nadere keuze wordt men voor een paar dilemma’s geplaatst. Sommige van de allermooiste verklankingen zijn alleen in een totaalpakket verkrijgbaar of alleen met de groep late kwartetten; enkele zijn op 1 losse cd leverbaar. Gelukkig is het zo dat wanneer op. 132 erg mooi is uitgevallen, ook de rest op hoog niveau staat.

Het verhaal begint natuurlijk met de historische opnamen, al in 1926. Curieus ter kennisname, maar niemand zal nu nog serieus overwegen om daarmee serieus in zee te gaan. Van die uitgaven tot 1940 is eigenlijk alleen die van het Busch kwartet nog de moeite van het aanhoren waard. Prachtig homogeen, geëngageerd spel dat niet het stempel van stilistisch verouderd draagt en diepmenselijk klinkt.

Van het Boedapest kwartet bestaan drie opnamen, waarvan de derde uit 1952 het meest representatief is. Gek genoeg heeft die ooit op Philips lp leverbare set het nooit gehaald bij de Sony heruitgaven. United Archives compenseert dat verlies gelukkig. Uitgerekend op. 132 wordt door deze groep heel gevoelig en op het diepzinnige af gespeeld en de verdoeking slaagde erg goed.

Gemeten aan wat het Busch- en het Boedapest kwartet vòòr W.O. II vastlegden, schiet het Griller kwartet wat tekort, maar het vloeiende spel en de getoonde gevoeligheid  dwingen toch nog respect af.

Tot de betere ensembles behoorde indertijd het Amerikaanse Paganini kwartet dat zoals zestig jaar geleden het rubato en vibrato niet schuwde. Interessant dat hun uitvoering onlangs is gered door United Archives.

Uitvoeringen van Beethovens late kwartetten die in de loop der jaren keurig stand hielden, komen van het Hollywood kwartet. Langzamerhand mag de speelstijl wat verouderde trekken vertonen, imposant is het resultaat nog altijd.

Zo geweldig als het Amadeus kwartet met Mozart was, zo mooi speeelde het de 6 kwartetten op.18, maar zomatig was het in de late Beethoven.

Sinds jaar en dag behoren de opnamen van het Italiaans kwartet tot de eredivisie met hun vrij aristocratische, hoogst geciviliseerde en rijp overdachte vertolkingen. Nog steeds behoort het tot de hoogste categorie.

Van de beide opnamen van het Guarneri kwartet rest alleen de eerste op RCA waarmee de Amerikanen mooi de muziek tot in het fijnste detail beschouwen en destijds een overtuigende indruk maakten.

Wat het Végh kwartet betreft: dat heeft teveel een underdog stempel gehad. Het maakte in de loop der tijd twee opnamen, daarvan is de oudste op lp voor Discophiles français nooit naar cd overgezet (tenzij door de Haydn Society), de tweede echter is heel waardevol. Onverdiend nogal onbekend gebleven, want de afwerking mag dan niet steeds volmaakt zijn (intonatie), de geest van de muziek is wel heel raak. Op haast diepzinnige en onderzoekende wijze getroffen en er worden nieuwe inzichten aangedragen.

Heel goed brengt het Talich kwartet het eraf. Hier koren we kamermuziek in optima forma door de intimiteit en vertrouwelijkheid ademende inzet. Intelligent en heel toegewijd komt de muziek tot leven. Komt het beste tot zijn recht in een uiterst rustige omgeving waarin goed te volgen is hoe de vier musici op elkaar reageren.

Sony vermeldt nauwelijks wat nader over de opnamedata bij het Juilliard kwartet, maar dat het gaat om de opname uit 1968 c.q. 1982 moge duidelijk zijn. Het gaat om heel mooie, vooral vitale, hechte, intelligente lezingen. Kies zo nodig de tweede.

Rijp, vol goede inzichten, mooi homogeen en met een gedifferentieerde stemvoering klinkt het Smetana kwartet dat de reeks tot tweemaal toe vastlegde; de tweede keer is in alle opzichten het mooiste.

Met enig chauvinisme wordt in Engeland nog steeds het Lindsay kwartet hoog geprezen. Niet helemaal ten onrechte. Tweemaal – in 1988 en 2001 – nam dit kwartet de late Beethoven op; in de tweede uitgave wordt dieper in de materie doorgedrongen en is de klank een fractie mooier.

Het enige verwijt dat men het Alban Berg kwartet mogelijk kan maken, is dat het deze muziek haast tè mooi speelt. Het ensemble is sinds lang volmaakt vertrouwd met deze materie en maakt daar een prachtig geheel van. De tweede versie verdient een lichte voorkeur en op dvd kan men die met een extra visuele dimensie ideaal beleven.

Dat het Tokio kwartet door de jaren heen ondanks wat personele wisselingen steeds tot de topgroep behoorde, wisten we al. In de vermoedelijk laatste opname van het ensemble voor Harmonia Mundi toont het aan dat diepzinnigheid en virtuositeit heel goed kunnen samengaan. Opvallen zijn de ruime grenzen die in dynamisch opzicht worden getrokken. In het Dankgesang benaderen ze het onuitspreekbare en slaan ze een dromerige sluier over dit deel. Maar ook verder klinkt de muziek heel spiritueel.

Ook de vroegere opname van dit ensemble uit 1990 voor RCA was erg goed, maar zal langzamerhand minder goed verkrijgbaar zijn.

Aan een uitstekende technische toerusting ontbreekt het ’t Petersen kwartet zeker niet. Er wordt heel serieus en toegewijd gespeeld, vrij van glamour en louter oppervlakkige glans, het Dankgesang klinkt mooi verinnerlijkt, maar kent ook een paar te jachtige momenten. Al met al toch een van de betere separaat verkrijgbare opnamen.

Het Cleveland kwartet heeft meteen als pré de voortreffelijke Telarc geluidskwaliteit die de volle, warme toon van het ensemble zeer ten goede komt. Op zijn best ageert dit ensemble in het eerste deel en met de veerkrachtige ritmen uit het tweede. Aan het eind van het derde deel worden mooi de ‘nieuwe krachten’ hoorbaar gemaakt.

Het Gewandhaus kwartet spreekt meer tot het verstand dan tot het gemoed met een tamelijk ongevoelige interpretatie. Het fameuze derde deel klinkt zo haast onbetekenend.

Heel hoge gooit ook het Artemis kwartet met interpretaties waarin een juist evenwicht is gevonden tussen spontaniteit en respect zodat de muziek voor zichzelf spreekt. Ook de individualiteit van de spelers blijkt op een ingetogen wijze.

Pro Kodály kwartet pleiten de heel goede opnamekwaliteit en de lage verkoopprijs. Voeg daarbij  een mooi gefraseerde uitvoering in goed gekozen tempi en een als geheel zeer muzikaal verantwoorde aanpak.

Het is wat merkwaardig dat het Pražák kwartet telkens weer een aanzet geeft tot gevoelsexpressie mar deze nooit geheel ten uitvoer brengt. Dat is tamelijk fataal in het derde deel.

Een ander label dat steeds uitmunt door een ver bovenmodale geluidskwaliteit is MDG. Het Leipzigs kwartet profiteert daarvan. Maar er is meer: artistiek en technisch is het klinkend resultaat haast feilloos en door en door muzikaal.

Het zal niet verbazen dat ook het Hagen kwartet tot een hoogwaardig resultaat komt: Hooguit ontbreekt wat uiterste  dieptewerking, maar glans en beheersing zijn er in overdaad.

Een aangename verrassing biedt het Takács kwartet met zeer doordachte, heel idiomatische en geëngageerde uitvoeringen. Daar komt bij dat dit ensemble (voor het eerst?) gebruik maakt van de recente Henle uitgave van Ernst-Günter Heinemann en Rainer Caidenbach die minieme verschillen aan het licht brengt. Bovendien behoort de opnamekwaliteit tot de beste. 

Een heel positieve bijdrage is te horen van het intens en gevoelig opererende Endellion kwartet. Gevoelig en indringend wekt dit de muziek tot leven.

Op heel natuurlijke wijze, met intens spel, passend stijlbesef, met veel gevoel zonder al te intens te worden verdient ook het Orpheus kwartet een plaatsje in de voorste gelederen.

Bij het Wihan kwartet klinkt het zo belangrijke derde deel heel sereen, haast tè want de dynamische contrasten zijn wel erg afgevlakt en wazig. Dat geldt feitelijk in het hele werk, waarmee dit ensemble zichzelf meteen diskwalificeert.

Dat ad hoc ensembles soms geweldig goede resultaten bereiken, weten we al sinds de Perpignan en Prades festivals van Casals. In 2010 verzamelden Christian Tetzlaff en zijn zus Tanja zich met Antje Weithaas en Rachel Roberts in de RWE waterkracht centrale in Heimbach voor een uitvoering van Bachs Kunst der Fuge en Beethovens kwartet en een ‘live’ opname legt getuigenis af van een vertolking vol verfijnde intensiteit waarin vier individuen blijk geven een hecht collectief te kunnen vormen. Wat zo ontstond is een indringende prachtvertoning waarna het applaus haast als een ontnuchterende schok komt.

Interessant is wat het in Genève gevestigde Quatuor Terpsycordes laat horen omdat het unaniem speelt op instrumenten van Jean-Baptiste Vuilleaume uit het midden van de negentiende eeuw en in een stijl van de ‘oude instrumenten’ school en met een iets lagere stemming. Toch klinken ze vrij modern. Het spel klinkt kleurig, alert maar niet echt groots en van het derde deel komen eigenlijk alleen de frivoler momenten tot hun recht. 

 

Conclusie

 

In begin 2006 ging het bij de uiteindelijke voorkeuren bij de combinaties van alle late kwartetten tussen het Végh-, het Italiaans- en het Alban Berg kwartet, waarbij tenslotte het Bergkwartet de voorkeur kreeg. In de afgelopen jaren zijn nogal wat nieuwkomers te signaleren. Sindsdien hebben het Artemis- en Takács kwartet daarbij op de voorgrond gemeld.

Wie een enkele cd met een bescheiden andere koppeling liever is, kan het beste terecht bij het Petersen-, Endellion-, Leipzigs-, Cleveland-, Orpheus kwartet en de Tetzlaffs.

Dat versmalt de keuze tot een hanteerbaar groepje waartussen men zelf vergelijkenderwijze al luisterend een definitieve keuze kan maken.

Op dvd gebied steekt de opname van het Berg kwartet met kop en schouders boven de rest uit.

 

Discografie

 

1926. Flonzaley kwartet. Biddulph LAB 089/90 (2 cd’s).

 

1928. Capet kwartet. Biddulph LAB 099.

 

1934. Londens strijkkwartet. Music & Arts CD 1253 (8 cd’s).

 

1935. Klingler kwartet. Testament SBT 2136 (2 cd’s).

 

1937. Busch kwartet. EMI 565.308-2 (4 cd’s), Pearl GEMS 0053 (3 cd’s), Preiser 90172 (2 cd’s).

 

1941. Boedapest kwartet. Sony MH2K 62873 (2 cd’s).

 

1945. Boedapest kwartet. Bridge BCD 9072 (3 cd’s).

 

1950. Griller kwartet. Dutton CDBP 975.

 

1951. Paganini kwartet. United Archives NUA 11 (5 cd’s).

 

1952. Végh kwartet. Discophiles français en Haydn Society.

 

1952. Boedapest kwartet. United Archives NUA 01, UAR 001.8 (8 cd’s).

 

1953. Hongaars kwartet. EMI 573.798-2 (8 cd’s), 573.798-2 (4 cd’s), Andromeda ANDRCD 5004 (3 cd’s).

 

1954. Barylli kwartet. Preiser 90097.

 

1957. Hollywood kwartet. Testament SBT 3082 (3 cd’s).

 

1960. Boedapest kwartet. Sony 8869.777678-2 (8 cd’s).

 

1961. Smetana kwartet. Supraphon SU 3870-2 (3 cd’s).

 

1962. Amadeus kwartet. DG 423.473-2 (7 cd’s), 423.473-2 (3 cd’s).

 

1965. Italiaans kwartet. ICA ICAC 5070.

 

1967. Italiaans kwartet. Philips 454.062-2 (10 cd’s), 426.050-2 (4 cd’s), 454.712-2 (2 cd’s).

 

1968. Fine Arts kwartet. Music & Arts MACD 1154 (8 cd’s).

 

1968. Juilliard kwartet. CBS M3K 37873 (3 cd’s), Sony SB3K 89897 (3 cd’s).

 

1969. Guarneri kwartet. RCA 82876-55704-2 (8 cd’s),GD 60458 (3 cd’s).

 

1970. Melos kwartet. Intercord INT 820.758.

 

1972. Végh kwartet. Valois V 4406.

 

1972. Yale kwartet. Vanguard ATMCD 1206.

 

1975. LaSalle kwartet. DG 453.768-2, 431.141-2 (3 cd’s), Brilliant Classics 94064 (3 cd’s).

 

1977. Suske kwartet. Berlin Classics BC 9163-2 (3 cd’s).

 

1978. Talich kwartet. Calliope CALCD 9639.

 

1981. Kopenhagen kwartet. Canzone CAN 33014/6 (3 cd’s).

 

1982. Fitzwilliam kwartet. Decca 411.643-2, 480.5619 (2 cd’s).

 

1982 Juilliard kwartet. Sony 37873 (3 cd’s).

 

1983. Alban Berg kwartet. EMI 747.135-8 (4 cd’s), 747.138-2.

 

1983. Smetana kwartet. Supraphon C37S 7096, SU 0074-211-2 (2 cd’s).

 

1984. Melos kwartet. DG 415.676-2 (3 cd’s).

 

1985. Brandis kwartet. Harmonia Mundi HMC 90.1221.

 

1985. Tanyev kwartet. Boheme CDBMR 009160.

 

1985. Orford kwartet. Delos DE 3039 (8 cd’s), DE 3039.

 

1987. Vermeer kwartet. Teldec 8.44135 ZK.

 

1988. Borodin kwartet. Virgin 790.746-2.

 

1988. Guarneri kwartet. Philips 422.388-2.

 

1988. Lindsay kwartet. ASV DCA 604.

 

1989. Alban Berg kwartet. EMI 754.592-2 (4 cd’s).

 

1990. Medici kwartet. Nimbus NI 1785 (8 cd’s).

 

1990. Tokio strijkkwartet. RCA RD 60975 (3 cd’s), 88691-97578-2 (9 cd’s).

 

1990. Pražák kwartet. Nuova Era 6862, Praga DSD 350.013 (7 cd’s).

 

1991. Vlach kwartet. Chant du Monde CHX 706.

 

1991. Artis kwartet. Sony SK 48058.

 

1992. Philharmonia kwartet Berlijn. Thorofon CTH 2182.

 

1993. Musikverein kwartet Wenen. Denon PLCC 588.

 

1994. Emerson kwartet. DG  447.075-2, 447.8694 (7 cd’s), 447.080-2 (2 cd’s) 459.063-2.

 

1994. Pellegrini kwartet. BV Haast 9507.

 

1995. Petersen kwartet. Capriccio 10722.

 

1995. Cleveland kwartet. Telarc CD 80427.

 

1996. Alexander kwartet. Arte Nova 74321-63637-2 (9 cd’s), 74321-37312-2.

 

1996. Vanbrugh kwartet. Intim Musik 043/50 (8 cd’s).

 

1997. Gewandhaus kwartet. Membran 60139 (10 cd’s).

 

1998. Artemis kwartet. Ars Musici AM 1245-2, Virgin 607.102-08 (2 cd’s), 708.582-6 (7 cd’s).

 

1999. Kodály kwartet. Naxos 8.554592.

 

1999. Prazák kwartet. Praga PRD 250133 (7 cd’s).

 

2000. Bartók kwartet. Hungaroton HCD 41004 (7 cd’s).

 

2000. Hugo Wolf kwartet. Gramola 9875

 

2001. Leipzigs kwartet. MDG 3070854-2.

 

2001. Lindsay kwartet. ASV DCA 1118.

 

2003. Hagen kwartet. DG 477.5705.

 

2004. Takács kwartet. Decca 470.849-2 (3 cd’s).

 

2004. Borodin kwartet. Chandos CHAN 10304.

 

2004. Rodin kwartet. Amati AMI 2303/1.

 

2004. Auryn kwartet. Tacet TACET 126 (2 cds).

 

2005. Endellion kwartet. Warner 2564-62196-2, 2564-09471-3 (10 cd’s).

 

2005. Colorado kwartet. Parnassus PACD 96042/4 (3 cd’s).

 

2007. Tokio kwartet. Harmonia Mundi HMU 80.7481/3 (3 cd’s).

 

2008. Orion strijkkwartet. Koch 7683 (3 cd’s).

 

2008. Wihan kwartet. Lotos LT 0148-2130, Nimbus NI 6100 (3 cd’s).

 

2009. Beethoven kwartet. Audiomax AUD 9461573. 

 

2009. Alexander kwartet. Foghorn CD 2005 (9 cd’s).

 

2010. Antje Weithaas, Christian Tetlaff, Rachel Roberts Tanja Tetzlaff. Cavi-Music 8553225.

 

2010. Terpsycordes kwartet. Ambronay AMY 037.

 

2011. Brentano kwartet. Aeon AECD 1223.

 

2012. Belcea kwartet. Zig-Zag Territoires ZZT 321 (4 cd’s).

 

Video

 

1989. Berg kwartet. EMI 338.586-9 (2 dvd’s).

 

2008. Wihan kwartet. Amaray (dvd).

 

2009. Beethoven kwartet. Audiomax AUD 9461573 (dvd).