BRUCKNER: MIS NR. 3 IN f GROSSE MESSE
Bruckners sacrale muziek is deels voor de liturgie, deels voor de concertzaal geconcipieerd wat speciale interpretatieproblemen opwerpt.
Achtergronden
Bruckner schreef liefst zeven Missen, maar slechts de laatste drie die respectievelijk in 1864, 1866 en 1868 ontstonden, zijn wat verwarrend bekend als de nummers 1-3 en worden nog regelmatig uitgevoerd. Ook deze werken waren allerminst immuun voor de revisiepraktijken van de componist, net zomin als zijn symfonieën.
Nr. 1 werd in 1871 en 1881/2 aangepast, nr. 2 in 1876 en 1882 en nr. 3 in 1876 en 1881 nog tenminste vier keer. Maar het gaat wel om het geweldigste koorwerk van iemand die zelfs de symfonievorm bij zijn Negende “dem lieben Gott” opdroeg.
De meningen over deze werken waren altijd nogal verdeeld. Brams had het over ‘symfonische wurgslangen’, anderen over ‘sublieme geluidskathedralen’ Het mooiste deel uit de Mis nr. 3 is haast het Kyrie, volgens de componist gecomponeerd om uit een vlammende depressie te komen.
De opnamen
Belangrijk te signaleren is dat Eugen Jochum net als Bruckner zelf voortkwam uit een zeer devoot R.K. gezin en hij begon zijn loopbaan net als Bruckner als kerkorganist. Hij kent dit wereldje dus aks zijn vestzak. Tot op zekere hoogte vestigde hij als eerste meteen een soort standaard waaraan later anderen werden gemeten. Geheel in die traditie wist hij op voortreffelijke wijze het mysterie als wel de welsprekendheid, de diepte en het puur menselijke te vinden in een vrij hevige vertolking. De schaal en het drama van het werk komen heel fraai naar voren in een afgemeten, bij vlagen wat hoekige lezing.
Noch Karl Forster, noch Daniel Barenboim halen dit niveau.
In hoeverre Colin Davis nog kon profiteren van de Münchense erfenis van Jochum met hetzelfde ensemble? Hij stelt het werkn duidelijk heel synthetisch samen, als een soort opsomming van een eeuwenlange traditie in de behandeling van liturgische teksten. Maar ook het lapidaire van Bruckners schrijfwijze komt duidelijk naar voren.
Ook de in wezen nog net tijdens het communistische DDR regiem ontstane opname van Heinz Rögner heeft de juiste impact. Sergiu Celibidache is natuurlijk weer een geval apart. Niet erg verrassend is, dat hij trage tempi kiest en 77 minuten voor het werk nodig heeft (tegen bijvoorbeeld Jochum 58).
Men zou kunnen zeggen dat Franz Welser Möst het werk teveel in de operasfeer trekt en het daarbij zijn solisten niet eenvoudiger maakt. Spectaculair en meeslepend klinkt het wel, maar ook wat primitief bij alle gegenereerde opwinding. Met voorzichtigheid te genieten.
Vooral in Engeland heeft Matthew Best met zijn Corydon Singers een grote reputatie opgebouwd in dit soort muziek en hij zorgt voor een heel intense, doorleefde Brucknervertolking die een nuttig moderner, mogelijk ook natuurlijker alternatief vormt van de traditionele Duitse zienswijze die soms een teveel bezit aan laatromantische rijpheid, hoewel hij het Wagneriaanse element in het Benedictus zeker niet verdoezelt. Hij laat echter ook horen dat de Mis van Bruckner is geworteld in de Missen van Schubert, Beethoven, Haydn en Mozart en in het meesterlijke contrapunt van Bach en Palestrina. Koor en orkest leveren voor hem uitstekende prestaties.
De intensiteit van de muziek krijgt bij Riccardo Chailly alle aandacht, het religieuze karakter misschien wat minder. De kracht van zijn uitvoering schuilt vooral in het prachtige, fraai ingekleurde orkestspel met geladen climaxen en omdat het orkest haast de hoofdrol speelt, is dit een opvatting die beklijft.
Hierna werkt Helmut Rilling haast op te kleine schaal en lijkt zijn opvatting niet honderd procent en de rijke Roomse traditie. Ook Philippe Herreweghe beschikte destijds noch over een voldragen, stijlvolle opvatting, noch over de krachten om die volledig te realiseren.
Wat dat betreft is de (voorlopig) nieuwste opname van Marek Janowski een aangename verrassing. Aangenaam om te beginnen omdat zijn uitvoering mooier is opgenomen dan welke andere dan ook. Verrassend omdat hij werkt met heel onvermoede mensen: het Suisse romande orkest uit Genève dat men nauwelijks met Bruckner associeert, het Berlijns omroepkoor, maar dat over heel goede sopranen beschikt, ook niet direct bekend met Bruckner, maar dat wel voor een Fransachtige lichtheid en transparantie zorgt en twee jonge, onbekende solisten, de zich geweldig goed ontwikkelende Lenneke Ruiten en tenor Mathey, hoewel het bas Selig is die het meeste indruk maakt. Aan homogeniteit ontbreekt het dit kwartet verder niet en de dirigent kiest waarschijnlijk heel weloverwogen gematigde tempi die de impact van het klinkend resultaat verhogen. Luister naar het serene ‘Benedictus’ om een goede indruk van het geheel te krijgen.
Conclusie
In een nadere selectie gaat het nu eigenlijk tussen Jochum, Best en Janowski, waarbij vooral de nieuwkomer een kans is te gunnen om weg te komen van gevestigde reputaties.
Discografie
1962. Maria Stader, Claudia Hellmann, Ernst Häfliger, Kim Borg met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Eugen Jochum. DG 423.127-2, 447.409-2 (2 cd’s).
1962. Pilar Lorengar, Christa Ludwig, Josef Traxel, Walter Berry met het St. Hedwigskathedraal koor en het Berlijns symfonie orkest o.l.v. Karl Forster. EMI 252.909-2 (2 cd’s).
1971. Anna Reynolds, Heather Harper, Robert Tear, Marius Rintzler me het Philharmonia koor en –orkest o.l.v. Daniel Barenboim. EMI 585.508-2 (2 cd’s).
1988. Karita Mattila, Marjana Lipovsek, Thomas Moser, Kurt Moll met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Colin Davis. Philips 422.358-2.
1988. Magdaléna Hajóssyová, Rosemarie Lang, Andreas Schmidt, Hermann Christian Polster met koor en orkest van de Berlijnse omroep o.l.v. Heinz Rögner. Berlin Classics BC 9247-2, BC 18463-2 (2 cd’s).
1990. Margaret Price, Doris Soffel, Peter Straka, Matthias Hölle, Hans Sotin met het Münchens filharmonisch orkest en koor o.l.v. Sergiu Celibidace. EMI 556.702-2.
1995. Jane Eaglen, Birgit Remmert, Deon van der Walt, Alfred Muff met het Mozartkoor Linz en het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Franz Welser-Möst. EMI 556.168-2.
1995. Juliet Booth, Catherine Wyn-Rogers, John Mark Ainsley, Gwynne Howell met het Corydon orkest en Singers o.l.v. Matthew Best. Hyperion CDS 44071/3 (3 cd’s).
1996. Luba Orgonasova, Nathalie Stutzmann, Hans-Peter Blochwitz, Kurt Moll met het Groot Omroepkoor en het Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Q Disc MCCM 97033.
1997. Verena Schweizer, Elisabeth Glauser, Uwe Heilmann, Matthias Goerne met de Gächinger Kantorei en het Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Helmuth Rilling. Hännsler CD 98.460 (8 cd’s), 98.983.
2007. Ingela Bohlin, Ingeborg Danz, Hans Jörg Mammel, Alfred Reiter met het RIAS Kamerkoor en het Orchestre des Camps Élysées o.l.v. Philippe Herreweghe. Harmonia Mundi HMC 90.176.
2012. Lenneke Ruiten, Iris Vermillion, Shawn Mathey, Franz-Josef Selig met het Berlijns omroepkoor en het Suisse romande orkest o.l.v. Marek Janowski. Pentatone PTC 5186-501.
Video
1993. Margaret Price, Doris Soffel, Peter Straka, Matthias Hölle, Hans Sotin met het Münchens filharmonisch orkest en koor. ArtHaus 100.250 (dvd).