Verg. Discografieën

BRUCKNER: SYMFONIE NR. 5

BRUCKNER: SYMFONIE NR. 5

Wie over enige beeldende fantasie beschikt kan Bruckner V makkelijk associëren met ruimtelijk geordende mathematisch-geometrische figuren als kubussen en veelvlakken. Op een heel ander niveau rationeel niveau treft het werk door een dominantie van gecompliceerd contrapunt dat nogal archaïsch schijnt.

Achtergronden

Net zomin als andere symfonieën van deze componist overleefde dit werk niet zonder eigen herziening. De eerste versie dateert uit 1876, de ‘gecorrigeerde’ uit 1878. Maar dat bleef nog aardig binnen grenzen. Ook was het werk langer en beter uitgewerkt dan zijn voorgangers. Het bezit een soort plechtigheid die  we in de eerdere werken niet zozeer aantreffen; er heerst een dramatisch gevoel van conflict dat voortkomt uit een suggestie van onderdrukte passie.

Het kenmerkende rijkelijke gebruik van volbloedige koperkoralen is hier tot een prominente eigenschap geworden terwijl de finale een prachtig geconstrueerd amalgaam is van fuga en koraal.

Misschien in deze symfonie wel Bruckners krachtigste expressie van zijn religieuze geloof. Waar andere componisten mogelijk ook de menselijke stem hadden ingezet om dat geloof duidelijker te articuleren, voelde Bruckner blijkbaar dat hij ‘Der liebe Gott’ (zoals hij hem placht te noemen) het best was gediend en geprezen met een partituur waarvan de epische dimensies de mensheid naar de hemelen schijnen te verheffen.

Als er één symfonie van Bruckner is die ‘kathedraal van geluid’ mag worden genoemd, is het wel deze: een vrij ruw gehouwen, maar heel indrukwekkend monument. De thematische eenheid die aan het slot van de finale wordt gesmeed, is heel bijzonder. Mooie, bijzondere momenten zijn er genoeg. Bijvoorbeeld door strijkers pizzicati begeleide desolate hobomelodie aan het begin van het langzame deel, de haast ontaard klinkende dansmuziek van het scherzo, het afkappen van voorbijkomende thema’s door de klarinet aan het begin van de finale. Al dat moois vergt zo’n vijf kwartier.

Natuurlijk bleef ook dit werk niet gespaard voor latere kleine corrigerende ingrepen van Schalk (1896), Haas (1935) en Nowak (1951), maar die zijn interessanter voor de musicoloog dan voor de globale muziekliefhebber. Erg significant zijn de verschillen tussen Haas en Nowak trouwens niet. Waar bekend zijn de toepassingen in de discografische lijst verwerkt.

Interessant is het misschien nog wel om wat uitvoeringsduren te vergelijken. Het absolute snelheidsrecord vestigden Botstein (56’53”) en Neeme Järvi in Den Haag (62’05’). De traagste in niet naar verwachting Celibidache (met tijden tussen de 83’14” en 91’30”), maar Anton Namut (92’30”) en Horst Stein (92’45”). Het gemiddelde ligt rond de 75’. De Japanner Shunsaku lijkt de enige die de Urfassung uit 1876 aanhield.

De opnamen

Met uitzondering van enige echt obscure en een stel niet courante Japanse opnamen is deze lijst per eind oktober 2013 behoorlijk volledig. Ondubbelzinnig blijkt meteen hoe overvoerd de ‘markt’ is met zelfs zo’n niet al te courant werk.

Anderzijds moet worden bedacht, dat bijvoorbeeld van Blomstedt ook nog opnamen met het Bambergs-, Duits-, Beierse omroep- Oslo-, San Francisco- en Stuttgarts omroeporkest bestaan, dat Celibidache in 1985 nog een opname in München maakte, dat van Karajan Berlijnse ‘roof’ opnamen uit 1967, 1976, 1980 en 1981 bestaan, van Thielemann extra’s uit 1999 en 2011 en van Wand uit 1979, 1986, 1989 en 1990. 

Sinds Karl Böhm in 1937 voelden velen zich geroepen om deze symfonie – vaak als onderdeel van de complete reeks – op te nemen. Maar tenslotte zijn ook hier maar weinig uitverkorenen. Bij de oudere opnamen valt ook nog het heldere betoog van Volkmar Andreae positief op.

Middenin W.O. II deden Duitse omroeptechnici hun uiterste best om zo optimaal mogelijk geluid vast te leggen. Iemand als Wilhelm Furtwängler profiteerde in 1942 van dat streven en zijn opname van Bruckners Vijfde die blijkens de gegevens talloze malen officieel en als piraatpersing is uitgegeven legt daarvan getuigenis af. Klankmatig het mooist in de met zorg door Andrew Rose gerestaureerde Pristine versie. Het resultaat is een grotere, hoewel monaurale dieptewerking en minder schrille hoge tonen. Nog steeds weten de bedachtzame, grondige uitvoeringen van deze dirigent de ziel te raken en de polsslag te stimuleren.

Destijds werd over deze uitvoering geschreven: “De muziek klonk zonder gedramatiseerd te worden: dit was diep gevoeld, spiritueel. De symfonie werd in scherpe contouren gecommuniceerd in economische, maar ook goed overwogen tempoversnellingen, op organische wijze dynamisch geaccentueerd met een soepel, vitaal geluid.” En inderdaad, het resultaat mag wat grillig en soms overgedramatiseerd klinken, fraai is het wel.

Ter directe vergelijking: Hermann Abendroth mag dan een interessante dirigent zijn geweest, hij speelde niet in Furtwänglers eredivisie. In 1951 hanteerde Hans Knappertsbusch in Berlijn de wat controversiële Haas editie uit 1884/90, die hij  in 1959 in München niet losliet. Een uitblinker in traagstromende Wagnerinterpretaties toont hij in Bruckner noch de wijze terughoudendheid van Wand, noch het temperament van Furtwängler, maar neemt hij een soort middenpositie tussen beiden in en laat hij mooie dingen horen. Bij de oudere opnamen is die van Carl Schuricht uit februari 1963 in de Weense Musikverein nog de moeite waard vanwege een heel organische, stringente musiceerwijze waarbij het werk zich haast vanzelfsprekend ontwikkelt. Een andere, makkelijk over het hoofd te ziene prestatie leverde Jascha Horenstein tijdens een magistraal Londens Prom concert in 1971.

Wat heeft het Nederlandse dirigenten en orkesten contingent te bieden? De goed als ‘redelijk, no no nonsense’ te bestempelen opname van Eduard van Beinum staat nog steeds als een huis, maar klinkt onvermijdelijk niet meer naar huidige normen. Daarna kwam Eugen Jochum die uitgerekend in Amsterdam zijn waarschijnlijk mooiste Vijfde liet vastleggen, maar die met een nog idiomatischer en indringender lezing in 1971 door Bernard Haitink werd overtroffen. De Decca opname van Riccardo Chailly mag dan wat royaler en helder klinken, de uitvoering als zodanig behoort niet tot de top. Dat is – met het Radio filharmonisch orkest – juist weer wel het geval met Jaap van Zweden. Hij weet  de haast sacrale sfeer zonder enige overdrijving raak te treffen, houdt de lijnen zo helder mogelijk, bouwt de spanningen mooi op en af. Met fraai totaalresultaat. Of de (niet beluisterde) versie van Ingo Metzmachter met het Rotterdams- of het Radio filharmonisch is gemaakt, blijft wat onduidelijk. Hoe dan ook: het is niet zo’n belangrijk document waarschijnlijk behalve voor de betrokkenen.

Dan zijn daar – wanneer we het toch over Haitink hebben – zijn tussenliggende uitgave uit Wenen en de recente opname uit München. Vergeleken met Amsterdam (72’33”) en Wenen (77’00”) is het tempo weer wat opgevoerd tot 75’43”. De nieuwe interpretatie heeft aan evenwichtigheid gewonnen en moet als optimaal stijlvol worden bestempeld. Hierna is het Dennis Russell Davies, beschikkend over een orkest van mindere allure, nauwelijks aan te rekenen dat hij in geen enkel opzicht dat niveau haalt.

De verschillende uitvoeringen van Eugen Jochum staan als het ware bol van diens eigen, ietwat naïeve devotie. Die uit zich niet alleen in zijn hoorbare toewijding, maar ook in een nogal simplistisch gebaar: wanneer de muziek luider wordt, wordt ook het tempo opgevoerd en omgekeerd wordt het bij zachte passages vertraagd. Van zijn verschillende echt wijdingsvol klinkende uitgaven valt veel te zeggen voor die met het Concertgebouworkest. De opname werd niet in eigen huis, maar in de abdijkerk van het klooster Ottobeuren gemaakt waar het werk zich in een galmrijke akoestiek majestueus ontvouwt.

De in 1964 gemaakte opname van Otto Klemperer gold en geldt nog steeds als uitgesproken ‘klassiek’ en doorstond de tand des tijds goed. Klemperer dirigeert met een haast sereen vertrouwen en weet de climaxen iets vreugdevols mee te geven in een verder nogal granieten geheel. Dat neemt niet weg dat er veel poëzie schuilt in het langzame deel. De beide Londense opnamen zijn niet identiek. Eerst komt de mono zaalopname uit de Royal Festival Hall uit maart 1967 met als nadeel dat de opstelling van de eerste violen tegenover elkaar verloren gaat, een week later gevolgd door de EMI studio opname in Kingsway Hall die verkieslijk is.

Een soort koele schoonheid en grootse gebaren beheersen de fantastisch afgewerkte, ietwat gestroomlijnde Berlijnse versie van Herbert von Karajan uit 1976. Jammer daarom dat de klank wat mistig is. Zijn prille Weense poging is spontaner, maar met een minder warm orkestspel en een beperkende monoklank omgeven.

Destijds maakte ook Franz Welser Möst een uitstekende indruk met het Londens filharmonisch orkest te gast in het Weense Konzerthaus met een haast sensuele en opwindende lezing. Passie is het trefwoord hier en als geboren Oostenrijker lijkt hij een aangeboren gevoel voor de essentie van dit werk te hebben.

Het is enigszins triest dat geen van zijn vele ondernemingen her en der ter wereld Herbert Blomstedt meer dan lokaal succes heeft gebracht. Tot de top doorgedrongen is hij wat Bruckner betreft geen moment.

Muziekuitgevers publiceren wel ‘studiepartituren’, maar er is helaas nog nooit een marketing goeroe opgestaan, die een ‘studieopname’ heeft geïnitieerd. Vaak ongemerkt bestaan ze wel: opnamen die de luisteraar het genoegen doen om zowel een werk als geheel als in detail te laten horen. Dat is met soli, kamermuziek en kleine bezettingen makkelijker te realiseren dan met een zwaar bezette romantische symfonie. Zo’n op detail gerichte interpretatie zal niet naar ieders zin zijn (Richard Strauss zei ooit tijdens een repetitie van een eigen symfonisch gedicht: “Meine Herren, geef me tenminste een indruk van de muziek!”

Wat Bruckner V aangaat hebben we gelukkig twee geslaagde voorbeelden waarin de muziek klinkt als een facsimile van de gedrukte pagina.

Zo’n onderneming vergt een uiterste discipline van het orkest, de ‘balance engineer’ en natuurlijk vooral van de dirigent. Op dit gebied presteert de Dresdense Staatskapel onder Giuseppe Sinopoli haast wonderen. Het ensemble speelt exact, de klank is karakteristiek, de concentratie volkomen. Wat meteen aan het begin van de weergave van de DG cd opvalt, is de analytische duidelijkheid waarmee het complexe werk wordt opengelegd. Het ontwikkelt zich als een bijna driedimensionale röntgenopname waarin alle stemmen en inzetten duidelijk te horen zijn. Dat heeft waarschijnlijk tenminste drie redenen: de mooi uitgelichte opnametechniek van ‘Tonmeister’ Klaus Hiemann, de Italiaanse helderheid nastrevende dirigent en de eigenschappen van het Dresdense orkest. Dat zijn allemaal voordelen. Voeg daarbij dat de dirigent zorgt voor een weloverwogen, beschouwelijke verklanking van grote allure en succes is verzekerd. Sinopoli baseerde zich op de versie van Leopold Nowak.

De andere zeer geslaagde onderneming is van Nikolaus Harnoncourt. Achteraf jammer dat we zijn haast nog mooiere Amsterdamse uitvoering van november 2013 waarschijnlijk niet op cd zullen terug horen. Als weinig anderen wist hij nu in de vele herhalingen nuancen aan te brengen, het werk als geheel minder als een zwaar, uniform rotsblok te laten klinken. Eveneens met veerkrachtiger ritmen en een als geheel gevitaliseerde opvatting.  Met het misschien wat minder plooibare Weense orkest kwam hij in juni 2004 in de Weense Musikvereinsaal tot vergelijkbare resultaten. Hier bestaat de ‘verheldering’ vooral uit de toegevoegde (74’49” durende) extra cd met repetitiefragmenten vanuit een ander microfoonperspectief. Men moet wel behoorlijk Duits kunnen volgen om het te begrijpen.

Belangrijker is dat Harnoncourt weer scrupuleus vooronderzoek heeft gedaan, oude handschriften en partituren  bestudeerde, daaruit aantekeningen overnam en die implementeerde in de resulterende vertolking. Voor het overige baseerde hij zich op het voorhanden materiaal van Haas (1935) en Nowak (1951 en 1989) en de ‘kritische Gesamtausgabe’. De verloopt in heel gedragen, redelijk modale tempi met alleen een wat onverwacht snel adagio dat hier eerder een allegretto karakter heeft en volgens de dirigent zo terug verwijst naar dat Mozart Requiem en zelfs naar klaagzangen van Bach.

Het scherzo krijgt hier nadrukkelijk het karakter van een zware berendans. Haast het opvallendst zijn de enorme dynamische contrasten van verstild fluisterend zacht tot geëxalteerd luid schetterend. Wie bang is voor burengerucht moet steeds met de hand aan de volumeknop zitten. De dirigent weet wel het prachtig spelende orkest te bevleugelen en zo ontstond een waardevolle, kernachtige, visionaire interpretatie. 

En dan zijn daar de vele herinneringen aan Günter Wand in Keulen, Hamburg, Berlijn en Londen: alle van grote allure en raak in de ware Brucknergeest. De ene nog treffender dan de andere want het behoort tot de specifieke talenten van de dirigent dat hij de componist duidelijk zelf laat spreken. Het is te merken dat zijn tempi in de loop der jaren wat trager werden, maar de spanning, de intensiteit en het naturel van zijn steeds door de beschikbare orkesten gerealiseerde naturel niet. De diverse omroeporkesten presteren heel goed voor hem, het Berlijnse Duitse symfonie orkest haast nog beter.

Daniel Barenboim maakte enige opnamen van deze symfonie, maar lijkt geen gepredestineerd groot Brucknerinterpreet. In sommige kringen wordt de Bruckner van Philippe Herreweghe erg hoog aangeslagen, maar kritisch op de keper beschouwd voldoet het Belgisch/Franse orkest van hem historiserend niet aan de essentie van de gevraagde muziek. Hooguit boeiend voor een keertje.

Een groot innerlijk engagement waarvan naar buiten toe bij de vrij gesloten Claudio Abbado nooit veel blijkt, dicteert vrijwel altijd zijn optreden. Hij is altijd goed voorbereid op de materie in kwestie, beschikt altijd over uitstekende, willige orkesten. In Wenen had hij het thuisvoordeel van een orkest dat Bruckner in de genen heeft. Hij zorgt dat de klank volbloedig, maar geen moment verstopt, tempo-overgangen worden naadloos gerealiseerd, bombast wordt steeds vermeden, houtblazers zijn steeds ook goed hoorbaar. 

De voorlopig laatste van de drie uitgaven van Lorin Maazel is in sommige opzichten de beste, hoewel haast te bezonnen en te traag maar alleen in het totaal van zijn Brucknerprogramma verkrijgbaar: een handicap. Met de jaren heeft de opvatting van de dirigent zich verdiept en hij komt tot heel goede, maar niet echt grootse resultaten.

De fraaie klinkende opname en het zijn best doende Residentie orkest ten spijt: de Chandos uitgave wordt al snel gedeclasseerd omdat Neeme Järvi de luisteraar een soort ‘Bruckner light’ in veel te vlotte tempi voorschotelt. Hooguit aardig voor mensen die over wat minder zitvlees beschikken, maar verder veel te vluchtig, te weinig Bruckneriaans. Het is al na elf minuten voorbij waardoor de bedoelde expressie vrijwel tot nul wordt gereduceerd. 

Ook heel fraai vastgelegd en iets minder extreem is wat we van Marek Janowski te horen krijgen. Het Geneefse orkest heeft ook helemaal geen Brucknertraditie en hoe vertrouwd de dirigent met deze muziek is, kan men zich afvragen. Het resultaat klinkt competent, meer zit er niet in.

Heel apart is de uitgave van Benjamin Zander. Niet zozeer door de bekend veronderstelde grote geluidskwaliteit van zijn in de gunstige akoestiek van het Watford Coliseum gemaakte Telarc opname, maar door de toegevoegde cd, waarop de dirigent in nog eens ongeveer tachtig minuten in samenwerking met coproducent David St. George op basis van het essay The essence of Bruckner als een geboren verteller in het Engels de symfonie analyseert. Dat gaat vrij ver want hij dit album is een uitvouwbare kaart gevoegd met aan de ene kant de plattegrond van een kathedraal en aan de andere van de structuur van de symfonie die daar overheen is gelegd. Ontroerender wordt het wanneer de dirigent vertelt van zijn vader die zomer 1918 aan het Russische front vocht en daar van zijn moeder de partituur van deze symfonie toegestuurd kreeg. Zijn commentaar op wat die muziek voor hem betekende, is bewaard gebleven. Zelf wachtte Zander jr. tot na zijn zestigste voordat hij zich in het werk verdiepte. Zijn engagement en begrip worden hoorbaar in een vertolking die lucide en energiek is en waarin nodeloze zwaarwichtigheid is vermeden.

Vermeldenswaard is mogelijk nog dat Yannick Nézet-Séquin in Montreal voor Atma bezig is om stapsgewijs een Brucknerserie voor Atma op te nemen. De nrs. 4, 7, 8 en 9 kwamen al aan de beurt.

Video

Een zestal dirigenten die we hierboven al ontmoetten keert in beeld en geluid terug met ongeveer hun zelfde interpretatiewijze, maar nu met de toegevoegde waarde dat men hen ook aan het werk kan zien. 

Het beeld van de voor het orkest in de mooie Gasteig concertzaal zittende, rustig heersende Sergiu Celibidache is ook via andere video opnamen bekend. Onnadrukkelijk, maar met hier en daar een blik of beweging leidt hij zijn orkest in vertrouwde banen.

Bij deze dvd opnamen is het vooral interessant om de oude, broze Günter Wand in 1990 tijdens een Londens Prom concert in close up aan het werk te zien. Hoe hij een schijnbaar eenvoudige, heel directe maar toch ook van een grote spirituele lading voorziene liefdevolle interpretatie neerzet, soms accenten plaatsend na een simpele beweging van een wenkbrauw. Bewonderenswaardig is vooral ’s dirigenten grote structuurbesef. In 1998 in Hamburg lijkt hij nog kwetsbaarder, maar zijn wil is nog steeds wet en het orkest gehoorzaamt daar met veel inzet aan.

In Cleveland heersten voor Franz Welser-Möst heel andere omstandigheden, mede door de beeldregie die een beetje het karakter heeft van een wat afstandelijke vertoning. Natuurlijk boeit de gedegen vertolking door een virtuoos orkest, maar het benadert Bruckner een beetje van buitenaf.

Bij Daniel Barenboim, met zijn operaorkest te gast in het voor Brucknerianen vertrouwde St. Florian klooster is eerder sprake van een soort cinematografische benadering waarvan een titel als Bruckner Five The Movie niet misstaan zou hebben. De haast gewijde omgeving inspireerde noch dirigent, noch orkest tot een prestatie die van meer dan voorbijgaande aard is.

Steeds weer wekt het bewondering hoe in Luzern ieder jaar weer een orkest – weliswaar met veel bekende ervaringsmensen, jong en oud – in korte tijd tot een ensemble van wereldrang wordt samengesmeed. En Claudio Abbado? Die blijft sinds zijn Weense opname uit 1993 zichzelf, is hooguit wat kwetsbaarder geworden. De tempi zijn iets verlaagd nu (uitvoeringsduur zo’n drie minuten langer), maar dat heeft geen invloed op de beheerste heftigheid van het scherzo. Het niveau aan opwinding elders is naar verhouding ook wat minder hoog. Dat geheel is goed in beeld gebracht met veel aandacht voor de dirigent.

Conclusie

Bij zo’n groot kwantum aan opnamen is het geen wonder dat vele daarvan zeker meer dan voorbijgaand als heel goed treffen. Maar wanneer we die kring verkleinen tot opnamen die er werkelijk toe doen, die van visie (visioenen?) getuigen en telkens opnieuw weten te fascineren, behoort maar een handjevol. Dan moeten we primair denken aan Sinopoli, Wand (Hamburg, Berlin), Harnoncourt en verrassende outsider Zander.

Bij de dvd uitgaven gaat het vooral om Wand en Abbado.

Discografie

1937. Saksische Staatskapel Dresden o.l.v. Karl Böhm (Haas). Dante Lys 059, EMI 566.206-2 (3 cd’s).

1938. Hamburgs Staatsorkest o.l.v. Eugen Jochum (Haas). Tahra TAH 457/60 (5 cd’s).

1942. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler (Haas). Andromeda ARCRCD 9008, Archchipel ARP 0003, Dante Lys CD 108, Testament SBT 1466, Music & Arts CD 1209 (5 cd’s), DG 427.773-2, 449.349-2, 471.294-2, Pristine Audio PASC 255.

1944. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler (Haas). Urania URN 22.287 (5 cd’s).

1944. Bruckner orkest Linz o.l.v. Georg Ludwig Jochum (Haas). Tahra CD 166.

1949. Omroeporkest Leipzig o.l.v. Hermann Abendroth (Haas). Berlin Classics BC 9280-2.

1951. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Wilhelm Furtwängler (Haas). Archipel ARPCD 0109, EMI 565.750-2, Orfeo C 40904.

1952. Leipzigs filharmonisch orkest o.l.v. Gerhard Pflüger (Nowak). Dante LYS CD 417.

1953. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Volkmar Andreae (Haas). Music & Arts 1227 (9 cd’s).

1954. Weens symfonie orkest o.l.v. Herbert von Karajan (Haas). Orfeo C 231901 A.

1956. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Hans Knappertsbusch (Schalk). Decca 448.581-2, Andromeda ANDRCD 9010 (6 cd’s).

1957. Concertgebouworkest o.l.v. Otto Klemperer (Nowak). Archiphon WU 091.

1959. Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum (Nowak). Philips 456.249-2, 464.950-2 (4 cd’s).

1959. Symfonie orkest van de Hessische omroep o.l.v. Carl Schuricht (Nowak). Seven Seas KICC 2404.

1959. Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Hans Knappertsbusch (Schalk). Archipel ARPCD 0047, Movimento 051-038, Melodram GM 4.0008 (7 cd’s).

1958. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Eugen Jochum (Nowak). DG 429.079-2 (9 vd’s)

1959. Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Hans Knappertsbusch (Schalk). Music & Arts 1256 (6 cd’s).

1961. Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Franz Konwitschny (Nowak). Berlin Classics BC 2792-2.

1962. SWR Omroeporkest o.l.v. Hans Rosbaud (Nowak). Archipel VD 129.

1962. SWR Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Carl Schuricht (Nowak). Hännsler 93140, Arkadia CD 7421.

1963. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Carl Schuricht (Nowak). Altus ALT 089, DG 435.332-2

1964. Concertgebouworkest o.l.v. Eugen Jochum. Philips 426.107-2, 464.693-2 (2 cd’s),  Tahra TAH 661,TAH 440/3 (4 cd’s).

1965. Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy (Nowak). CBS M2YK 45669 (2 cd’s), Sony SBK 48160.

1966. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Eugen Jochum. DG 469.810-2 (9 cd’s).

1967. Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer (Nowak). Testament SBT 1485

1967. Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer (Nowak). EMI 763.612-2, 404.296-2 (6 cd’s)

1967. NHK Symfonie orkest Tokio o.l.v. Lovro von Maracic (Nowak). Altus ALT 131.

1968. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Otto Klemperer (Nowak). Arkadia CD 569, Music & Arts 836, Testament SBT 1365 (8 cd’s).

1969 Frans nationaal orkest o.l.v. Eugen Jochum (Jochum). Montaigne TCE 8770 (2 cd’s).

1970. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Lovro von Matacic (Nowak). Denon 32C37-7418, Supraphon SU 3903.

1971. Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink (Haas). Philips 475.6740 (9 cd’s).  442.040-2, 475.6740 (9 cd’s).

1971. BBC Symfonie orkest o.l.v. Jascha Horenstein (Haas). Music & Arts CD 697.

1972. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel (Nowak). Aulide AC 1076.

1974. WDR Symfonie orkest Keulen o.l.v. Günter Wand (Haas). RCA GD 60080 (9 cd’s), 09026-63935-2 ; EMI 747.746-2.

1974. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel (Nowak). Decca 476.274-6.

1975. Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Michael Gielen (Nowak). Karna KA 252.

1975. Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Rudolf Kempe (Nowak). Acanta 442.188-2.

1976. Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Kurt Masur (Haas). RCA GD 69232, 82876-60395-2 (9 cd’s).

1976. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan (Haas). DG 415.985-2 (2 cd’s), 477.7580 (9 cd’s).

1977. Omroeporkest Leipzig o.l.v. Herbert Kegel (Nowak). Berlin Classics BC 1016.

1977. Chicago symfonie orkest o.l.v. Daniel Barenboim (Nowak). DG 429.025-2, 477.9803 (10 cd’s).

1979. Frans Nationaal orkest o.l.v. Lovro von Matacic (Nowak). Naïve V 5000.

1980. Staatskapel Dresden o.l.v. Eugen Jochum (Nowak). EMI 762.935-2 (4 cd’s), 464.004-2 (20 cd’s), Briljant Classics 94707 (20 cd’s).

1980. Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti (Nowak). Decca 425.008-2 (2 cd’s), 448.910-2, 4762238.

1981. SWR Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Sergiu Celibidache (Haas). Excusive EX 92T44/6 (3 cd’s), DG 459.666-2 (2 cd’s), 459.6633 (3 cd’s).

1982. Beiers Staats jeugdorkest o.l.v. Albert Werner Andreas (Nowak). Calig 30838/9 (2 lp’s). 

1982. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Günter Wand (Haas). Classical Recordings RR 1076.

1984. Berlijns omroeporkest o.l.v. Heinz Roegner (Nowak). Berlin Classics BC 3011-2.

1984, USSR Ministerie van cultuur symfonie orkest o.l.v. Gennadi Rozhdestvensky (Nowak). Russian Revelation CD 10053, Melodiya 10-22055-007.

1986. Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Sergiu Celibidache (Haas). Altus ALT 138/9 (2 cd’s).

1987. SWR Symfonie orkest o.l.v. Eliahu Inbal (Nowak). Teldec 3984-221238-2

1988. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink (Haas). Philips 422.342-2, 470.537-2 (2 cd’s).

1989. SWR Symfonie orkest o.l.v. Michael Gielen (Nowak). Intercord 830.872.

1989. NDR Symfonie orkest Hamburg o.l.v. Günter Wand (Haas). RCA 09026-68047-2, 74321-84590-2.

1990. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Kurt Eichhorn (Nowak). Capriccio 10609, Laser CD 14091.

1990. Staatskapel Berlijn o.l.v. Otmar Suitner (Nowak). Berlin Classics BC 1622.

1990. Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi (Nowak). Decca 433.318-2, 466.348-2 (10 cd’s), 466.336-2 (2 cd’s).

1991. Beiers Staatsorkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch (Nowak). Orfeo C 241911 A.

1991. Duits symfonie orkest Berlijn o.l.v. Günter Wand (Haas). Profil Medien PH 09042, 09068 (9 cd’s).

1991. Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly (Haas). Decca 433.819-2, 475.331-2 (10 cd’s).

1991. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Daniel Barenboim (Nowak). Teldec 9031-73271-2, Warner 2564-61173-2.

1993. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado (Nowak). DG 445.879-2, 479.10015.

1993. Münchens flharmonisch orkest o.l.v. Sergiu Celibidache (Haas). EMI 567.732-2, 556.691-2 (2 cd’s).

1993. Brucknerorkest Linz o.l.v. Kurt Eichhorn (Nowak). Camerata CD 335/6 (2 cd’s).

1993. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Franz Welser-Möst (Nowak). EMI 555.125-2.

1995. Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Günter Wand (Haas). Profil Medien PH 06012 (9 cd’s).

1995. Bambergs symfonie orkest o.l.v. Horst Stein (Nowak). Uphill Road Cleveland URC 0107.

1995. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Gerd Albrecht (Nowak). Exton OVCL 00134.

1995. Tokio symfonie orkest o.l.v. Takashi Asahina (Nowak). Pony Canyon PCCL 0516, PCCL 0362.

1995. NDR Symfonie orkest Hamburg o.l.v. Günter Wand (Haas). Profil Medien PH 12057.

1996. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Günter Wand (Haas). RCA 09026-68503-2, Sony 88697-385995-2.

1996. BRTN filharmonisch orkest Brussel o.l.v. Alexander Rahbari (Nowak). Koch Discover DICD 920430.

1996. Schots nationaal orkest o.l.v. Georg Tintner (Nowak). Naxos 8.553452.

1996. Omroeporkest Saarbrücken o.l.v. Stanislaw Skrowaczewski (Nowak). Arte Nova 74321-43305-2, Oehms OC 214.

1998. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Leon Botstein (Schalk). Telarc CD 80509.

1998. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado (Nowak). GNP 137.

1998. Shunyukai symfonie orkest o.l.v. Tsutsumi Shunsaku (1876). Shunyukai SYK 009.

1998. Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Sergiu Celibidache (Haas). EMI 556.692 (2 cd’s).

1999. Staatskapel Dresden o.l.v. Giuseppe Sinopoli (Nowak). DG 469.527-2.

1999. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Lorin Maazel (Nowak). Bayer BR 900711(11 cd’s).

2000. Chicago symfonie orkest o.l.v. Pierre Boulez (Nowak). Karna KA195M.

2001. Württembergs filharmonisch orkest Reutlingen o.l.v. Roberto Paternostro (Haas). EBS 6135.

2004. Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Christian Thielemann (Haas). DG 477.5377.

2004. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt (Nowak). RCA 82876-60749-2 (2 cd’s).

2004. Mozarteum orkest Salzburg o.l.v. Ivor Bolton (Nowak). Oehms OC 364.

2004. Orchestre des Champs Élysées o.l.v. Philippe Herreweghe (Nowak). Harmonia Mundi HMC 90.2011.

2005. WDR Symfonie orkest o.l.v. Eliahu Inbal (Nowak). Ritardando RT 5007.

2005. Akens symfonie orkest o.l.v. Marcus Bosch (Nowak). Coviello COV 30509.

2006. Cleveland orkest o.l.v. Franz Welser-Möst (Nowak). Uphill Road Cleveland URC 0033.

2006. Bruckner orkest Linz o.l.v. Dennis Russell Davies (Nowak). Arte Nova 88697-74977-2.

2006. Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. Ingo Metzmacher (Nowak). Antec AM 3415.

2007. Radio filharmonisch orkest o.l.v. Jaap van Zweden (Nowak). Exton OVCL 00305 (2 cd’s).

2007. Zweeds omroeporkest o.l.v. Daniel Harding (Nowak). Belsona BECL 0046.

2008. Gürzenich orkest Keulen o.l.v. Markus Stenz (Nowak). Gürzenich go live 0708.

2008. BBC symfonie orkest o.l.v. Jiri Belohlavek (Nowak). Antec AM 3718.

2008. Philharmonia orkest o.l.v. Benjamin Zander (Nowak). Telarc 2CD 80706 (2 cd’s).

2009. Residentie orkest o.l.v. Neeme Järvi (Nowak). Chandos CHSA 5080.

2009. Tokyo Metropolitan symfonie orkest o.l.v. Eliahu Inbal (Nowak).  

2009. Suisse romande orkest o.l.v. Marek Janowski (Nowak). Pentatone PTC 5186-351.

2009. Symfonie orkest van de Hessische omroep o.l.v. Paavo Järvi (Nowak). RCA 887654-9243-2.

2010. Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Herbert Blomstedt (Nowak). Querstand VKJK 0931.

2010. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Bernard Haitink (Nowak). BR Klassik BR 900109.

Video

1985. Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Sergiu Celibidache (Haas). ArtHaus 101.639 (dvd)

1990. BBC Symfonie orkest o.l.v. Günter Wand. ICA ICAD 5049 (dvd).

1998. NDR Symfonie orkest Hamburg o.l.v. Günter Wand (Haas). TDK DV-COWAND1, Denon COBO 6189 (dvd).

2006. Cleveland orkest o.l.v. Franz Welser-Möst (Nowak). Euro Arts 2055918 (dvd).

2010. Staatskapel Berlijn o.l.v. Daniel Barenboim (Nowak). Accentus ACC 202175 (dvd).

2011. Luzern Festival orkest o.l.v. Claudio Abbado (Nowak). Accentus Music ACC 20243 (dvd).