BARTÓK: DE WONDERBAARLIJKE MANDARIJN OP. 19 Sz. 73, BB. 82
Met W.O. I nauwelijks achter de rug, lijkt Bartók met zijn balletpantomime in één akte De wonderbaarlijke mandarijn in 1918 de komende gruweldaden die de mensheid te wachten stonden te hebben voorvoeld. Zijn ‘wonderbaarlijke mandarijn’ is de held is een bloederige geschiedenis waarin die ‘held’ door sluipmoordenaars om zeep wordt geholpen.
Achtergronden
Bartók, wiens zelfonderzoek aan het pathologische grensde, voelde zich altijd wel aangetrokken tot verhalen over eenzaamheid en vervreemding waarin de krachten van de liefde zowel kunnen verlossen als vernietigen.
In 1917 las hij het scenario voor een ballet, De wonderbaarlijke mandarijn, in het Hongaarse literaire tijdschrift Nyugat. Hij besloot dat gegeven op muziek te zetten en ging daar snel mee aan de slag. Op basis van een libretto van Menyhért Lengyel werkte hij daaraan van oktober 1918 tot mei 1919 Hij omschreef het weerzinwekkende verhaal tegenover een journalist als ‘prachtig’. Het duurde echter nog tot 1926 voordat het in Keulen in première ging. Het was het tweede ballet, ook een danspantomime De houten prins (1917).
Het scenario weerspiegelt de invloed van de zwijgende film op de culturele ontwikkelingen na W.O. I en onderzoekt het spanningsvel tussen de grenzeloze onschuld en een corrupte grootstedelijke maatschappij.
Het sensationele verhaal dat door de muziek heel grafisch wordt geschilderd, vindt plaats in het centrum van een drukke stad waar drie ongure en gewelddadige types een prostituee op de bovenste verdieping van een woonkazerne dwingen om manlijke passanten naar een kamertje te lokken om hen vervolgens te beroven. Na twee mislukte pogingen, de eerste met een sjofele oude schuinsmarcheerder die straatarm is en dus maar de trap wordt afgegooid en de tweede, een verlegen, arme jongeman die hetzelfde lot deelt, duikt een geheimzinnige Chinese man op. Zijn zonderlinge uiterlijk staat de prostituee tegen Het meisje wekt zijn begeerte door voor hem te dansen. De boeven proberen hem dan te beroven en te doden nadat ze hem hebben beroofd, maar hij sterft niet onmiddellijk aan de wurging en de steekwonden. Hij wordt opgehangen aan een lampsnoer en begint dan griezelig lichtgroen te lichten (bijdrage van het woordloos zingende koor). Pas wanneer het meisje alsnog zijn begeerte vervult, begint hij te bloeden en overlijdt.
Net als Hertog Blauwbaard’s kasteel veroorzaakt De wonderbaarlijke mandarijn een haast tastbare claustrofobie en een haast verstikkende seksuele spanning. De wervelende, rusteloze energie en de overdaad aan puntige kruisritmen heeft vrij veel te danken aan Stravinsky’s Petroesjka en Sacre, maar waar de rauwheid bij Stravinsky zorgt voor een exotische sfeer, roept de muziek van Bartók hier een veel moderner visioen op, namelijk van een sterk vervreemdend stadsbeeld met blikkerende reclameverlichting en luid toeterende claxons.
Dit is met zekerheid de meest agressieve partituur van de componist. Eigenlijk alleen de drie betoverende en virtuoze klarinet soli in de drie verleidingstaferelen zorgen voor een paar lyrische ogenblikken. Het nachtmerrieachtige en percussieve geweld uit de partituur wordt verder draaglijk gemaakt door de briljante rijkdom van de orkestrale inkleuring die niet alleen voor sinistere effecten, maar ook voor enige heel sensuele dito’s zorgt.
De opnamen
De haast verpletterende ervaring van het werk kan men natuurlijk het beste beleven wanneer men het hele, ongeveer een half uur durende werk hoort. In de zowat 10-12 minuten kortere suite is wel de essentie aanwezig, maar ontbreekt bijvoorbeeld het mooie gedeelte met koor.
De reeks opnamen is weer behoorlijk lang en iemand als Antal Dorati is daarin enige malen vertegenwoordigd. Volledig zijn de gegevens zeker weer niet. Er ontbreken o.m. een opname van Dorati uit Stockholm, van Reiner met het NBC symfonie orkest en van Skrowazewski op Vox. Groot gewicht leggen deze niet in de schaal. Verder zal moeten worden gerekend op onverkrijgbaarheid van sommige. Weer andere komen ook voor in dikke verzamelalbums die hier buiten beschouwing zijn gelaten.
Laten we ons hier beperken tot de beste kanshebbers. Voor de rest is het aan de luisteraar om zelf wat op nader onderzoek uit te gaan. Wat Abbado doet is eigenlijk altijd wel de moeite waard.
Met een ruime marge het meeste voldoening schenkt feitelijk de energieke, felle, heldere interpretatie van Fischer uit 1996. Tot in het laatste detail klinkt de muziek prachtig uitgelicht en in volle kracht, heel suggestief. Het mooie is dat het ook door en door Hongaars tot leven komt. Hopelijk is er nog aan te komen. Via Bol.com blijkbaar niet meer, bij Amazo nog net wel.
Op de tweede plaats kunnen we als goede vervanging de versie uit 1994 van Boulez uit Chicago met een heel scherpzinnige en briljante verklanking plaatsen. Een goede goedkope derde blijkt onverwacht Ormandy op EMI uit 1978 te zijn. En van de diverse uitgaven van Dorati heeft die uit 1964 met het BBC orkest de beste papieren
Conclusie
Probeer nog aan Fischer – een vertolking uit duizenden – te komen, wees anders tevreden met de verder hierboven genoemden.
Discografie
1964. BBC Symfonie orkest en –koor o.l.v. Antal Dorati. Mercury 434.362-2.
1967. Boedapest filharmonisch orkest en Hongaars Staats Operakoor o.l.v. János Sándor. Hungaroton HCD 31049.
1974. Detroit symfonie orkest en –koor o.l.v. Antal Dorati. Decca 448.276-2 (2 cd’s).
1977. New York filharmonisch orkest en Schola Cantorum o.l.v. Pierre Boulez. Sony SMK 45837.
1982. Londens symfonie orkest en Ambrosian Singers o.l.v. Claudio Abbado. DG 410.598-2, 445.501-2.
1983. Detroit symfonie orkest en Kenneth Jewell koor o.l.v. Antal Dorati. Decca 411.894-2.
1989. Melbourne symfonie orkest en koor o.l.v. Hiroyuki Iwaki. Virgin 791.106-2.
1990. Philharmonia orkest en London voices o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 9029.
1991. Montréal symfonie orkest en –koor o.l.v. Charles Dutoit. Decca 436.210-2.
1992. Birmingham symfonie orkest en –koor o.l.v. Simon Rattle. EMI 555.094-2.
1994. Chicago symfonie orkest en –koor o.l.v. Pierre Boulez. DG 447.747-2.
1994. Boston symfonie orkest en Tanglewood Festival koor o.l.v. Seji Ozawa. Philips 442.783-2.
1996. Boedapest festival orkest en –koor, Hongaars omroepkoor o.l.v. Iván Fischer. Philips 454.430-2, 475.7684 (3 cd’s).
1997. Concertgebouworkest en Laurens cantorij o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 458.841-2.
1997. Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Kent Nagano. Erato 3984-23142-2, Warner 0927-46725-2.
2001. Nationaal orkest en Solisten de Lyon o.l.v. David Robertson. Harmonia Mundi HMC 90.1777.
2004. Bournemouth symfonie orkest o.l.v. Marin Alsop. Naxos 6.110088, 8.557433.
Suite
1950. Frans nationaal orkest o.l.v. Ernest Bour. Vogue 672006.
1954. Chicago symfonie orkest o.l.v. Antal Dorati. Mercury 434.397-2.
1958. Concertgebouw orkest o.l.v. Antal Dorati. Q Disc MCCL 97018.
1959. Philharmonia orkest o.l.v. Robert Irving. EMI 565.922-2.
1962. Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. CBS MPK 46466.
1966. Chicago Symfonie orkest o.l.v. Jean Martinon. RCA 09026-63315-2.
1973. Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. DG 437.247-2.
1978. Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormany. EMI 565.175-2.
1986. Stedelijk orkest Tokio o.l.v. Hiroshi Wakasugi. Denon 33CO 1330.
1987. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Sony SK 45748.
1989. Hongaars Staatsorkest o.l.v. Adam Fischer. Nimbus NI 5229.
1989. Orkest van de Muntschouwburg Brussel o.l.v. Sylvain Cambreling. Ricercar RIS 11108-2.
1990. Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 430.352-2.
1990. SWR Symfonie orkest Stuttgart o.l.v. Neville Marriner. Capriccio 10417.
1992. Philharmonia orkest o.l.v. Hugh Wolff. Teldec 9031-76350-2.
1995. Nationaal orkest van Bordeaux Aquitaine o.l.v. Alain Lombard. Auvidis V 4705.
1997. Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. Valery Gergiev. RPO RPHO 2005-1 (4 cd’s).
1998. SWR Symfonie orkest o.l.v. Lothar Zagrosek. Col Legno WWE 20041 (4 cd’s).
2000. Kyoto symfonie orkest o.l.v. Uwe Mund. Arte Nova 74321-77064-2.
2003. Münchens filharmonisch orkest o.l.v. James Levine. Oehms OC 505.
2004. Junge Deutsche Philharmonie o.l.v. Peter Eötvös. Boedapest Muziek Centrum BMCCD 058.
2004. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Mariss Jansons. Sony 88697-12363-2.
2006. Los Angeles filharmonisch orkest en -koor o.l.v. Esa-Pekka Salonen. DG 477.6198.
2008. Londens symfonie orkest o.l.v. Jonathan Pasternack. Naxos 8.572448.
2011. Junge Deutsche Philharmonie o.l.v. Andrey Boreyko. Oehms OC 406.
2011. Borusan Istanboel filharmonisch orkest o.l.v. Sascha Goetzel. Onyx ONYX 4086.
2011. Melbourne symfonie orkest o.l.v. Edward Gardner. Chandos CHSA 5130.
Voor 2 piano’s
1988. Zoltán Kocsis en Adrienne Hauser. Quintana QUI 903021.
2001. Jean-François Heisser en Marie Josèphe Jude. Praga PRD 250184.
2004. Monika Egri en Attila Pertis. Hungaroton HCD 32321.
2005. Akos Hernádi en Károly Mocsári, Hänssler 93.194.
Video
1977. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi (Suite). Medici Arts 207.2208 (dvd).
1997. (orkestrepetitie). Oslo filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. ArtHaus 100.318 (dvd).
2004. Bournemouth symfonie orkest o.l.v. Marin Alsop. Naxos 6.110088, 5110088 (dvd).
2011. BBC Symfonie orkest en –koor o.l.v. Edward Gardner. BBC BBCDVD 3673 (dvd).