Verg. Discografieën

BRUCKNER: SYMFONIE NR. 3

BRUCKNER: SYMFONIE NR. 3

 

“Ik ging om vijf uur net van het theatergebouw naar villa Wahnfried toen de meester der meesters zich met open armen naar me toe haastte, me omhelsde en zei: ‘Goede vriend, de opdracht is gerechtvaardigd, u schenkt me de grootste voldoening met het werk’.” (Anton Bruckner)

 

Achtergronden

 

In september 1873 nam de tweede symfonie en de nog niet geheel voltooide derde symfonie mee naar Bayreuth om Wagner te vragen welke van de twee hij het beste aan hem kon opdragen. Wagner koos de derde in wording, vandaar dat het werk ook bekend staat als ‘Wagner Symfonie’. Die eerste versie bevatte een reeks citaten uit Wagner opera’s, maar die werden voor de première in 1877 weer geschrapt. In 1889 voerde Bruckner nog een herziening door. 

In feite bestaan er ten minste 6 versies, waarvan sommige na zijn dood werden gemaakt en Mahler maakte een sterk gereduceerd arrangement voor piano vierhandig. Tijdenlang was de versie Nowak uit 1981 erg in zwang.

Bruckners symfonie nr. 3 heeft de twijfelachtige eer de meest herziene te zijn van al zijn negen symfonieën. Het valt te begrijpen waarom hij het werk zo wilde perfectioneren. Het werk was opgedragen aan zijn grote idool Wagner, die meteen het vorstelijke beginthema prees. 

Intussen hebben we hoe dan ook te maken met een van de meest genietbare vroege symfonieën, vol oorspronkelijke harmonische en melodische vondsten en met een slot dat meer dan welk ander werk van hem vooruit kijkt naar de grandeur van Mahler.

Het werk betekende ook een grote stap voorwaarts op onbekend symfonisch gebied; het verkent het Beethoveniaanse idee van een reis van donker naar licht op een geheel eigen, nieuwe manier.

Maar tijdens de première in 1877 bleek de compositie te vernieuwend te zijn voor het conservatieve Weense publiek. De eerste uitvoering werd een fiasco en Bruckners vertrouwen in zijn werk liep een forse deuk op. Vandaar ook de herzieningsijver.

Als origineel is de versie 1873 Bruckners langste symfonie, wat best wat wil zeggen: een episch werk vol jeugdig elan. Robert Haas ontfermde zich ten faveure over het werk, maar diens uitgave ging verloren bij een bombardement van Leipzig; gelukkig werd in 1977 een ongecorrigeerde proef gevonden n Winterthur; deze werd daarna door Nowak verzorgd en uitgegeven.

De versie 1889 is niet zo verwonderlijk korter, maar het vele schrappen heeft de structuur geen goed gedaan. Enkele van Bruckners latere revisies klinken hier en daar wat eigenaardig. Zo bezien is de versie 1877 het meest consistent met een precies op het juiste moment geplaatst einde. Door ingrepen van de gebroeders Schalk in de versie 1889 lokte deze weer wat kritiek uit.

Een der hoogtepunten van het werk komen we in de finale tegen waar een zorgeloze polka wordt gecombineerd met een begrafenishymne. In laatste instantie is en bleef deze symfonie echter een onvolmaakt werk.

 

De opnamen

 

Naar beste weten zijn de opnamen gerangschikt op versie en opnamedatum. Sommige waren moeilijk nader op versie en opnamejaar te traceren, zodat de lijst foutjes kan bevatten.

Voor de meeste luisteraars zijn de oudste opnamen van Hans Knappertsbusch, Carl Schuricht, Volkmar Andreae langzamerhand begrijpelijk geheel aan de vergetelheid prijs gegeven. Interessant is dat Paul Hindemith het werk ooit opnam, een aparte kanttekening waard. Latere, soms herhaalde uitgaven van Kurt Sanderling, Klaus Tennstedt en Sergiu Celibidache blijken in de goede middenmoot terecht te komen.

Eén der eersten die met behulp van een heel goede opname ons begrip voor deze symfonie (en daarmee voor Bruckner) sterk heeft vergroot, is Bernard Haitink. Hij volgt de partituuraanwijzingen getrouw en vat zijn taak mooi dienend op terwijl hij toch gezag uitoefent. De sfeer – vrij duister en geheimzinnig – is goed aangevoeld en uitgedrukt, de lange melodieën vloeien logisch. Een aantal jaren later herhaalde hij in Wenen zijn hoogwaardige prestatie met een haast nog verhevener resultaat. Het dynamische bereik van de opname is wat groter zodat de kracht en de glans van de muziek goed overkomen: een Brucknervertolker bij uitnemendheid aan het werk.

De grote verwachtingen die men in 2007 had van Mariss Jansons worden volledig bewaarheid. Zijn interpretatie is fraai gesloten, gedifferentieerd en wezenlijk in detail zowel als in totaalvisie. Jammer daarom dat de opname niet zo goed slaagde. Deze klinkt wat wollig en onevenwichtig, met bijvoorbeeld ondervoede hoorns en te luide celli.

Wat is de verdere Nederlandse inbreng? De ongetwijfeld goede opname van Hartmut Haenchen was niet beschikbaar, die van Jaap van Zweden – met het sluitstuk van zijn Brucknercyclus – wel. Dat werd een over het geheel genomen best respectabele reeks, maar nr. 3 daaruit behoort niet tot de top en de Hilversumse studio opname ook niet. De muziek klinkt te zwaar op de hand en wordt niet echt grondig uitgediept.

Ook Karl Böhm kon zich een ideaal Brucknervertolker tonen. Beschikkend over het ideaal voor dit idioom geschikte Weens filharmonisch orkest leverde hij een interpretatie die in alle opzichten aan de hoogste eisen voldoet. Juist ook op het punt van vitaliteit.

In sommige kringen werd Eugen Jochum midden vorige eeuw voor de beste Brucknervertolker gehouden. Maar wie objectief naar zijn wat naïeve opvatting die gepaard gaat met nodeloze tempowisselingen (als de muziek luider wordt, wordt het tempo opgevoerd, al deze langzamer wordt, gebeurt het omgekeerde), laat hem vrij snel vallen. Tegenwoordig wordt hij zelfs nauwelijks meer gememoreerd.

Dan veel liever George Szell (vooral in Cleveland en op dvd in München) met zijn uniforme, straffe, gedisciplineerde heldere realisatie. Daar tegenover stelde Georg Solti een paar keer een overgedramatiseerde visie waaraan het aan warmte ontbreekt. Hij bereikt een verkeerd soort dramatiek met overdreven dramatische contrasten.

Wie van Nikolaus Harnoncourt in Amsterdam op Brucknergebied op iets controversieels, iets provocerends veronderstelde, wacht een teleurstelling. Hij laat de symfonie in de beste traditie klinken, maakt er wel in vrij vlotte, pulserende tempi een symfonisch drama van en zorgt voor een prachtige inbreng van de blazers.

Soms was de vooral op uiterste klankschoonheid gerichte aanpak van Herbert von Karajan een belemmering. Maar deze Bruckner 3 klinkt voor zijn doen ongewoon helder bij alle intensiteit. We horen een stel prachtig lyrische tussenfasen, terwijl de muziek elders passend aardgebonden klinkt. Een paar ongelijkmatigheden doen geen afbreuk aan het prachtige resultaat.  

Vooral majestueus, gedragen is de Bruckner die Günter Wand laat horen, zeker in Berlijn. Ook hij was een Brucknerinterpreet van grote klasse.

Tot de aangename verrassingen uit de jaren negentig behoorde de fijne integrale opnamen van Bruckners negental door de in Wenen geboren (1917) dirigent Georg Tintner die vooral in Nieuw Zeeland, Australië en Canada carrière maakte en in 1999 overleed. Hij voerde Bruckners symfonieën bij voorkeur zonder de latere retouches uit en zorgde met onverwachte orkesten voor onvermoede rijke klankschilderingen die niet alleen prachtig klinken, maar die ook een charisma en een waardigheid bezitten die kenmerkend zijn voor de ware Bruckneriaan.

Eliahu Inbal en Roger Norrington gingen Tintner voor met deze versie, maar scoorden minder hoog.

De vrij recente uitgaven van Marek Janowski, Lorin Maazel, Herbert Blomstedt en Sakari Oramo zijn niet te verachten, maar een plaats op het hoogste niveau verdienen ze niet.

Intrigerend, maar niet gehoord is wat Peter Jan Marthé, een in het Oostenrijkse als Brucknerautoriteit geldende dirigent, als eigen versie maakte en waarom hij daar twee cd’s aan besteedt.

Relatief beter brengt Daniel Barenboim het er hierna af, natuurlijk aanzienlijk geholpen door de kwaliteiten van het Berlijns filharmonisch. Het resultaat klinkt stijlvol en gepassioneerd.

Een opvallend verschijnsel is dat zich in de afgelopen tijd ook dirigenten en orkesten vanuit de beperkte kring der vanouds gerenommeerden melden. En dat ze soms met heel fraaie uitkomsten verrassen. Neem Stanislaw Skrowaczewski in Saarbrücken met zijn doorleefde, kernachtige lezing, waarin vooral een lyrisch uitgesponnen langzaam deel en prachtige bijdragen van het koper opvallen.

Frappant is ook wat Osmo Vänskä vanuit Schotland laat horen, al was het maar omdat hij de versie 1877 gebruikt, maar dan met het uitgebreide, van Wagnercitaten voorziene adagio uit 1876. De symfonie als geheel lijkt ineens Wagneriaanser te klinken.

Iets dergelijks, maar dan haast in verhoogde mate kan  worden gezegd over Michael Gielen met zijn heldere, heel passende betoog. Ook hij laat in de versie 1878 het in de versie 1766 bedachte coda in en maakt van het werk een lenig, briljant, mooi geprofileerd beeld.

Roger Norrington maakte een tweede, mooiere opname in gematigder tempi maar ook met de inslag van ervaringen uit de vroegere muziekperiodes wat zich uit in een vrij vibratoloos spel van de strijkers. Heel mooie momenten zijn te horen aan begin en eind van het eerste deel. Het langzame deel wordt gekenmerkt door grote bezonnenheid, het scherzo bezit een mengeling van stoerheid, charme en gratie.

Het Salzburgs Mozarteum orkest lijkt een vreemde eend in de Brucknerbijt, maar voerde de symfonieën van Bruckner incidenteel al sinds 1928 uit. Daarom is het misschien niet zo verrassend dat Ivor Bolton tot heel mooie resultaten komt. De muziek klinkt veerkrachtig en wendbaar, alleen hoorbaar kleiner dan we gewend zijn. Dat komt wel de helderheid van het betoog ten goede.

 

Conclusie

 

De moraal die na een lange luistertrip naar voren komt, is meerduidig. In de eerste plaats: het is zeer lonend om zich eens grondig met de Urfassung uit 1873 vertrouwd te maken. Met Tintner vooral. In de tweede plaats: probeer eens een andere interpretatie dan hetgeen de gerenommeerde dirigenten van het slag Karajan, Böhm, Jochum, Haitink, Wand, Jansons. Van hen zijn het in dit geval vooral Böhm, Haitink en Karajan, die duidelijk en heel ‘safe’ naar voren komen, laten horen. Beluister dus ook eens Skrowczewski, Gielen en Vänskä voor een evenzeer geldige opvatting en realisatie.

 

Discografie

 

Versie 1873

1963. Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Eliahu Inbal. Teldec 8.4292-2.

 

1995. London Classical Players o.l.v. Roger Norrington. EMI 556.167-2.

 

1998. Schots Nationaal orkest o.l.v. Georg Tintner. Naxos 8.553454.

 

2003. Duits symfonie orkest Berlijn o.l.v. Kent Nagano. Harmonia Mundi HMC 80.1817, 90.1817.

 

2004. Bambergs symfonie orkest o.l.v. Jonathan Nott. Tudor 7133.

 

2006. Akens symfonie orkest o.l.v. Marcus R. Bosch. Coviello COV 30614.

 

2006. Hamburgs filharmonisch orkest o.l.v. Simone Young. Oehms OC 624.

 

2007. SWR Symfonie orkest Stuttgart o.l.v. Roger Norrington. Hänssler 93.217.

 

2007. Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons. RCO Live RCO 09002 (2 cd’s).

 

2010. Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Herbert Blomstedt. Querstand VKJK 1017.

 

2011. Stockholm filharmonisch orkest o.l.v. Sakari Oramo. Exton EXCL 00073.

 

Versie 1874 Carragan

 

2011. Philharmonia Festival o.l.v. Gerd Schaller. Profil Medien PH 12022.

 

Versie 1877

 

1954. Concertgebouworkest o.l.v. Rafael Kubelik. Q-Disc MCCL 97018.

 

1962. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. Audite 92.543.

 

1963. Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 470.534-2 (2 cd’s).

 

1963. BBC Northern symfonie orkest o.l.v. Jascha Horenstein. BBC Legends BBCL 4219-2.

 

1964. Hallé orkest o.l.v. John Barbirolli. BBC Legends BBCL 4161-2.

 

1970.  Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. Audite 95.543.

 

1975. Chicago symfonie orkest o.l.v. Daniel Barenboim. DG 477.98033 (10 cd’s).

 

1983. Philharmonia orkest o.l.v. Lovro von Matacic. BBC Legends BBCL 4079-2.

 

1990. Staatskapel Dresden o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 431.684-2.

 

1992. Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 440.316-2.

 

1993. Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. Decca 443.753-2, 466.333-2 (2 cd’s).

 

1994. Concertgebouworkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 4509-98405-2.

 

1994. BRTN Filharmonisch orkest o.l.v. Alexander Rahbari. Discover CD 920319.

 

1995. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Daniel Barenboim. Teldec 0630-13160-2, Warner 2564-60533-2.

 

1998. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 422.411-2.

 

1999. SWR symfonie orkest o.l.v. Michael Gielen, Hännsler 93031.

 

2000. BBC Schots orkest o.l.v. Osmo Vänskä. Hyperion CDA 67200.

 

2002. Nieuw Westfaals filharmonisch orkest o.l.v. Johannes Wildner. Naxos 8.555928/9 (2 cd’s).

 

2008. Nederlands filharmonisch orkest o.l.v. Hartmut Haenchen, Laser Capriole 14002.

 

Versie 1889

 

1944. Hamburgs Staatsorkest o.l.v. Eugen Jochum. Tahra TAH 457/60 (5 cd’s).

 

1948. Filharmonisch Staatsorkest Hamburg o.l.v. Eugen Jochum. Music & Arts 1100 (2 cd’s).

 

1954. Beiers Staatsorkest o.l.v. Hans Knappertsbusch. Music & Arts CD 2, Andromeda ANDRCD 9010 (6 cd’s). 

 

1960. SWR symfonie orkest Frankfurt o.l.v. Hans Rosbaud. Arkadia GI 772.1.

 

1960. Orkest van het Nationaal theater Mannheim o.l.v. Paul Hindemith. Archipel ARPCD 0552.

 

1963. NDR Symfonie orkest o.l.v. Hans Knappertsbusch. Tahra TAH 2.132/5-2 (4 cd’s).

 

1964. Dresdens filharmonisch orkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos. Genuin GEN 87086.

 

1964. Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Hans Knappertsbusch. Melodram GM 4.0008.

 

1965. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Carl Schuricht. Naxos 90409, Medici Arts MMO 162.

 

1965. Cleveland orkest o.l.v. George Szell. CBS MPK 45880.

 

1965. Saksische Staatskapel Dresden o.l.v. George Szell. Preiser PR 90715, Andante AN 2180 (2 cd’s).

 

1973. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. Decca 448.098-2 (2 cd’s).

 

1975. Gewandhaus orkest Leipzig o.l.v. Kurt Sanderling. Berlin Classics BC 2151-2.

 

1976. Symfonie orkest van de Beierse Omroep o.l.v. Klaus Tennstedt. Profil Medien PH 4093.

 

1978.  Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Kurt Masur RCA GD 69230,  82876-60395-2 (9 cd’s).

 

1978. BBC Northern symfonie orkest o.l.v. Kurt Sanderling. ICA Classics ICAC 5005.

 

1980. SWR Symfonie orkest Stuttgart o.l.v. Sergiu Celibidache. DG 459.664-2.

 

1981. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 413.362-2.

 

1981. WDR Symfonie orkest o.l.v. Günter Wand. EMI 747.744-2.

 

1987. Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Sergiu Celibidache. EMI 556.689-2.

 

2002. Nieuw Westfaals filharmonisch orkest o.l.v. Johannes Wildner. Naxos 8.555928/9 (2 cd’s).

 

2002. Omroeporkest Saarbrücken o.l.v. Stanislaw Skrowazewski. Oehms OC 212.

 

2005. Bruckner orkest Linz o.l.v. Dennis Russell Davies. Arte Nova 82876-84231-2.

 

2007. Mozarteum orkest Salzburg o.l.v. Ivor Bolton. Oehms OC 722.

 

2010. SWR Symfonie orkest Baden-Baden en Freiburg o.l.v. Sylvain Cambreling. Glor Music Production GC 10391.

 

2010. Concertgebouworkest o.l.v. Kurt Sanderling. RCO Live RCO 11004 (14 cd’s).

 

2011. Suisse romande orkest o.l.v. Marek Janowski. Pentatone PTC 5186-449.

 

2012. Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. Sony 88883-70929-2.

 

2012. Berns Symfonie orkest o.l.v. Mario Venzago. CPO 777.690-2.

 

2012. Radio filharmonisch orkest o.l.v. Jaap van Zweden. Challenge CC 72551.

 

Versie 1890 Theodor Rättig

 

1953. Weens symfonie orkest o.l.v. Volkmar Andreae. Music & Arts 1227 (9 cd’s).

 

1953. Weens symfonie orkest o.l.v. Charles Adler. Music & Arts CD 1265.

 

Versie  Peter Jan Marthé

 

2005. Europees filharmonisch orkest o.l.v. Peter Jan Marthé. Preiser PR 90715 (2 cd’s).

 

Voor piano 4 handig (arr. Mahler)

 

1994. Evelinde Trenkner en Sontraud Speidel. MDG 330-0591-2.

 

2011. Marialena Fernandes en Ranko Markovič. Gramola 98948.

 

Video

 

…… Weens filharmonisch orkest o.l.v. George Szell. VAI DVDVAI 4566 (dvd).

 

1993. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Georg Solti. ArtHaus 100.321 (dvd).