Verg. Discografieën

BRAHMS: VIOOLSONATES NR. 1-3

BRAHMS: VIOOLSONATES NR. 1-3

 

Net als de pianosonates vechten ook de drie vioolsonates van Brahms met de destijds door hem als overgrote ervaren schaduwen van Beethoven. Concreet was dat in dit geval de Kreutzer sonate, die zogezegd als meetlat fungeerde. Toch lukte het Brahms gelukkig heel goed om een gewaardeerde eigen reputatie op te bouwen met deze werken.

 

Achtergronden

 

Brahms heeft slechts drie vioolsonates en een sonatedeel geschreven, alle in de laatste twee decennia van zijn leven maar deze zijn alle drie van de hoogste kwaliteit dankzij Brahms’ steeds gerealiseerde strakke eliminatieproces. Men vermoedt dat hij helaas ten minste vijf sonates heeft vernietigd. Eentje daarvan, in a, heeft hij in 1853 nog bij zijn eerste ontmoeting aan Schumann laten zien en werd in de privésfeer uitgevoerd voordat hij de vioolsonate in G op. 78 in 1879 aan zijn vriend Joseph Joachim cadeau gaf. Wel maakte Brahms op aanraden van Joachim nog bewerkingen van beide klarinetsonates.

Die sonate had hij dezelfde zomer gecomponeerd in Pörtschach in het zuiden van Oostenrijk waar hij de zomer graag doorbracht. Het gemak waarmee de melodielijnen uit zijn pen vloeiden was waarschijnlijk vooral te danken aan aan de vreugde over het vioolconcert dat hij eerder voor Joachim had geschreven.

De bijna even lyrische sonate in A op. 100 volgde in 1886 en ontstond tijdens een mooi warme zomer in het Zwitserse Thun. Daar ontstonden ook de schetsen voor de derde sonate in d op. 108, de tweede cellosonate en het derde pianotrio. Die sonate in d werd twee jaar later voltooid en is een groter werk, zowel qua impressie als qua omvang met zijn vier in plaats van drie delen.

Samen belichamen deze drie sonates Brahms’ opmerkelijke gave om een oprechte expressie te verenigen met klassieke discipline. Sonate nr. 1 kan gelden als de meest lyrische en is tevens een voorbeeld van het gebruik van de cyclische vorm waardoor het hele werk is gevormd door één enkele gedachte: drie herhaalde noten, meteen aan het begin hoorbaar. De tweede sonate ademt een optimistische sfeer vol zelfvertrouwen, maar de derde heeft een vrij grauw, melancholiek en introspectief karakter. Hier zijn het niet zoals in de eerdere sonates de hoekdelen die het werk bepalen maar de middendelen.

Dan is er nog het curiosum van het Scherzo in c dat hij in oktober 1853 bijdroeg aan de ‘F-A-E’ sonate, een gezamenlijk project van Schumann, Brahms en Albert Dietrich. Het dateert uit de gelukkige tijd dat Brahms werd aanvaard en opgenomen in de kringen rond Schumann in Düsseldorf en het gold aan aanbieding aan violist Joseph Joachim wiens persoonlijke levensmotto Frei aber einsam was, vandaar de titel. Zelf gaf hij de eerste uitvoering, begeleid door Clara Schumann.

 

De opnamen

 

Zoals Puccini sommige aria’s waarvan hij dacht dat ze populair `ouden worden op maat schreef zodat ze net in hun geheel op een kant van een 78t. plaat pasten, zo lijkt Brahms zijn drie vioolsonates te hebben afgestemd op de maximale speelduur van de lp en de cd. De drie sonates vormen wel een prachtig programma om op één avond te spelen. Veel violisten doen dat ook.

Op volledigheid kan onderstaande cd lijst niet bogen; bovendien zijn de opnamen van slechts een of twee sonates weggelaten, net als albums met meer dan drie cd’s. Van de rest kon natuurlijk lang niet alles van vrij onbekenden op kleinere labels worden beluisterd. De overblijvende rest is goot genoeg. Daarom hier slechts aandacht voor de markantsten.

De lijst wordt daardoor geopend door Adolf Busch en Rudolf Serkin uit het begin van de jaren ’30 vorige eeuw: historisch waardevolle interpretaties door een legendarisch duo, nu nog best van kracht.

Ooit nam Brahms specialist Julius Katchen twee van de Brahmssonates op met Ruggero Ricci, maar later vormde hij een perfect koppel met Josef Suk die een warme toon ontwikkelt en over een moeiteloze techniek beschikt. Het resultaat is nog steeds imposant.

Een ander duo dat alle aspecten van deze werken onder de knie heeft, is dat van Itzhak Perlman en Vladimir Ashkenazy. Perlman speelt met een volle, rijke toon en Ashkenazy zorgt voor heldere lijnen in de begeleiding. Het resultaat is een warm, mild lyrisch karakter voor de drie werken met een welkome ondertoon van beheerste emoties.

Ontwapenend mooi voeren Krysia Osostowicz en Susan Tomes het drietal sonates uit. De frasering is spontaan, de voordracht klinkt moeiteloos en belangrijker nog instinctief juist. Mooi zoals de twee musici op elkaar reageren. De onderliggende spanningen komen niets tekort en de tempi zorgen voor rust.

Voor een heel sensitief gespeelde Brahms kan men niet beter terecht dan bij Augustin Dumay en Maria Joăo Pires. Interessant is de wijze waarop hier temperament en finesse samengaan. Alles heel persoonlijk.

Wie op een cd extra er ook de altvioolsonates bij wil hebben, wordt vooral goed bediend door Shlomo Mintz en Itamar Golan. Zij maken met name de langzame delen tot hoogtepunten door hun ietwat in gedachten verzonken speelwijze. Het F-A-E scherzo vormt een prachtig naspel.

Op een iets minder hoog, maar altijd nog heel goed niveau zijn Pinchas Zukerman en Daniel Barenboim te horen met een wat zoetelijker aanpak die de zangerigheid mooi laat uitkomen.

Aan de opname van Pamela Frank en Peter Serkin bewaar ik heel goede herinneringen, maar helaas is hun cd om onbekende reden uit de roulatie genomen.

Van weinig terughoudendheid in het tonen van hun gevoelens geven Kyung-Wha Chung en Peter Frankl blijk, maar ze gaan daarin gelukkig geen moment te ver en tonen zo veel verwantschap met deze muziek.

De hier onbekende Linus Roth en José Gallardo zorgen met hun milde, instinctieve en heel idiomatische aanpak van de onderhavige muziek voor een aangename verrassing. Niet dat ze daarmee meteen in de top van het klassement belanden, beachtenswaardig is hun uitgave beslist.

Wat Arabella Steinbacher en Robert Kulek betreft waren de verwachtingen mogelijk wat te hoog gespannen. Meteen de eerste twee delen van de eerste sonate stellen lichtelijk teleur en klinken wat stug en verderop wordt het niet veel beter. Voeg daarbij het feit dat de pianist meer bescheiden begeleider is dan deelnemend partner en het lot van deze uitgave is bezegeld.

Eigenlijk is het jammer dat de jonge, veelbelovende Jack Liebeck weliswaar heel persoonlijk voordraagt, maar toch niet helemaal kan tippen aan de volledige interpretatie van zijn pianopartner Katya Apekisheva die in deze opname de sterrenrol speelt.

Van Anne-Sophie Mutter en Lambert Orkis hadden we mogelijk veel mogen verwachten, maar de violiste is de laatste tijd wel vaak erg emotioneel en eigenzinnig, dus voor meer dan een keertje voldoet haar visie niet.

Een stuk meer imponeren Nikolaj Znaider en Yefim Bronfman. Zij benadrukken het meest de lyrische, melancholieke kanten van de drie sonates, maar laten de geagiteerde nauwelijks tekort komen.

Bij Renaud Capuçon en Nicholas Angelich is het vooral het prachtige samenspel dat bewondering afdwingt. Ieder detail krijgt ook aandacht; de voordracht heeft steeds doel en richting.

Broer en zus Sergey en Lusine Khatchatrian zorgen voor goede vertolkingen waarin de violist hooguit voor wat meer kleurschakeringen had kunnen zorgen en de pianiste juist wat minder pedaal had kunnen laten horen. Maar er zijn ook verrassend mooie momenten zoals de finale uit de eerste sonate en het langzame deel uit de derde.

De drie chronisch daarop volgende opnamen van Catherine Manoukian en Gunilla SüssmannJana Vonáškova en Irina Kondratenko plus Corey Cerovsek en Paavali Jumppanen scoren nauwelijks hoger en doen niet mee voor de eindronde. 

Tijdens mijn ruim een half jaar frontdienst in een Utrechtse betere ‘klassiekzaak’ viel op hoe vaak mensen in de veronderstelling leefden dat ‘de nieuwste opname wel de beste’ zal zijn. Zoals lezers van de rubrieken op deze website weten, is dat echter zelden het geval. Maar nu, we schrijven juni 2014, zijn daar Leonidas Kavakos en YuJa Wang die dat vermoeden vrij aardig waarmaken. Gewoon omdat ze zorgen voor zeldzaam doorleefde, expressieve, zeer stijlvolle en pakkende interpretaties. Het klinkt allemaal zo eenvoudig en logisch, maar is dat natuurlijk niet. Zelfs kleine expressieve vrijheden verhogen sfeer en karakter. Poëzie en passie zijn hier in overdaad. 

 

Conclusie

 

Met excuses voor de niet gehoorde, mogelijk ook deels geweldige vertolkingen blijven tot besluit vooral de lezingen van Perlman/Ashkenazy, Kavakos/Wang op enige afstand gevolgd door Suk/Katchen, Dumay/Pires, Osostowicz/Tomes en Znaider/Bronfman als de ware team uitblinkers over.

 

Discografie

 

1926/31. Toscha Seidel en Arthur Loesser. Pearl GEM 0059.

 

1931/3. Adolf Busch en Rudolf Serkin. EMI 764.459-2.

 

1943/9 Gerhard Taschner en Walter Gieseking. MDG 642.0985-2 (4 cd’s).

 

1947/8. Georg Kulenkampff en Georg Solti. Urania URN 22.112.

 

1952. Zino Francescatti en Robert Casadeus. Sony ?. 

 

1953. Szymon Goldberg en Artur Balsam. Testament SBT 1357.

 

1954/6. Gioconda de Vito en Edwin Fischer. Testament SBT 1, Baltic SBT 1024.

 

1955/56. Leonid Kogan en Andrei Mytnik. Arlecchino ARL 11, Archipel ARPCD 0355.

 

1960. Isaac Stern en Alexander Zakin. Sony 64531.

 

1960/8. David Oistrakh met resp. Frida Bauer en Sviatoslav Richter. Chant du Monde LDC 278881.

 

1967. Josef Suk en Julius Katchen. Decca 421.092-2, 466.393-2.

 

1974. Wanda Wilkomirska en Antonio Barbosa. Connoisseur CD 4042.

 

1974. Pinchas Zukerman en Daniel Barenboim. DG 431.599-2.

 

1976. Arthur Grumiaux en György Sebök. Philips 426.093-2.

 

1979. Nell en Ivar Gotkovsky. AMG CD 13487.

 

1980. Lola Bobesco en Jacques Genty. Talent DOM 29100-2.

 

1982. Anne-Sophie Mutter en Alexis Weissenberg. EMI 749.299-2.

 

1982. Elisabeth Westenholz en Nils-Erik Sparf. BIS CD 212.

 

1983. Itzak Perlman en Vladimir Ashkenazy. EMI 747.403-2.

 

1983. Jaime Laredo en Jean-Bernard Pommier. Virgin 791.454-2.

 

1985. Boris en Julia Goldstein. Istituto Discografico Italiana IDIS 6658/9 (2 cd’s). 

 

1987. Gidon Kremer en Valery Afanssiev. DG 423.619-2.

 

1987. Dmitry Sitkovetsky en Bella Davidovich. Novalis 150019-1.

 

1988. Miklós Szenthelyi en András Schiff. Hungaroton HRC 139.

 

1989. Itzhak Perlman en Daniel Barenboim. Sony SK 45819.

 

1989. Alexandre Brussilovsky en Inger Södergren. Calliope CAL 9214.

 

1990. Frédéric Pélassy en Christophe Simonet. Auvidis BNL 112786.

 

1990. Jan van Weijenberg en Noriko Murai. Eufoda 1156.

 

1990. Igor Oistrakh en Natalia Zertsalova. Collins 12662.

 

1990. György Pauk en Roger Vignoles. Ottavo OTR C 79030.

 

1990. Pierre Amoyal en Pascal Rogé. Decca 430.555-2.

 

1990. Krysia Osostowicz en Susan Tomes. Hyperion CDA 66465.

 

1991. Rudolf Koelman en Antoine Oomen. Ars FCD 368320.

 

1991. Oscar Shumsky en Leonid Hambro. Nimbus NI 2513/4 (2 cd’s).

 

1991. Alexander Shirinsky en Natalia Rozova. Olympia OCD 285.

 

1991. Augustin Dumay en Maria João Pires. DG 435.800-2.

 

1991. Isaac Stern en Yefim Bronfman. Sony SK 53107.

 

1991. Vladimir Spivakov en Mikail Rudy. RCA 09026-061390-2.

 

1991/3. Aaron Rosand en Hugh Sung. Musical Concepts MC 121 (2 cd’s).

 

1992. Gerhart Hetzel en Helmut Deutsch. Pony Canyon PCCL 00175.

 

1992. Søren Elbaek en Morten Mogensen. Kontraunkt 32177.

 

1994. Boris Belkin en Michel Dalberto. Denon CO 78962.

 

1994. Patricia Calnan en Stephen Salkeld. BelArt 461.106-2.

 

1995. Viktoria Mullova en Piotr Anderszewski. Philips 446.709-2, 475.7454 (2 cd’s).

 

1995. Kyung-Wha Chung en Peter Frankl. EMI 556.203-2.

 

1995. Tedi Papavrami en Muza Rubackyté. Lyrinx LYR 161. 

 

1996. Kees Hulsman en Irina Kandinskaya. Olympia OCD 620.

 

1996. Alberto Lysy en Jeffrey Gilliam. Dinemic DCCD 009.

 

1996. Pamela Frank en Peter Serkin. Decca 455.643-2.

 

1997. Josef Suk en Paul Badura-Skoda. Lotos LT 0047-2.

 

1997. Andrew Hardy en Uriel Tsachor. Calliope CAL 9283.4 (2 cd’s).

 

1997. Jerrold Rubenstein en Dalia Ouziel. Pavane ADW 7398/9 (2 cd’s).

 

1997. Alois Kottmann en Günter Ludwig. Melisma MELI 7102-2.

 

1998. Salvatore Accardo en Bruno Canino. Foné 98 F 20.

 

1999. Stefano Pagliani en Francesco de Zan. Agora AG 267.

 

2000. Ilya Kaler en Alexander Peskanov. Naxos 8.554828.

 

2001. Pierre Amoyal en Frederic Chiu. Harmonia Mundi HMU 90.7272.

 

2002. Péter Csaba en Jean-François Heisser. Praga PR 250.187.

 

2002. Christian Tetzlaff en Lars Vogt. EMI 557.625-2. 

 

2002. Vladimir Spivakov en Alexander Ghindin. Capriccio 7108-2.

 

2003. Gérard Poulet en Itamar Golan. Arion ARN 6856-2.

 

2004. Yuki Hori en Hans Ryckelynck. Phaedra 292017.

 

2005. Nikolaj Znaider en Yefim Bronfman. RCA 886970-6106-2.

 

2005. Renaud Capuçon en Nicholas Angelich. Virgin 545.731-2.

 

2006. Thomas Albertus Irnberger en Evgueni Sinaiski. Gramola 98811.

 

2006. Ilya Korol en Natalia Grigorieva. Challenge CC 72194.

 

2006. Antje Weithaas en Silke Avenhaus. AVI 8553059.

 

2007. Véronique Bogaerts en Jean-Claude Vanden Eynden. UT 3 UT 3-012.

 

2007. Marlene Hemmer en Paul Koomen. DRC 081005/01. 

 

2007. Tedi Papavrami en Philippe Bianconi. Aeon AECD 0755.

 

2008. Simon en Raymond Fischer. Biddulph 80229.

 

2009. Anne-Sophie Mutter en Lambert Orkis. DG 447.8767.

 

2010. Geneviève Laurenceau en Johan Farjot. Zig-Zag Territoires ZZT 10080-2.

 

2010. Linus Roth en José Gallardo. Challenge CC 72382.

 

2010. Arabella Steinbacher en Robert Kulek. Pentatone PTC 5186-367.

 

2010. Jack Liebeck en Katya Apekisheva. Sony 88697-62384-2.

 

2010. Yuzuko Horigome en André de Groote. Talent DOM 3811-14/5 (2 cd’s).

 

2011. Anthony Marwood en Aleksandar Madzar. Wigmor Hall WHLIVE 0050.

 

2011. Ida Bieler en James Maddox. Coviello COV 51306.

 

2012. Marat Bisengaliev en Ernest Hall. Black Box 5031033-990827.

 

2012. Sergey en Lusine Khatchatryan. Naïve V 5314. 

 

2012. Catherine Manoukian en Gunilla Süssmann. Berlin Classics BC 0333.567-2.

 

2013. Jana Vonáškova en Irina Kondratenko. Supraphon SU 4170-2.

 

2013. Corey Cerovsek en Paavali Jumppanen. Milanollo 700261-39572-2.

 

2013. Leonidas Kavakos en Yuja Wang. Decca 478.644-2.