Verg. Discografieën

BEETHOVEN: PIANOCONCERTEN NR.1-5

BEETHOVEN: PIANOCONCERTEN NR. 1-5

 

Beethoven componeerde al in 1784 een pianoconcert in Es dat het WoO. Nr. 4 kreeg. Alleen de pianopartij overleefde en Willy Hess reconstrueerde de orkestpartij. Zijn eerste pianoconcert draagt het nummer 2 en stamt uit 1793 met herzieningen uit 1794/5 Dan volgen in chronologische volgorde in 1797 nr. 1, in 1800 nr. 3, in 1806 nr. 4 en in 1809  zijn laatste, het vijfde.  

 

Achtergronden

 

Nadat Beethoven zich in enen had gevestigd, imponeerde hij aanvankelijk vooral als pianovirtuoos en improvisator, waarbij hij met gemak vrijwel alle rivalen overtrof. Toen hij nadat hij verder zijn opwachting had gemaakt met een stel pianosonates, pianotrio’s en gedegen kamermuziek zijn opwachting met een representatief pianoconcert voorbereidde, greep hij terug op het ontwerp van een tweede concert in Bes dat reeds in Bonn was ontstaan. 

Rond 1795 groeide de poging tot een rijp werk en de première daarvan vond 29 maart 1795 plaats. Meteen konden tijdgenoten zich overtuigen dat Beethoven een oorspronkelijke geest was.

Nog duidelijker wordt dat verschil met de komst van wat nu nr. 1 in C op. 15 is. Daaraan wordt in 1795 begonnen en in 1798 is de klus geklaard. Gebroken werd met harmonische conventies. Het langzame deel is nog naar het voorbeeld van Mozart, maar staat in As en valt buiten het gebruikelijke toonsoortplan. De architectonische spanning wordt daardoor opgevoerd. Maar belangrijker is de vormgeving van de thema’s en de omgang met hun bestanddelen; ook de kleinste bouwstenen worden in telkens nieuwe combinaties gebruikt.

Nog duidelijker wordt dit in het concert in c op. 37 en dat in 1803 voor het eerst werd uitgevoerd. Let bijvoorbeeld op hoe de kwartensprong aan het eind van het hoofdthema wordt gereduceerd tot een eenvoudige paukenslag. Dat geeft betekenis aan het begrip doorwerking.

Vergelijk dit werk  met KV 491 van Mozart om in te leren zien hoe verschillend geaard de componisten hier zijn: Mozart is peinzend, doorgroefd en blijft tenslotte zonder duidelijk antwoord achter. Beethoven daarentegen pakt de koe bij de hoorns en stormt in een fel rondo zijn doel tegemoet.

Dan vergaan weer enige jaren tot concert nr. 4 in G op. 58 tijdens een privéconcert in maart 1807 bij prins Lobkowitz wordt voorgesteld. Wederom heeft de vorm een verandering ondergaan. Waar Beethoven in zijn orkestwerken, de symfonieën voorop, geleidelijk steeds grootschaliger denkt, componeert hij in zijn misschien wel mooiste vierde concert nu een lyrisch, ingehouden stuk waarmee hij tevens afscheid neemt van een loopbaan als uitvoerend musicus. De bezoekers van het Akademiekonzert 22 december 1808 (een monsterconcert waarop ook de symfonieën nr. 5 en 6, gedeelten uit de Mis in C, de aria ‘Ah Perfido’ en de Koorfantasie worden uitgevoerd) zien de componist voor het laatst achter de piano. Verrassend in het vierde concert is om te beginnen dat niet het orkest, maar de piano het motto inzet met een vrij tere variant op het thema waarmee symfonie nr. 5 losbarst.

Merkwaardig is eveneens de haas scenische inzet van het tweede deel; het klinkt alsof een pianospelende Orfeus de duistere machten uit de hades wil kalmeren. Dat dit ook is gelukt, bewijst de finale waarin trompetten en pauken zich voor het eerst melden om de opruiming te bekronen.

Een laatste keer slaat Beethoven met zijn concert nr. 5 in Es op. 73 een nieuwe weg in. Nu gaat het praktisch om een symfonie met obligate pianopartij en daarmee enigszins een voorloper van de romantische concertvorm. Dit vijfde concert laat Beethoven in 1810 voor het eerst in het Gewandhaus in Leipzig uitvoeren.  De stoere pose van de hoekdelen enerzijds zowel als een haast tot het uiterste doorgevoerde eenvoud van het materiaal (tweede thema eerste deel!) die simpel aandoen. Des te beter komt het lyrische, helder georkestreerde middendeel als fraai rustpunt uit voordat een turbulente finale volgt.

 

De opnamen 

 

Of de discografie volledig is? Sommige opnamen doen vanwege onbekendheid helemaal niet mee. Dat betreft Emil Gilels, Peter Rösel, Gerhard Oppitz, Gustavo Romero en Jasminka Stancul (merkwaardig genoeg als enige vrouwelijke interpreet). Het lijkt onwaarschijnlijk dat zij finaleplaatsen hadden bereikt.

 

Standaardvertolkingen

 

Met een stel robuuste interpretaties die verder door noblesse worden gekenmerkt, opent Arthur Schnabel de rij.

De eerste die in de lp era met deze werken diepe indruk maakte, was Wilhelm Kempff. Met zijn tegelijk lucide en dichterlijke vertolkingen weet hij nog steeds bewondering te wekken. Een grote, maar niet tot routine geworden ervaring spreekt. Van beide opnamen verdient die met Van Kempen de meeste aanbeveling.

Wat Friedrich Gulda als originele geest liet horen, was altijd de moeite waard, maar deze opnamen behoren niet tot zijn meest markante. Zijn landgenoot Friedrich Wührer maakte bij het eerste verschijnen al geen geweldige indruk, momenteel nog minder.

Bij verschijning imponeerde de combinatie Leon Fleisher/George Szell enorm. In de loop van de tijd heeft die opname wat aan glans verloren. Natuurlijk had ook Glenn Gould iets verrassends en unieks, maar zijn Beethoven beklijft toch minder dan zijn Bach.

In 1899 ondernam Wilhelm Backhaus als zestienjarige zijn eerste concerttournee; zijn opname van Beethovens concerten werd aan het eind van zijn leven gemaakt, maar het is frappant hoe fris en krachtig zijn spel nog is. Hooguit hadden sommige tempi wat vlotter gekund, maar dit was een versie die destijds diepe indruk maakte en eigenlijk nu nog. 

Haast het tegendeel is het geval bij de nog jonge Daniel Barenboim die samen met Klemperer bijzondere facetten van deze muziek blootlegde. Misschien zijn het meer de orkest- dan de solopartijen die nog steeds imponeren. Ook Steven Kovacevich leverde destijds een mooie bijdrage die nog steeds zeer het aanhoren waard is.

Wat Radu Lupu altijd zo kenmerkt, is dat hij altijd de lyrische component van de muziek naar voren brengt en dat hij zeer gedetailleerd te werk gaat zonder pietepeuterig te worden. Dat kan, zoals hier, een verademing zijn.

Wat Vladimir Ashkenazy betreft zijn begrijpelijk de verwachtingen altijd hooggespannen, maar buiten het Russische repertoire wordt daar lang niet altijd echt aan voldaan, ook hier niet. 

De beide opnamen van John Lill kunnen we ook gauw vergeten. De samenwerking van de kil-virtuoze Alexis Weissenberg met de homogeniserende Karajan was evenmin een succes.

Er zijn pianisten die deze concerten meerdere malen vastlegden. Het record heeft Alfred Brendel, die voor Philips opnamen maakte met Haitink, Levine en Rattle. Daarvan zijn die me Haitink (mee dankzij het Concertgebouworkest) en Rattle (mee dankzij de Weners) het waardevolst. In Wenen speelde de pianist wat spontaner dan we van hem gewend zijn en deze opname klinkt het beste.

Tot hen behoort ook Maurizio Pollini met twee opnamen. De nieuwere ‘live’ registratie uit Berlijn met Abbado illustreert de betere samenwerking met de dirigent dan de oudere Weense met Böhm. Perfectie mag men hier niet verwachten, maar de techniek van de pianist is dusdanig goed dat de door de zeer nabije microfoonopstelling hoorbare foutjes vergeeflijk zijn voor een perfectionist die geobsedeerd lijkt door perfectionisme.  

Maar dan verschijnt Murray Perahia ten tonele met een stel geëngageerde, logisch vloeiende, spontane prachtvertolkingen, daarbij aanzienlijk geholpen door Haitinks prachtige begeleidingen (en de fraaie Concertgebouw akoestiek).

Best goed brengt Christian Zacharias het eraf, maar ook hij gaat onder te midden van een stel betere rivalen. Heel bijzonder is natuurlijk ook de oude, wijze, maar nogal traag geworden Claudio Arrau met zijn bezonnen kijk op de materie. Maar daarna laat Stefan Vladar weer geen diepe indrukken na.

Als het niet zo’n haastklus – dixit de solist – was geweest en als Bernstein niet voordat de cyclus klaar was overleden was, had bij Krystian Zimerman iets heel waardevols kunnen ontstaan. Maar ook hier weer een niet geheel ingeloste belofte.

Wat dat betreft had Mitsuko Uchida meer geluk, ondanks de verdeling over Amsterdam en München. Wat ze laat horen is zeer de moeite waard maar uiteindelijk niet zo goed dat ze daarmee de eindronde haalt.

Met András Schiff belanden we opnieuw in de eredivisie. Zijn visie is heel verfrissend en zijn prachtige cyclus vindt zijn bekroning in een majestueus Keizerconcert. Opvallend ook hoe transparant de begeleiding van de Dresdenaren onder Haitink klinkt.

Naar verwachting behoren ook de opnamen van Pierre-Laurent Aimard en Harnoncourt tot de mooiste ooit. Het Europees kamerorkest blijkt steeds weer een ideaal begeleidingsapparaat en de dirigent zorgt voor iets van authentieke stijl. Opvallend is vooral de vrije expressie hier.

Hierna klinkt Richard Goode bepaald prozaïscher. Kon men vroeger wel eens twijfels koesteren over Evgeny Kissin, in Londen ontpopte hij zich met de ervaren Colin Davis op de bok als een der beste Beethovenvertolkers na Richter en Gilels. Vitaliteit is troef, maar aan verfijning, nuancering is ook geen gebrek.

Van Paul Lewis moet haast worden gezegd dat hij wereldberoemd en hoog geprezen is in Engeland, maar daarbuiten minder roem vergaarde. Natuurlijk profileert hij zich goed in deze werken, hoe kan het ook anders, maar uiteindelijk blijft het allemaal wat te voornaam geciviliseerd Brits.

De voorlopig laatste in de reeks is Leif Ove Andsnes. Ook hij heeft het geluk dat hij kan beschikken over een ideaal gedisciplineerd, enthousiast begeleidingsensemble: het Mahler kamerorkest. De Noorse pianist speelt met stalen vingers in fluwelen handschoenen, differentieert mooi en vooral de blazers uit het orkest onderscheiden zich in hun wezenlijke solobijdragen. De muziek klinkt zo natuurlijk, haast vanzelfsprekend.

Een geval apart is de uitgave van Howard Shelley. Chandos nam namelijk meteen alle werken van Beethoven waar een piano en een orkest aan te pas komen op, dus ook het ‘nulde’ concert WoO in een arrangement van de pianist, het Rondo WoO 4, het tripelconcert en de Koorfantasie. Het succes van dit album schuilt vooral in dat feit. Verder moet worden gezegd, dat het niet zozeer de vertolking van de eigenlijke pianoconcerten is die een uitstekende indruk maakt.

De enige dvd opname komt van Rudolf Buchbinder uit Wenen, waar hij zelf in de grote Musikvereinzaal vanachter de vleugel op Barenboimse wijze het orkest leidt. Op het niet verstandiger was geweest een echte dirigent te engageren? Het wordt in ieder geval niet de gebeurtenis waarop men had gehoopt. Wel leuk om eens te zien, maar geen overtuigende indruk nalatend.

 

Historiserende uitvoeringen

 

In deze categorie is het aandeel van de grillige, onvolmaakte Melvyn Tan onmiddellijk te vergeten.

In deze categorie gooien Robert Levin en Gardiner onbetwist de hoogste ogen. Zoals zo vaak bij Jos van Immerseel wisselen goede, bevlogen momenten elkaar af met minder geslaagde. Aan de pluskant valt te noteren dat de solist een mooie Tröndlin Hammerflügel gebruikt die vooral in de langzame delen schittert. Als geheel komt het vierde concert er het mooiste af. Het derde klinkt vrij onpoëtisch en dor. De rest kan er met enige tolerantie mee door. Nieuwe inzichten komen niet naar voren.

 

Conclusie

 

Eén echte winnaar is er niet, kán er ook nauwelijks zijn. Maar geef vooral uw oren aan Aimard, Schiff, Perahia en Andsnes met op de achtergrond ook Lupu en misschien Kissin. Bij de historische opnamen treft Kempff met Van Kempen het meest.

 

Discografie

 

1933. Arthur Schnabel met het Londens symfonie- c.q. filharmonisch orkest o.l.v. Malcolm Sargent. Naxos mono 8.505189 (5 cd’s).

 

1953. Wilhelm Kempff met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Paul van Kempen. DG mono 435.744-2, 476.5299 (3 cd’s).

 

1953/4. Friedrich Gulda met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Horst Stein. Decca 466.427-2 (3 cd’s). 

 

1953/8. Friedrich Wührer met het Bambergs symfonie orkest o.l.v. Walther Davidson. Tahra TAH 704/7 (4 cd’s).

 

1955/7. Alfred Brendel met diverse Weense orkesten o.l.v. diverse dirigenten. Vox CDX 33502 (3 cd’s).

 

1956/62. Leon Fleisher met het Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Sony 48397 (3 cd’s).

 

1957/66. Glenn Gould met diverse orkesten en dirigenten. Sony SM3K 52632 (3 cd’s).

 

1958. Emil Gilels met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Kurt Sanderling. Multisonic 310106-2 (3 cd’s).

 

1959. Wilhelm Backhaus met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Hans Schmidt-Isserstedt. Decca 419.248-2 (3 cd’s). 

 

1960/74. Steven Kovacevich met het BBC Symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. Decca 480.5946 (4 cd’s).

 

1961.  Wilhelm Kempff met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Ferdinand Leitner. DG 427.237-2 (3 cd’s).

 

1967. Daniel Barenboim met het Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 763.360-2 (3 cd’s).

 

1970/8. Steven Kovacevich met het Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 475.6319 (6 cd’s).

 

1970/84. Radu Lupu met het Israel filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Decca 475.4065 (3 cd’s).

 

1972. Vladimir Ashkenazy met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 443.723-2 (3 cd’s).

 

1974/5. John Lill met het Schots Nationaal orkest o.l.v. Alexander Gibson. CfP 575.752-2 (3 cd’s).

 

1974/8. Alexis Weissenberg met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 763.937-2 (3 cd’s).

 

1975. Maurizio Pollini met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 477.9797 (5 cd’s).

 

1975/7. Alfred Brendel met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 422.937-2 (3 cd’s).

 

1983. Alfred Brendel met het Chicago symfonie orkest o.l.v. James Levine. Philips 411.189-2 (3 cd’s).

 

1983/6. Murray Perahia met het Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Sony S3K 44575 (3 cd’s).

 

1984/9. Christian Zacharias met de Staatskapel Dresden o.l.v. Hans Vonk. EMI 763.937-2 (3 cd’s).

 

1986/8. Claudio Arrau met de Staatskapel Dresden o.l.v. Colin Davis. Philips 422.149-2 (3 cd’s).

 

1988. Stefan Vladar met de Cappella Istropolitana o.l.v. Barry Wordsworth. Naxos  8.550122, 8.550121, 8.550343 (3 cd’s).

 

1988/9. Melvyn Tan met de London classical players o.l.v. Roger Norrington. Virgin 22014 (3 cd’s).

 

1988/91. Peter Rösel met het Berlijns symfonie orkest o.l.v. Claus Peter Flor. Berlin Classics BC 2136-2 (3 cd’s).

 

1989/91. Krystian Zimerman met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 435.467-2 (3 cd’s).

 

1991. John Lill met het Birmingham symfonie orkest o.l.v. Walter Weller. Chandos CHAN9084/6 (3 cd’s).

 

1992/3. Maurizio Pollini met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 439.770-2 (3 cd’s).

 

1994. Gerhard Oppitz met het Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Marek Janowski. BMG 6432-153072-2 (3 cd’s).

 

1994/8. Mitsuku Uchida met het Orkest van de Beierse omroep c.q. het Concertgebouworkest o.l.v. Kurt Sanderling. Philips 475.6757 (3 cd’s).

 

1995. Gustavo Romero met het Engels kamerorkest o.l.v. James Sedares. Koch 37317-2 (3 cd’s).

 

1995/8. Jos van Immerseel met Tafelmusik o.l.v. Bruno Weil. Sony 60553 (3 cd’s).

 

1996. András Schiff met het Dresdens Staatsorkest o.l.v. Bernard Haitink. Warner 2564-60130—2, 2564-60433-2, 2564-60348-2 (3 cd’s).

 

1998. Robert Levin met het Orchestre romantique et révolutionaire o.l.v. John Eliot Gardiner. Archiv 459.622-2 (3 cd’s).

 

1998. Alfred Brendel met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. Philips 462.781-2 (3 cd’s).

 

2007. Jasminka Stancul met het Haydn orkest Bolzano/Trente o.l.v. Gustav Kuhn. Col Legno (3 cd’s).

 

 

2000/02. Pierre-Laurent Aimard met het Europees kamerorkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 0927-47334-2 (3 cd’s).

 

2005. Richard Goode met het Boedapest festival orkest o.l.v. Iván Fischer. Nonesuch 7559-79928-3 (3 cd’s).

 

2007. Evgeny Kissin met het Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. EMI 206.311-2 (3 cd’s).

 

2009/10. Paul Lewis met het BBC Symfonie orkest o.l.v. Jirí Belohlávek. Harmonia Mundi HMC 90.2053/5 (3 cd’s).

 

2010. Howard Shelley met het Opera North orkest. Chandos CHAN 10695 (4 cd’s).

 

2012/4. Leif Ove Andsnes met het Mahler kamerorkest. Sony 88725-42058-2, 88883-70548-2, 88430-5886-2 (3 cd’s).

 

…… Peter Schmalfuss met het Praags symfonie orkest o.l.v. Jiri Malat. Basilic Music 152001 (3 cd’s).

 

Video

 

2011. Rudolf Buchbinder met het Weens filharmonisch orkest. C Major 708808 (2 dvd’s).