BEETHOVEN: EROICA VARIATIES
Beethoven schreef zijn Eroica variaties - voluit: Variaties en fuga in Es op. 35. – in 1802 kort nadat het was gebruikt in de balletmuziek Die Geschöpfe des Prometheus. In 1804 recyclede hij de melodie nogmaals voor de symfonie nr. 3, de Eroica. Vandaar mede de bijnaam van het variatiewerk. Het thema is uitgebreid uitgewerkt en culmineert in een largo fuga.
Achtergronden
Het ligt enigszins in de natuur van een groot kunstenaar om zijn werk op de meest verschillende manieren te tonen. Tegelijkertijd heeft een kunstenaar wanneer hij componist is vaak een voorkeursgenre waarin hij uitblinkt: Schubert met zijn liederen, Verdi en Wagner met hun opera’s.
Bij Beethoven denken we in de eerste plaats aan zijn symfonieën, concerten en strijkkwartetten. Maar er is nog een aspect dat de jonge virtuoos en zijn tijdgenoten aantrok: zijn improvisaties, fantasieën en tot slot natuurlijk zijn variaties. Vaderlijke geboden voor de vierjarige jongen hielden in dat hij meer aandacht aan de noten moest besteden als hij het ooit een eind wilde schoppen en dat vormt een indicatie voor de eerste fases van Beethovens ‘improvisaties’.
De ongewone en speciale elementen die door zijn tijdgenoten werden waargenomen, waar Beethovens manniertjes, de manier waarop hij motieven verder ontwikkelde en zijn onafhankelijke expressie.
In een van de eerste verslagen uit het verre Wenen schreef Beethoven 2 november 1793 aan zijn jeugdvriendin Eleonore von Breuning: “Ik had hier en daar al gemerkt dat iemand in Wenen gewoonlijk nadat ik ’s avonds enige fantasieën had gespeeld deze had gekopieerd om er zelf de volgende dag mee te geuren.”
De echo van de tijd waardoor Beethoven gerustgesteld had kunnen worden, werd genoteerd door Johann Wenzel Tomasckek die Beethoven in 1798 in Praag had gehoord toen deze de opdracht had gekregen om fantasieën te maken op een thema uit Mozarts Titus: “Beethovens geweldige speelwijze, en dan vooral de gedurfde expositie mars voor piano die in Mannheim was geschreven. Dit jonge genie verdient alle steun om hem in staat te stellen om veel te reizen. Hij zou dan zeker een tweede Wolfgang Amadeus Mozart kunnen worden wanneer hij doorgaat zoals hij is begonnen.”
Wat volgde is inderdaad een vrij omvangrijke reeks variatiewerken waarvan slechts weinige algemeen bekend zijn (en regelmatig uitgevoerd worden):
1728. 9 Variaties in c over een mars van Ernst Christoph Dressler WoO. 63
1790. 6 Eenvoudige variaties over een Zwitsers lied in F WoO 64.
1790. 24 Variaties in D over de arietta ‘Venni amore’ van Vincenzo Righini WoO. 65
1792. 13 Variaties in A over de ariette ‘Es war einmal ein alter Mann’ uit het Singspiel Das rote Käppchen van Carl Ditters von Dittersdorf WoO 66.
1795. 12 Variaties in C over het ‘Menuet à la Vigano’ uit het ballet Le nozze disturbate van Jakob Haibel.
1795. 9 Variaties in A over het thema ‘Quant’ è più bello’ uit de opera La molinaria van Giovanni Paisiello WoO 69.
1795. 6 Variaties in G over het duet ‘Nel cor più non mi sento’ uit de opera La molinaria van Giovanni Paisiello WoO 70.
1796. 12 Variaties in A over de Russische dans uit het ballet Das Waldmädchen van Paul Wrantzky WoO. 71.
1796. 8 Variaties in C over het thema ‘Une fièvre brulante’ uit de opera Richard Coeur de lion van André-Ernst-Modeste Grétry W.O. 72.
1799. 10 Variaties in Bes over het thema ‘La stessa, la stessissima’ uit de opera Falstaff van Antonio Salieri WoO. 73
1799. 7 Variaties in F over het kwartet ‘Kind, willst du ruhig schlafen’ uit de opera Das unterbrochene Opferfest van Peter Winter WoO. 75.
1799. 8 Variaties in F over het trio ‘Tändeln und scherzen’ uit de opera Soliman II van Franz Xaver Süßmayer WoO. 76.
1799. 6 Eenvoudige variaties in G over een eigen thema WoO 77.
1802. 6 Variaties in F op. 34 voor vorstin Barbara Odescalchi.
1802. 15 Variaties met fuga over een oorspronkelijk thema, Eroica, in Es op. 35 voor graaf Moritz Lichnowsky.
1803. 7 Variaties in C over het Engelse volkslied ‘God save the king’ WoO 78
1803. 5 Variaties in D over het Engelse volkslied ‘Rule Brittannia’ WoO 79.
1809. 6 Variaties in D op. 76 voor Franz Oliva.
1817/8. 6 Gevarieerde thema’s voor piano met fluitbegeleiding op. 105.
1817/8. 10 Gevarieerde thema’s voor piano met fluitbegeleiding op. 107.
1822/3. 33 Variaties in C over een wals van Diabelli op. 120 voor Antonie Brentano.
Een ware stroom van voornamelijk jeugdwerken, met een paar latere uitschieters als de Eroica- en de Diabelli variaties.
Her is duidelijk dat het thema van de Eroicavariaties een speciale betekenis had voor Beethoven. Was het mogelijk een bevestiging van het sterke geloof in zichzelf? Voor het eerst had hij deze melodie gebruikt in de mars van de finale van het ballet Die Geschöpfe des Prometheus (1801), een van zijn eerste successen. Kort daarop gebruikte hij het ook in een Contradans voor orkest.
Maar voluit kwam het pas in 1802 aan de orde. Het was in de tijd van zijn toenemende doofheid (Het Heiligenstädter Testament is uit oktober dat jaar).
In 1803 gebruikte hij het thema voor het laatst in de variaties van de finale uit de Symfonie nr. 3, die mede daaraan zijn bijnaam Eroica te danken heeft.
Meteen aan het begin verraadt het werk Beethovens voorliefde voor een polyfonische compositiestijl. Het is buitengewoon effectief om een werk meteen aan het begin te presenteren alsof er een groot gordijn open gaat met een ‘Introduzione col basso del tema’, met een skelet, te beginnen, aanvankelijk unisono en vervolgens contrapuntisch intensiverend vervolgd ‘due’, ‘tre’, ‘a quattro’.
Daarna verlopen de volgende variaties in allerlei soorten melodische, harmonische, ritmische, motivische en figuratieve omzettingen en bekroont dat geheel tot slot met een machtige, bekronende finale ‘alla fuga’. Met vaste hand schiep de componist de meest gevarieerde en contrasterende stemmingen.
De stemming wisselt steeds en is nu eens vrolijk, dan weer komisch. De vrijpostige Variatie XIII met zijn appoggiaturen wordt gevolgd door nr. XIV in mineur en de uitgebreide nr. XV, een largo, dat de fuga aankondigt.
Het is een vorm die als gids diende voor heel wat latere romantische componisten.
De opnamen
Wat bij Artur Schnabel opvalt, is vooral de verfrissende eenvoud van zijn voordracht. Dat resulteert in een heel mooi amalgaam van classicisme en drama. In de beide opnamen van Claudio Arrau toont deze zich behalve erg gewetensvol ook haast voortdurend wat te serieus.
Friedrich Gulda moet men zeker hebben gehoord, ongeacht welke opname van welke datum. Zijn Orfeo materiaal klinkt het best. Vrij temperamentvol pianospel is hier te horen van de jonge Gulda, die tegelijk ook met jazz bezig was. Nerveuze energie was hem ook niet vreemd.
Minder eigenzinnig en grillig dan de pianosonates is wat Glenn Gould in de variatiewerken laat horen. Zijn opvatting verschilt niet wezenlijk in zijn drie opnamen. Klinken doen bij hem de Eroica variaties nog opvallend goed. Toch is dit meer iets voor zijn bewonderaars door dik en dun.
Wilhelm Kempff was een groot Beethovenvertolker tot het laatst van zijn leven en ook het variatiewerk krijgt bij hem een grote statuur. Wat de pianistiek van Annie Fischer altijd kenmerkte, was een enorme integriteit. Ze speelt ook hier met een aangenaam robuuste poëtische inslag.
Al in zijn jonge jaren toen hij nog voor Vox opnam, was Alfred Brendel een overtuigend Beethovenspeler van de intellectualistische, maar waar nodig ook van de speelse soort. Zijn beter klinkende Philipsopname is waar het hem aangaat de beste.
Er bestaan sommige opnamen van uitvoerenden waarvan men tevreden kan vaststellen: dit is precies zoals het hoort. Dat geldt voor de meeste vertolkingen van Sviatoslav Richter. Jammer genoeg klinken de oudere niet steeds naar wens. Maar met zijn uitgaven uit 1968 en vooral 1969 hebben we geluk. Ook alle lof voor de toegewijde, warmbloedige Clifford Curzon.
Te midden van alle in dit stuk optredende pianisten is Rudolf Buchbinder de enige die meteen op vijf cd’s alle piano variatiewerken vastlegde. Dat is meteen zijn grootste verdienste want te midden van grotere pianistische persoonlijkheden verbleekt zijn voordracht toch iets.
Bij Emil Gilels maakt dit variatiewerk deel uit van been helaas onvoltooide integrale opname van Beethovens pianowerken. Zijn weergave van dit stuk is ronduit meesterlijk, met elke noot op juiste waarde vertolkt.
Licht geëxalteerd, maar ook met autoriteit en een zekere grandeur komt het variatiewerk bij Louis Lortie tot leven. Maar zijn opname klinkt wel erg mooi.
Cyprien Katsaris had een bevlogen periode waarin hij veel van de onbekendere Beethoven – ook door Liszt bewerkte symfonieën – opnam. Te versmaden is hij zeker niet.
Jammer dat de opname van Vlado Perlemuter niet ter beschikking stond. Hij was een potentieel hoog in te schatten kandidaat.
Relatief gezien is de Beethoven die Jenö Jandó hier voorschotelt van de lichtgewicht soort. Wel fris en alert, maar niet echt betekenisvol in de ontwikkeling, in de uitwerking. De uitvoering van Olli Mustonen dateert nog enigszins uit zijn ‘wilde tijd’.
Volgt uit de jaren daarna een reeks niet zo snel grijpbare opnamen van minder bekende grootheden, waaronder mogelijk best belangrijke. Maar helaas….
De ongeveer enige die in zijn omvangrijke Beethovencyclus gebruikt maakt van een Hammerflügel (van Paul McNulty) is Ronald Brautigam. Zijn interpretatie is fraai geproportioneerd, binnen zekere grenzen contrastrijk en redelijk vitaal. Hij zorgt feitelijk voor een der beste uitvoeringen.
Tweemaal nam Emanuel Ax dit variatiewerk op. De eerste keer op RCA in een relatief wat slappe versie, recent op Sony in een uitvoering met meer merg in de botten, een gevarieerder dynamiek. Het resultaat overtuigt zeer.
Conclusie
Zelf zou ik Brautigam tot favoriet willen verklaren. Maar ik zou niet graag ter afwisseling zonder Gulda, Brendel (Philips), Richter (BMG, BBCL) en Ax 2 willen zijn.
Discografie
1937. Arthur Schnabel. Arkadia 78546, Naxos 8.110764.
1938. Lili Kraus. Pearl GEM 0055.
1941. Claudio Arrau. Naxos 8.110603.
1951. Friedrich Gulda. Archipel ARPCD 0336.
1952. Glenn Gould. CBC PSCD 2004.
1954. Wilhelm Kempff. DG 479.0014 (35 cd’s).
1957. Friedrich Gulda. Orfeo C 808 109 L (9 cd’s).
1959. Friedrich Gulda. Audite 21.604 (4 cd’s).
1957. Annie Fischer. ICA ICAC 5062.
1960. Glenn Gould. Urania URN 22.414 (2 cd’s), Nuova Era 2206.
1960. Glenn Gould. CBS M3YK 45822 (3 cd’s), MPK 45879, Sony SM2K 52646 (2 cd’s), Sony 88725-41287-2 (2cd’s).
1961. Maria Yudina. Russian Revelation RD CD 15010, Philips 456.994-2 (2 cd’s).
1961. Alfred Brendel. Regis RRC 1389, Vox CD3X 3017 (3 cd’s).
1962. Shura Cherkassky. Guild GHCD 2398/9 (2 cd’s).
1968. Claudio Arrau. Philips 475.8509 (2 cd’s).
1964. Alfred Brendel. Vox CD6X 3601 (6 cd’s).
1968. Sviatoslav Richter. BMG GD 69051, BBCL 4090-2 (2 cd’s).
1968. Dino Ciani.Dynamic CDS04/1-5 (5 cd’s), CDS 55.
1969. Sviatoslav Richter. BBC Legendss BBCL 4090-2 (2 cd’s).
1969. Glenn Gould. Music & Arts CD 680.
1970. Sviatoslav Richter. Koch INCD 7161, Olympia OCD 339, Music & Arts CD 879.
1970. Clifford Curzon. Decca 475.6786 (6 cd’s), Decca 421.616-2.
1975. Rudolf Buchbinder. Teldec 3984-21797-2 (5 cd’s).
1977. Jakob Gimpel. Cambria CAMCD 1135.
1980. Emil Gilels. DG 453.221-2 (9 cd’s), 423.136-2.
1980. Emil Gilels. Hänssler HAEN 94221.
1980. Emil Gilels. BBC Legends BBCL 4250-2.
1982. Tatiana Nikolayeva. Olympia MKM 075.
1983. Bernard Roberts. Nimbus NIM 5040.
1983. Bruno-Leonardo Gelber. Orfeo V 040841 A.
1984. Alfred Brendel. Philips 412.227-2, Philips 446.934-2.
1986. Roland Pöntinen. BIS CD 353.
1986. Louis Lortie. Chandos CHAN 8616.
1986. Alessandro Taverna. On Classical OC 94C.
1987. Vlado Perlemuter. Nimbus NI 5133.
1989. Cyprien Katsaris. Teldec 2292-44921-2.
1989. Thomas Duis. Klavins KM 008.
1992. Jenö Jandó. Naxos 8.550676.
1992. Elisabeth Westenholz Kontrapunkt 32145.
1992. Ingrid Jacoby. Pickwick MCD 54.
1992. Olli Mustonen. Decca 436.834-2.
1999. John Bingham. Meridian CDE 8434-2.
2001. Cédric Tiberghien. Harmonia Mundi HMC 90.1775.
2002. Vesselin Stanev. Gega GD 274.
2005. Christian Petersen. Genuin GEN 86076.
2007. Florian Uhlig. Hännsler 98.599.
2007. Michael Korstick. Oehms OC 619.
2007. Nikita Mndoyants. Classical Records CR 096.
2008. Ian Yungwook Yoo. Naxos 8.572160.
2009. Misha Fomin. Stemra ZW 88-03.
2009. David Strong. Classico CLASSCD 434.
2010. Ronald Brautigam. BIS CD 1673.
2010. Matthew Kim. Centaur CRC 3331.
2012. Emanuel Ax. Sony 88765-42086-2.
2013. Gianluca Cascioli. Decca 476.3208.
2013. Alexander Korsantia. Piano Classics PCL 0066.
2013. Liudmila Georgievskaya. Odradek ODRCD 304.
2013. Lori Sims. Two Pianists TP 1039169.
2014. Aaron Pilsan. Naïve V 5385.
Video
1970. Friedrich Gulda. Euro Arts 2058698 (dvd).
…… Glenn Gould. Sony 88697-95210-9 (10 dvd’s), Ideale DVD9DM 20 (dvd).
2011. Boris Berman. Masterclass Media MMF 2039 (dvd).