Verg. Discografieën

BACH: BRANDENBURGSE CONCERTEN NR. 1-6

BACH, J.S.: BRANDENBURGSE CONCERTEN NR. 1-6.

 

De zes Brandenburgse concerten van Bach behoren tot de volmaaktste werken uit de barokmuziek. Aanvankelijk met veel pluche omwikkeld uitgevoerd door volledige filharmonische orkesten, werd deze prachtige bundel noten geleidelijk meer en meer het werk van telkens kleiner wordende groepen specialisten die zich baseren op historisch gegeven feiten.

 

Achtergronden

 

De orkestrale hoeksteen van Bachs werken wordt gevormd door zijn 6 Brandenburgse concerten, de meest gevarieerde en briljante reeks instrumentale werken die hij naliet. Geen twee van deze stukken zijn geschreven voor dezelfde instrumenten combinatie waardoor de kleurige reikwijdte zeer groot is. 

Feitelijk kwam Bach pas in zijn tijd in Weimar in contact met de Italiaanse stijl van de concertvorm waarin een omvangrijker instrumentaal ensemble een contrast vormt met één of meerdere solisten. Als voorbeeld voor die stijl geldt nog steeds Vivaldi van wie sommige werken voor eigen gebruik op klavecimbel of concertant arrangeerde.

Bach schreef zijn eerste concerten al wel in Cöthen en ook deze waren gebaseerd op het model van Vivaldi met drie delen: snel-langzaam-snel. De hoekdelen worden gekenmerkt door een levendige motorisch-ritmische vaart en de regelmatige terugkeer van het beginmateriaal (ritornello), terwijl de langzame een aria-achtige lyriek bezitten.

De 6 Brandenburgse concerten verschenen in 1721 in druk. Ze werden dat jaar ook opgedragen aan de markgraaf van Brandenburg die ze had besteld nadat hij Bach twee jaar tevoren had gehoord. Op het eerste en mogelijk het derde concert na dateren ze uit de Cöthense tijd en ze waren zeker bedoeld voor het hoforkest daar omdat de orkestratie blijk geeft van de krachten die hem toen ter beschikking stonden. De thema’s stammen grotendeels uit dezelfde, maar  sommige ook uit eerdere tijd. Alles was gericht op het laten horen waartoe de concertante stijl in staat was, op het potentieel van de concertvorm. Van het stralende eerste tot het intieme zesde concert ontwikkelde Bach het thematische materiaal op veel uitgebreider manier dan Vivaldi en ook de relatie tussen solist(en) en orkest is grensoverschrijdend. Met name de rol van het klavecimbel met zijn uitgebreide cadens in het vijfde concert loopt al vooruit op Mozarts pianoconcerten.  

Waarschijnlijk betreft dit de briljantst gevarieerde instrumentale bundel die ooit werd samengesteld. Geen twee concerten zijn geschreven voor dezelfde instrumentencombinatie en vandaar is hun onderlinge kleurwerken zo totaal verschillend. Deze brede variatie, naast zich steeds verder ontwikkelende kwesties rond stijl en uitvoeringspraktijk hebben een zeer brede scala aan interpretaties opgeleverd.

 

De opnamen

 

Veel is veranderd sinds ik destijds in 1953 het toenmalige non plus ultra van Karl Münchinger op twee 30cm lp’s en een 25cm dito van moeizaam gespaard zakgeld aanschafte. Zelfs de pioniers van de authentieke uitvoeringspraktijk – Harnoncourt, Leonhardt – maken intussen een wat achterhaalde indruk en naar de interpretaties van vòòr ongeveer 1960 zullen vermoedelijk alleen nog luisteraars met nostalgische herinneringen opnieuw luisteren. Wel is het best interessant om een de pianopartij in het concert nr. 5 van Rudolf Serkin bij Adolf Busch uit 1936 te vergelijken met die van Kathleen Long bij Boyd Neel uit 1946. Voor anderen gaat het bij die oudste opnamen om onbegrijpelijke gebeurtenissen uit een verkeerd begrepen verleden.

Gezien de ongelijke aanpak  is de keuze van een ideale opname niet zo eenvoudig. Onvermijdelijk ontbrak een groot deel van de onbekendere opnamen op het appèl. Excuses daarvoor, maar het is al complex genoeg zonder.

Om te beginnen is het interessant om te volgen hoe de uitvoeringspraktijk zich in de voorbije 75 jaar ontwikkelde. Van destijds gangbare presentaties door orkesten met contrabassen en al tot steeds passender vormen en stijlen die de laatste twintig jaar steeds verder werden verfijnd en toegespitst. Wat dat betreft is het eigenlijk jammer dat er geen opname van Mengelberg is. Geen wonder dat er een erg breed scala aan interpretaties ontstond.

Steeds duidelijker tekent zich een voorkeur voor een uitvoering met authentiek instrumentarium met een bijbehorend consistenter luistergenot af. 

Destijds werd Münchinger met plezier aangehoord, maar net als later bij 2x Karl Richter achteraf toch een beetje teveel in eenzijdige, nadrukkelijk Duitse ‘naaimachinestijl’ gespeeld. Maar daarna luisterde ik ook nog gefascineerd naar wat Adolf Busch (met Rudolf Serkin als pianosolist en Marcel Moyse, fluit), als Alfred Cortot tot stand bracht. En ook Pablo Casals was voor incidenteel gebruik heel waardevol.

Wat Herbert von Karajan al te welluidend grootschalig filharmonisch opgeblazen liet horen, werd in dezelfde periode straffer nog door Otto Klemperer als laatste in de rij acceptabeler ondernomen. In deze oude traditionele categorie bewaar ik ook aardige herinneringen aan Raymond Leppard.

Hoeveel stijlvoller en passender het kan, werd vervolgens door een lange rij ensembles getoond. Dat begint bij Yehudi Menuhin en het Bath Festival orkest. Ook de Academy van Neville Marriner valt hier niet te onderschatten al wordt deze langzamerhand overschaduwd door geavanceerder opvattingen.

Een van de beste omzettingen op een modern instrumentarium leverde het Europees Kamerorkest onder Douglas Boyd die pep toont.

Het was Nikolaus Harnoncourt die in 1963 de scène van de oorspronkelijke klank introduceerde. Dat lukte de eerste keer nog niet ideaal, maar de herkansing in 1982 was heel goed geslaagd. Met meer verfijning, mooiere details en nog altijd een visite waard.

Bij de opname van Gustav Leonhardt hebben we te maken met een bezetting van louter sterren die een goed ensemble vormen en die oprecht en ongecompliceerd musiceren zodat ook hier de muziek alle gelegenheid krijgt om voor zichzelf te spreken.

Wat Jane Lamon 1 met Tafelmusik laat horen, komt recht uit het hart, maar verrassende factoren zijn er niet; beperkingen betreffen de niet steeds zuivere intonatie. Feit is verder dat Ton Koopman tot de boeiendste en veelzijdigste Bachvertolkers behoort. Hoewel het bij hem natuurlijk om ‘authenticiteit’ gaat, schijnen de uitvoeringen van hem primair te zijn gericht op het communiceren van de pure uitbundigheid van de muziek. Er is een voorkeur voor pittige tempi, vooral in nr. 5, maar de flair van de solisten zorgt ervoor dat men geen moment het gevoel van jachtigheid krijgt.

Boston Baroque van Martin Pearlman bestaat uit een hecht geknede groep musici die met enthousiasme speelt wat in de langzame delen soms tot figuurlijke ademnood leidt. De solisten zijn heel goed. Een stap verder dan Harnoncourt ging in vergelijking al in zijn eerste (Archiv) opname Trevor Pinnock, die de noten aardig voor zichzelf laat spreken; hij vormt de delen expressief en zorgt voor briljante solistische bijdragen, niet alleen van hemzelf in nr. 5, maar vooral ook van Philip Pickett, Lisa Beznosiuk en David Reichenberg.

Maar zijn tweede opname is nog mooier uitgevallen. Het European Brandenburg Ensemble van Trevor Pinnock bestaat uit een met zorg geselecteerde groep musici, zoals violiste Kati Bebretzini, fluitiste Katy Bircher en de geweldige trompettist David Blackadder. Samen maakte de groep een der fijnste allround opnamen. Pinnock kwam in 2007 nog eens terug met een nieuw orkest en laat mooi beheerste, ritmisch sterke maar ook vrij onspannen Bachs muziek opwellen.

Na Pinnock was daar eerst en vooral Reinhard Goebel anderzijds die met verschillend te beoordelen oplossingen bewust tegen vastgeroeste, ingesleten opvattingen in gingen. 

Wat bij het Brandenburg Consort van Roy Goodman aan glans ontbreekt wordt door de geest der mooie opvatting een stuk gecompenseerd. Vooral het laatste drietal concerten klinkt erg fris en de langzame delen zijn mooi expressief. Minstens zo goed kopen de zes concerten in handen van Anthony Halstead en zijn Hanover Band uit de verf. Het spel heeft iets kamermuzikaals, klinkt consistent fris en spontaan, de in de Henry Wood Hall gemaakte opname klinkt verrassend helder.

Bij Jordi Savall, altijd goed voor een stijlvolle weergave, zijn het vooral de solisten Fabio Biondi en Pierre Hantaï die gunstig opvallen.

Wat bij 2x I Musici nog vrij braaf klonk, werd bij Il giardino armonico uit Milaan van Giovanni Antonini ineens heel anders. Hier lieten Italianen horen wel degelijk goede Bachvertolkers te zijn in een stel heel dynamische interpretaties door een jong ensemble. Het ensemblespel is hecht, de tempi zijn snel, vooral de koperblazers zorgen voor fraaie kleuring. Er zijn een paar wat excentrische momenten, maar de getoonde panache en de speelvreugde hebben wat aanstekelijks.

Heel innemend en intiem, best plezierig ook door de goed verzorgde, haast blijmoedige aanpak is het resultaat bij Café Zimmermann. Matthias Maute biedt een bijzonder project: Bach met tussen de Brandenburgse werken door preludes uit Shostakovitch’ op. 87.

Jeanne Lamon 2 klinkt smaakvol, maar niet voldoende genuanceerd. Een aardig cadeau voor zijn tachtigste verjaardag, getuigend van de nodige ervaring met Bach, bezorgde Helmuth Rilling zichzelf in Oregon.

Van Masaaki Suzuki hebben we veel moois op Bachgebied gekregen, maar alleen al op grond van de verre van ideaal gespeelde trompetpartij in concert nr. 2 valt zijn verder eerder gedegen dan geïnspireerde set af.

Met liefst vier violisten – Monica Huggett, Catherine Mackintosh, Alison Bury en Elizabeth Wallfisch - die bij toerbeurt als concertmeester optreden bij het Orchestra of musical enlightenment wordt gezorgd voor een lichte, zorgvuldige, mooi gearticuleerde aanpak die lichtelijk aan de snelle kant is.

Dat geldt in nog sterkere mate voor het blijmoedige Concerto Italiano van Rinaldo Alessandrini. Hier lijken de tempi steeds juist gekozen en de soli tonen mooie barokkleuren, details komen fraai uit. De strijkers klinken geen moment schril en de akoestiek van het Palazzo Farnese in Rome zorgt voor een fraaie ambiance.

Heel levendig, vrij moeiteloos en met fraai ingevulde soli presenteren de Antipoden van Walker zich.

Aanvankelijk voelde men bij Naxos niets voor de authentieke klankwereld, maar bij de Zwitserse solisten van Andres Gabetta ging men door de knieën. Het resultaat is niet te versmaden met als hoogtepunten de inbreng van klavecinist Giorgio Parazuzzi in de virtuoze cadens van het vijfde concert en de prachtige altviolen in het langzame deel van het zesde. Verder is sprake van levendige dialogen, lichte frasering, mooie individuele solobijdragen vooral van klavecimbel en trompet.

Voor een waardevolle bijdrage zorgt het Tsjechische ensemble van Marek Štryncl dat op hoog niveau musiceert.

De eerste keer dat de Academy of ancient music deze werken opnam, was met Christopher Hogwood. Destijds, in 1984, een mooie prestatie omdat voor het eerste één stem per partij werd ingezet. Maar het resultaat was in de opzichten waar het op aan komt niet erg memorabel. De hernieuwde poging met Richard Egarr aan het roer en ook hij is minimalist in de gekozen bezetting. Met goed resultaat, want de uitkomst heeft allure, maar kent ook minder geslaagde momenten die een lichte smet op het geheel werpen. De lage stemming is ook een pré. Bijzonder is dat de continuopartij is aangevuld met gitaar en theorbe. De opname bezit wat weinig definitie, of ligt het aan de articulatie?

Dat John Eliot Gardiner zo lang wachtte voordat hij met zijn English baroque soloists een opname van de Brandenburgers maakte, is omdat hij de rol van dirigent daarbij eigenlijk overbodig vindt. Uiteraard getuigen de uitvoeringen van veel kennis, begrip en ervaring, maar hoezeer de uitvoeringen van ervaring, teamwork en helderheid getuigen, echt overtuigender dan de beste onder de overigen zijn ze niet.

Wat te vrezen was, wordt bewaarheid bij het luisteren naar het uitgedunde Gewandhausorkest van Riccardo Chailly: er zijn heel mooie lenige momenten, maar het geheel blijft wat stijfjes, zonder blijken van joie de vivre. Het blijft bij momenten, bij enkele delen die erg mooi zijn.

De prominente rol die Elizabeth Wallfisch en klaveciniste Jeannette Sorrell bij Apollo’s Fire spelen, heeft, hoe zwierig, zelfs opwindend ook, helaas niet bijgedragen tot memorabele verklankingen. Er lijkt juist helemaal niet van ware begeestering, van ‘vuur’ sprake. Dat effect wordt versterkt door een overpresente opname.

Jammer dat het speelniveau van La petite bande met Sigiswald Kuijken nogal ongelijkmatig is. Vooral de langzame delen lijden daaronder, ze klinken haast ongeïnspireerd.

Op de keper beschouwd is het Orchestra Mozart van Claudio Abbado waarschijnlijk naar behoefte samengesteld uit musici die wel en niet zo vertrouwd zijn met de beginselen van de authentieke uitvoeringspraktijk naar de nieuwste stand der ontwikkelingen. En toch vormen deze lieden een uniform geheel, dat de kneepjes van de juiste tijd hoorbaar kent. Gelukkig is Carmignola even vertrouwd met de viool als met de violino piccolo en weet trompettist Reinhold Dietrich uit het Berlijns filharmonisch orkest virtuoos en mooi stijlvol raad met zijn soli in het tweede concert. Virtuoos is ook Otavio Dantone in de beruchte klavecimbelsolo in nr. 5. Verder zijn verfijning en helderheid troef; een enkel wat overdreven legato stoort daarbij niet. Wat zo ontstond klinkt heel elegant, vrij luchtig en ongedwongen, veerkrachtig: een feest voor de oren.

En dan zijn daar sinds 1913 tot voorlopig besluit nog het Dunedin Consort uit Edinburgh met de Nederlandse aanvoerster Cecilia Bernardini. Ook minimalisten, werkend in intieme dialoogsfeer en grondig voorbereid als goed pleidooi voor één stem per partij.  Na Hogwood en Egarr, maar met een nog consequenter doorvoering van de authenticiteisprincipes door toepassing van de lage ongelijkzwevende Werckmeiser 3 stemming en de lage kamertoon van A = 392, een volle toon lager dan wat we gewend zijn. In nr. 6 spelen de donkere altviolen en violone de belangrijkste rol. Dit geeft het minst gespeelde concert uit de reeks aan bijzonder karakter bij wijze van expressieve studie in de melodielijnen en articulatie. In het algemeen worden de solorollen mooi, maar zonder sterallures vervuld: de hoornsignalen, drukke hobo’s en fagot in nr. 1, het ongebruikelijke kwartet van trompet, blokfluit, hobo en viool in nr. 2, de blokfluiten en de viool in nr. 4 en vanzelfsprekend het echt virtuoze klavecimbel in nr. 5. 

Gebruik van vibrato alleen in versieringen, fraaie dialogen, goede articulatie, mooie melodievorming en dat alles op een intieme schaal. Het is heel bijzonder.

Nogal apart is wat de Freitagsakademie, bestaande uit Zwitserse barokspecialisten, zoals Vital Julian Frey klavecimbel en Markus Wursch trompet presenteert: een conceptionele aanpak waarbij de uitvoeringen tijdens een zomerfeest plaatsvinden met schuifelend, pratend publiek tussen de delen, blaffende honden, een gong en zelfs vuurwerk (bandje 9 van de eerste cd). Het leidt allemaal danig af. Er zijn best wat mooie muziekmomenten, maar de uitvoeringen onderscheiden zich geen moment echt.

De bijzonderheden bij Concerto Köln schuilen in het gebruik van de Kammerton a’= 392Hz wat de trompetpartij in nr. 2 beter doet mengen met het ensemble. Apart is ook het  gebruik van fiauti d’echo in nr. 4. Lichte, warme klank is ook. Kenmerkend. Florilegium zou hoger zijn geëindigd met prachtige, grappig genoeg in omgekeerde volgorde opgenomen werken als niet de nrs. 2 en 4 wat minder geslaagd uit de verf waren gekomen. 

De Freiburgers onder de bewust wat anoniem blijvende Gottfried on der Goltz spelen ongehaast, goed geïntegreerd, met het nodige aplomb, veerkrachtig, warm van toon en zorgvuldig.

Als curiosum is er dan nog een opname van de Concerten nr. 7-12, door Bruce Haynes in Montréal samengesteld uit restmateriaal bij wijze van gefantaseerde extra’s.

Bij de nieuwere opnamen van ensembles met traditioneel instrumentarium blijft de best virtuoze, door pulserende ritmen en de nodige vitaliteit bepaalde visie van Pinchas Zukerman wat achter bij de besten, in casu Boyd.

 

Video opnamen  

 

Aanvankelijk stond de prestatie van de Freiburgers onder Von der Goltz duidelijk aan de top, op royale afstand pas gevolgd door die van Karl Richter. Dat duurde totdat Claudio Abbado in het theater van Reggio Emilia opdook met leden van zijn Orchestra Mozart. Grappig te weten dat daar hoogwaardige lieden uit de ‘traditionele’ scène als violist Giuliano Carmignola, blokfluitiste Michala Petri en klavecinist Ottavio Dantone braaf naast meer ‘authentiek’ gerichte musici als fluitist Jacques Zoon en trompettist Reinhold Friedrich optreden. Ook het instrumentarium lijkt zo te zien niet consequent authentiek. Maar wat zou het: ’t is het resultaat dat telt en de dirigent toont minimale leiding, in het zesde concert is hij niet eens op het podium. Dat resultaat is exact, soepel, volkomen in stijl en het klinkt alles mooi open en doorzichtig. Je ziet nu het hoorbare genoegen dat de vertolkers uitstralen. Het klinkt ook heel lucide.

 

Conclusie

 

Bij zo’n erg groot aantal opnamen is het onmogelijk eentje als de ‘beste’, de ‘interessantste’ of ‘waardevolste’ aan te merken. Het prettige is wel dat zoveel uitgaven grote voldoening schenken. Daarom hier een selectie om de keuze wat te vereenvoudigen  voor wie niet eigen prioriteiten heeft:

Wie trouw blijft aan de traditionele opvatting met klein bezet orkest en gangbaar instrumentarium is goed af met Boyd en het Europees Kamerorkest. Wie het liefst de klank van een oud instrumentarium hoort, kan het beste bij Alessandrini,  Abbado, Pinnock 2 op enige afstand gevolgd door Pearlman, Café Zimmermann, Halsread, Goodman terecht, maar wie naar iets bijzonders uitziet, kan haast niet beter doen dan bij Cecilia Bernardini te rade gaan.

Bij de dvd opnamen is Abbado de eerste keus.

 

Discografie

 

1932. Orkest van de Normaal muziekschool Parijs o.l.v. Alfred Cortot. Koch 3-7705-2 (2 cd’s). 

 

1936. Adolf Busch Chamber Players. EMI 764.047-2 (3 cd’s).

 

1946. Solistenensemble o.l.v. Fritz Reiner. Dante LYS 464/5 (2 cd’s).

 

1948. Boyd Neel orkest o.l.v. Boyd Neel. Dutton 2CDBP 9759 (2 cd’s).

 

1950. Stuttgarts kameorkest o.l.v. Karl Münchinger. Decca 438.519-2 (5 cd’s), Naxos 9.80058/9 (2 cd’s).

 

1950. Prades festival orkest o.l.v. Pablo Casals. Cascavelle VEL 3061 (5 cd’s), Pearl GEMS 0200 (2 cd’s).

 

1954. Weens kamerorkest o.l.v. Jascha Horenstein. Archipel ARPCD 0269, Vox VOX 7812 (2 cd’s).

 

1957. Münchens Bachorkest o.l.v. Karl Richter. Teldec 8.44086/7, 4509-97903-2 (2 cd’s).

 

1958. Weens filharmonisc orkest o.l.v. Otto Klemperer . Testament SBT 81365 (8 cd’s).

 

1958. Nederlands kamerorkest o.l.v. Szymon Goldberg. Philips 464.355-2 (2 cd’s).

 

1959. Bath festival orkest o.l.v. Yehudi Menuhin. EMI 217.617-2, Membran 232804 (2 cd’s).

 

1960. Stuttgarts kamerorkest o.l.v. Karl Münchinger. Tacet TACET 101, Naxos 980058/9 (2 cd’s).

 

1960. Weens Staatsopera orkest o.l.v. Hermann Scherchen. Archiphon ARC WU 165/7 (3 cd’s).

 

1960. Philharmonia orkest o.l.v. Otto Klemperer. EMI 764.150-2 (2 cd’s).

 

1962. Saarlands kamerorkest o.l.v. Karl Ristenpart.  Accord 20038/9-2 (2 cd’s).

 

1963. Kamerorkest Mainz o.l.v. Günter Kehr. Turnabout 115679-2 (3 cd’s), Vox MWCD 711-2 (2 cd’s).

 

1964. Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 0630-18944-2 (2 cd’s).

 

1964. Marlboro Festival orkest o.l.v. Pablo Casals. Sony SK 515305-2 (2 cd’s).

 

1965. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 415.374-2, 431.173-2,  453.001-2 (2 cd’s).

 

1967. Münchens Bachorkest o.l.v. Karl Richter. DG 413.421-2, 427.143-2, 463.657-2 (2 cd’s).

 

1969. Collegium aureum o.l.v. Franzjozef Maier. EMI 769.483-2 (3 cd’s).

 

1971. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 426.088/9-2,  Decca 468.549-2 (2 cd’s).

 

Londens symfonie orkest o.l.v.Adrian Boult. Roclade DCL 70569. (1973)

 

1974. Engels kamerorkest o.l.v. Raymond Leppard. Philips 420.345-2 (2 cd’s).

 

1976. Ensemble o.l.v. Gustav Leonhardt. RCA RD 70794 (2 cd’s).

 

1977. Leden van het Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Pinchas Zukerman. Pentatone PTC 5186-205 (2 cd’s).

 

1978. English Consort o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 413.629-2,  423.492-2.

 

1978. Luzern Festival strijkers o.l.v. Rudolf Baumgartner. Ariola 610-123-232, RCA 74321-21275-2 (2 cd’s).

 

1980. Linde Consort o.l.v. Hans-Martin Linde. EMI 763.434-2 (2 cd’s).

 

1982. Moskou’s filharmonisch symfonie orkest o.l.v. Igor Oistrakh. Melodiya MEL CD 1001448 (2 cd’s).

 

1982. Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 843626, Warner 2564-697080 (2 cd’s).

 

1983. Amsterdams Barokorkest o.l.v. Ton Koopman. Erato 2292-45373-2, 4509-91935-2 (2 cd’s).

 

1983. CBC Vancouver orkest o.l.v. Mario Bernardi. CBC SM 5000 (2 cd’s).

 

1984. I Musici. Philips 464.020-2, 438.317-2 (2 cd’s).

 

1984. Academy of ancient music o.l.v. Christopher Hogwood. Oiseau Lyre 455.700-2 (2 cd’s).

 

1984. Nieuw Bach Collegium Leipzig o.l.v. Max Pommer. Capriccio 10041/2. 

 

1985. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. EMI 747.881-2,  500.955-2 (3 cd’s).

 

1986. Musica antiqua Keulen o.l.v. Reinhard Goebel. Archiv 423.116-2 (2 cd’s).

 

1987. Cappella Istropolitana o.l.v. Bohdan Warchal. B
Naxos 8.550047/8 (2 cd’s).

 

1988. Orchestra of the age of enlightenment. Virgin 790.747-2 (2 cd’s).

 

1988. Taverner Players o.l.v. Andrew Parrott. EMI 749.806-2 (2 cd’s).

 

1988. Weense Akademie o.l.v. Martin Haselböck. Novalis 150035-2 (2 cd’s).

 

1989. Suk Kamerorkest o.l.v. Josef Suk. Vanguard 087003.72 (2 cd’s), 889066 (3 cd’s).

 

1990. Consort of London o.l.v. Robert Haydon Clark. Brilliant Classics 99360/1/2.

 

1990. Europees kamerkorkest o.l.v. Douglas Boyd. DG 431.660-2, 445.578-2, 477.9559 (2 cd’s).

 

1991. Hanover band o.l.v. Athony Halstead. EMI 764.571-2 (2 cd’s).

 

1991. Le concert des nations o.l.v. Jordi Savall. Alia Vox AVSA 9871 (2 cd’s).

 

1992. Virtuosi Saxoniae o.l.v. Ludwig Güttler. Berlin Classics BC 030113 (2 cd’s).

 

1992. C.Ph.E. Bach kamerorkest o.l.v. Peter Schreier. Philips 434.918-2 (2 cd’s).

 

1993. Philharmonia Virtuosi o.l.v. Richard Kapp. Erasmus WVH 052/3 (2 cd’s).

 

1993. New London Consort o.l.v. Philip Pickett. Oiseau Lyre 440.675-2 (2 cd’s).

 

1994. Boston Baroque o.l.v. Martin Pearlman. Telarc CD 80412 (2 cd’s).

 

1994. Württembergs kamerorkest o.l.v. Jörg Färber. Intercord INT 820.702/3, Vox CD5X 3608 (5 cd’s).

 

1994. Tafelmusik o.l.v. Jane Lamon. Sony S2K 66289 (2 cd’s).

 

1994. La petite bande o.l.v. Sigiswald Kuijken. Duitse Harmonia Mundi 05472-077308-2 (2 cd’s).

 

1995. Stravaganza Hamburg o.l.v. Siegbert Rampe. Virgin 545.255-2 (2 cd’s).

 

1995. Lincoln Center Kamermuziekgezelschap o.l.v. David Shifrin. Delos DE 3185 (2 cd’s).

 

1995. Bargemusic. Koch 37294-2 (2 cd’s).

 

1996. Il giardino armonco o.l.v. Giovanni Antonini. Teldec 4509-98442-2, Warner 2564-698123 (2 cd’s).

 

1996. Brandenburg Consort o.l.v. Roy Goodman. Hyperion CDD 22001 (2 cd’s).

 

1996. Combattimento Consort Amsterdam o.l.v. Jan Willem de Vriend. Pony Canyon PCCL 00337, Challenge CC 72149 (2 cd’s).

 

1997. Cambridge baroque camerata. Intim Musik IMCD 055/6 (2 cd’s).

 

1997. Camerata van de achttiende eeuw o.l.v. Konrad Hünteler. MDG 311-0746-2 (2 cd’s).

 

1997. Akademie für alte Musik, Berlijn. Harmonia Mundi HMG 501634/5, 90.1634/5 (2 cd’s).

 

1998. Musica antiqua orkest o.l.v. Christian Mendoze. Accord 20680-2 (2 cd’s).

 

1999. Keuls Kamer orkest o.l.v. Helmut Müller-Brühl. Naxos 8.554607/8 (2cd’s).

 

2003. Northern Sinfonia o.l.v. George Malcolm. Resonance CDRSB 201 (2 cd’s).

 

2003. Südwest Studio orkest o.l.v. Heribert Münchner. CLS CLS 403/4-2 (2 cd’s).

 

2003. Orkest van de antipoden o.l.v. Antony Walker. ABC ABC 476.1923 (2 cd’s).

 

2004. Barocchisti o.l.v. Diego Fasolis. Arts 47715-8 (2 cd’s).

 

2005. Concerto Italiano o.l.v. Rinaldo Alessandrini. Naïve OP 30412 (2 cd’s).

 

2005. Zwitserse baroksolisten o.l.v. Andrés Gabetta. Naxos 9.557755/6 (2 cd’s).

 

2005. Apollo’s Fire o.l.v. Jeannette Sorrell. Avie AV 2207 (2 cd’s).

 

2006. Musica Amphion o.l.v. Pieter Jan Belder. Brilliant Classics 93125, Berlin Classics BC 0300534 (2 cd’s).

 

2006. Bach Collegium Japan o.l.v. Masaaki Suzuki. BIS CD 1151/2 (2 cd’s).

 

2006. Musica Florea o.l.v. Marek Štryncl. Supraphon SU 3942-2 (2 cd’s).

 

2007. Orchestra Mozart o.l.v. Claudio Abbado. DG 477.8908 (2 cd’s).

 

2007. Europees Brandenburg ensemble o.l.v. Trevor Pinnock. Avie AV 2119 (2 cd’s).

 

2008. Academy of ancient music o.l.v. Richard Egarr. Harmonia Mundi HMU 80.7461/2 (2 cd’s).

 

2009. Engelse Baroksolisten o.l.v. John Eliot Gardiner. SDG SDG 707 (2 cd’s).

 

2009. Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 478.2191 (2 cd’s).

 

2009. La petite bande o.l.v. Sigiswald Kuijken. Accent ACC 4224 (2 cd’s).

 

2011. Café Zimmermann o.l.v. Pablo Valetti. Alpha ALPHA 181 (6 cd’s).

 

2011. Ensemble Caprice o.l.v. Matthias Maute. Analekta  AN 299967 (2 cd’s).

 

2011. Kobe kamerorkest o.l.v. Gerhard Bosse. Altus ALT 227/8 (2 cd’s).

 

2012. Tafelmusik o.l.v. Jane Lamon. Tafelmusik TMK 1004CD2 (2 cd’s).

 

2012. Oregon Bach Festival kamerorkest o.l.v. Helmuth Rilling. Hänssler HAEN CD 98025, 94615, 92126 (2 cd’s).

 

2012. Die Freitagsakademie. Winter & Winter 910.194-2 (2 cd’s).

 

2013. Hofkapel München o.l.v. Rüdiger Lotter. Duitse Harmonia Mundi 2CD 88764-7788-2 (2 cd’s).

 

2012. Dunedin Consort o.l.v. John Butt. Linn CKD 430 (2 cd’s)

 

2013. Reikjavik kamerorkest o.l.v. Jaap Schröder. Smekkleysa SMC 3 (2 cd’s).

 

2013. Freiburgs barokorkest o.l.v. Gottfried von der Goltz. Harmonia Mundi HMC 90.2176/7 (2 cd’s).

 

2013. Florilegium o.l.v. Ashley Simon. Channel Classics CCS SA 35914 (2 cd’s).

 

2014. Concerto Köln. Berlin Classics BC 0300593-2 (2 cd’s).

 

2014. Philadelphia kamerorkest o.l.v. Ignat Solzhenitzin. Chamber Orchestra of Philadelphia COP 099 (2 cd’s).

 

Bewerking Loussier

 

….. Jacques Loussier trio. Telarc CD 83644, Naxos 8.557755/6 (2 cd’s).

 

Bewerking Parker (nr. 1-3)

 

1994. Tom Parker (p), Jaap van Zweden (v), Berdien Stenberg met het London Session orkest. Dino DNCD 1433.

 

Bewerking Reger voor 2 piano’s

 

1995. Sontraud Speidel en Eveline Trenkner. MDG MDG 330-0635-2 (2 cd’s).

 

Bewerking voor koperblazers

 

….. Leden Berlijns filharmonisch orkest. DG 457.864-2.

 

….. Embrassy collegium Münster. Klassik Center Son 11.

 

….. Philip Jones Brassensemble. Decca 455.669-2.

 

1991. Lutz Köhler met koperblazers Hessische Rundfunk.  Capriccio 10361.

 

1998. Mannheims koperkwintet. Audite 97458.

 

Synthesizer

 

1979. Wendy Carlos. Telarc CD 80323.

 

1994. Darryl Way, Elektra ensemble. Timbre DHMC CD 2.

 

Video

 

1970. Münchens Bachorkest o.l.v. Karl Richter. DG 073-4147 (dvd).

 

1982. Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. DG 073-4450 (dvd).

 

1992. Amsterdams Barokorkest o.l.v. Ton Koopman. Euro Arts 2056768 (5 dvd’s). 

 

2000. Freiburgs Barorkest o.l.v. Gottfried von der Golz. Euro Arts 2050316 (dvd).

 

2007. Orchestra Mozart o.l.v. Claudio Abbado. Medici Arts 2056734 (dvd).