Verg. Discografieën

COPLAND: APPALACHIAN SPRING

COPLAND: APPALACHIAN SPRING 

Een jong stel gaat trouwen en vestigt zich ergens op Amerika’s grote vlakten. Dat is in dertien woorden samengevat de eenvoudige geschiedenis die ten grondslag ligt aan de succesvolle samenwerking tussen componist Aaron Copland en de pionier van de moderne dans, Martha Graham. Het huwelijk van het jonge stel werd ingezegend door een priester die tot de Shakers behoort, een sekte die voluit heet The united society of believers in Christ’s second appearing; Millenium church en vestigde zich op een typische homestead, slecht in het Nederlands vertaald als hofstede. 

Achtergronden

Appalachian Spring kreeg zijn naam pas op het allerlaatste moment. Copland wilde het aanvankelijk simpelweg Ballet for Martha noemen ter ere van degene aan wie hij het werk opdroeg: de legendarische Martha Graham. Maar Graham vond een nieuwe titel, die ze ontleende aan het gedicht The Bridge van Hart Crane en meer in het bijzonder aan een gedeelte daaruit onder de toepasselijke naam “Dance”. 

“I took the portage climb, then chose a further valley-shedI could not stop. Feet nozzled watery webs of upper flows:One white veil gusted from the very top. O Appalachian Spring!” 

Die zinsnede “O Appalachian Spring” is een regel uit een inheems Amerikaanse liefdesgeschiedenis. Maar los van die titel heeft het ballet niets te maken met dat gedicht. Graham beviel louter de klank daarvan. Ze was echter wel getroffen door de verbinding tussen de oude wereld van de mythische, inheemse bewoner en de pioniersgeest van de gewone landverhuizers die hun weg baanden in een nieuwe wereld aan het begin van de 19e eeuw.De handeling van het ballet is doodsimpel. Deze speelt in Pennsylvania, de staat waar Martha Graham was geboren en getogen, en gaat over een huwelijk. De hoofdrolspelers zijn een jonge boer, zijn bruid, een buurvrouw die tevens vriendin en raadgeefster is (en de oudere generatie vertegenwoordigt) en een prediker van het godsdienstig reveil die dweepziek fanatisme vertegenwoordigt en – volgens Graham – onderdrukte seksualiteit.Martha Graham zelf danste de rol van de bruid “als een zestienjarig meisje” en Eric Hawkins, haar minnaar, was de jonge boerenzoon. May O’Donnell en Merce Cunningham vervulden de rollen van buurvrouw en prediker. Als een volledig toneelmatig ballet was Apallachian Spring van meet af aan een groot succes.Maar  Copland koesterde nooit de gedachte om een suite uit het werk samen te stellen en juist in die vorm is het werk thans het bekendst. Het werk was uitsluitend bedoeld voor Martha Graham. In een gesprek met Phillip Ramey zei Copland: “Appalachian Spring zou nooit tot stand zijn gekomen zonder haar bijzondere persoonlijkheid. De muziek was helemaal op haar toegespitst en weerspiegelt naar ik hoop de unieke kwaliteit van een persoonlijkheid, een Amerikaans landschap en een gevoelswijze.”Maar aangemoedigd door de New York Music Critics Circle Award voor het beste theaterstuk uit het seizoen, componeerde Copland het achtdelige werk dat als suite bestaat. De première van die suite werd verzorgd door Artur Rodzinsky en het New York filharmonisch orkest op 4 oktober 1945 en was opnieuw een groot succes, dat Copland de Pulitzer prijs opleverde.Coplands samenwerking met Martha Graham was begonnen in december1931 toen zij een 15 minuten durende marathon solo danste op zijn Variaties voor piano en daarmee de eerste artiste was die zijn muziek in het theater bracht. Dat was op zichzelf zeker geen mijlpaal in de balletgeschiedenis, maar Graham herkende in Copland een verwante ziel; de compromisloze zuiverheid van de variaties waren geheel in overeenstemming met haar eigen artistieke filosofie. Daarna maakten Graham en Copland plannen om samen te werken voor een stuk voor de Martha Graham Dance Company, maar daar kwam niets van terecht tot elf jaar later en toen gebeurde het bijna bij toeval.In 1942 woonde de invloedrijke mrs. Elizabeth Sprague Coolidge voor het eerst een balletavond van Martha Graham bij. Wat ze op het toneel zag, maakte zo’n diepe indruk op haar dat de aan Graham vroeg of deze drie nieuwe balletten wilde creëren voor het Festival van de Coolidge Foundation in Washington in 1943. Paul Hindemith, Darius Milhaud en Aaron Copland kregen alle drie opdracht om een nieuw werk voor deze gelegenheid te schrijven. Maar het duurde erg lang voordat de partituren Graham bereikten en het festival werd een jaar uitgesteld, tot oktober 1944. Maar toen was het publiek in het Coolidge Auditorium in de Library of Commerce getuige van de premières van Hindemiths Hérodiade, Milhauds Jeu de printemps (respectievelijk omgedoopt in Mirror before me en Imagined Wing) en Coplands Appalachian Spring. In een latere versie werd het werk van Copland ’s componisten populairste en dus meest gespeelde (en vaakst opgenomen) werk. Geen wonder want het is heel melodieus en direct toegankelijk.De uit Brooklyn stammende Copland begon zijn Ballet for Martha in Hollywood te componeren in 1943. Hij vertoefde daar om de filmmuziek voor de RKO productie van North Star te schrijven. In tegenstelling tot zijn eerdere, fel gekleurde balletpartituren is het Ballet for Martha alias Appalachian Spring een subtiel stuk, zeker in zijn oorspronkelijke vorm. De betrekkelijk geringe afmetingen van de orkestbak in het Coolidge Auditorium bepaalde het aantal spelers dat hij kon gebruiken. Bij de première waren dat er slechts dertien: vier violen, twee alten, twee celli, contrabas, fluit, hobo, klarinet, fagot, hoorn en piano. Voor latere uitvoeringen van het origineel sanctioneerde Copland een toevoeging van strijkers.In de langzame inleiding waarin een fluitsolo een sfeer van vriendelijke rust schept, betreden de hoofdrolspelers achtereenvolgens het toneel. Volgt een levendige dans waaraan allen deelnemen. Dan komt een duo voor bruid en bruidegom, beiden teer en gepassioneerd. Het vierde deel – gedeeltelijk quadrille – is voor de prediker en de hem aanbiddende kudde onnozele vrouwen. Het vijfde is een solo voor de bruid, ademloos, extatisch en angstig. Het zevende deel vormt een overgang en herinnert aan de inleiding.Het zevende deel is het bekendst met zijn variaties over de hymne van de Shakers, Simple gifts die door de klarinet wordt voorgesteld. Het achtste deel gaat over het pas getrouwde stel dat zich “rustig en sterk in het nieuwe huis” bevindt. Als in een gebed sterft de muziek daarna geleidelijk weg; fluit en soloviool fluisteren nog eens het hoofdthema.Op het toneel oogt het werk als volgt: “Het is lente. Er is een huis dat nog niet geheel is afgebouwd. Ook de omheining is nog niet klaar. Maar er wordt al wel een trouwerij gevierd. Die symboliseert het begin van nieuw leven. Dat heeft te maken met groeiende dingen. De lente is tegelijk de levendigste en droefste tijd van het jaar.” (Martha Graham). Het is nog wel leuk om een kritische opmerking te plaatsen: in het rustieke Pennsylvania waar Crane’s gedicht ontstond, was noot sprake van Shaker geloofsgemeenschappen. 

De opnamen

Het gehele veld overziend, verdient de oorspronkelijke partituur van Appalachian Spring de voorkeur met de subtiele kleuren van een vriendelijk getinte foto. De volledig georkestreerde versie uit 1958 is helderder, luider en te episch voor het in essentie intieme karakter van het stuk. Als kamermuziek komt het werk het beste tot zijn recht. Maar de zwaarder bezette uitvoeringen zijn getalsmatig sterker vertegenwoordigd dan de kleinschalige. Het positieve hiervan is, dat iedereen iets van zijn gading kan vinden. Iedere uitvoering die teveel de aandacht op zichzelf vestigt door een ietwat gekunstelde, al te perfectionistische aanpak loopt het risico van een ondermijning van de eenvoudige achtergrond van de muziek. Aan de andere kant laten saaie, karakterloze uitvoeringen het werk nodeloos verbleken.Omdat Appalachian Spring een vrij kort werk is in ballettermen, kan de cd koppeling een belangrijke overweging zijn bij het maken van een keus.Maar eerst is het goed om de niet voor de eindronde in aanmerking komende opnamen te elimineren. Noch Dorati, noch Mehta – allebei op Decca, Dorati bovendien op Mercury – zijn niet veel meer dan efficiënt wat hier onvoldoende is. Dorati bijvoorbeeld laat prachtige frasering en fraaie dynamische contrasten horen, maar de poëzie komt veel tekort. Copland zelf dirigeerde het Boston symfonie orkest in 1959 voor RCA en voldoet redelijk. Ook Boughton kan ermee door. Hij gebruikt de door de componist gesanctioneerde extra strijkers. Maar helaas gooit de Nimbus opname roet in het eten met teveel galm en een stroperig geluid dat de helderheid in de weg staat.Daarna gebeurt het haast ondenkbare: Bernstein haalt met zijn beide vertolkingen (op Sony en DG) de eindlijst niet. Het Sony album biedt wel de meeste waar voor zijn geld. Net als Stravinsky was Copland een uitstekend vertolker van eigen werk en gelukkig is veel van zijn activiteiten als componist/dirigent bewaard. Net als bij Stravinsky vallen zijn uitvoeringen van eigen werk op door een lichte toets. Sony bracht dan misschien niet de beste versie van de balletmuziek uit, de vertolking door het Engelse orkest is een onmisbare toetssteen voor nadere studie. Jammer dat men koos voor de suite, terwijl er een complete versie in de oorspronkelijke versie van het Columbia kamerorkest moet bestaan. Hier gaat het om een slanke, tamelijk ontspannen weergave die wijst op sessies in een ontspannen sfeer. De lagere strijkers klinken pittig. Het mooie klankgemiddelde ademt meer de akoestiek van Kingsway Hall dan van de EMI studio waar de opname ontstond. Copland neemt al met al een middenpositie in, hij doet niets onverwachts en werpt ook geen nieuw licht op de partituur. Hij is meer gids dan herschepper. Het begintempo is wat sneller dan gewoon; de extroverte gedeelten komen het beste tot hun recht en de solobijdragen zijn heel mooi, maar niet uitzonderlijk. Een goede, eerlijke poging die meer bewondering dan liefde wekt.Gerard Schwarz koos voor de suite in volledig orkestgewaad. Hij is zoiets als een specialist op het gebied van de Amerikaanse muziek en te oordelen naar deze vertolking valt goed te begrijpen waarom. Wie na het beluisteren van de kleinschaliger versies van het Orpheus orkest, Hugh Wolf, Keith Clark en Andrew Schenk aan ontwenningsverschijnselen lijdt (onder het motto: “Ik ben dol op het origineel, maar mis die trompetten”) kan worden aangeraden om eens naar Schwarz te luisteren om  het evenwicht te herstellen. Hij vormde het orkest uit Seattle tot een uitstekend ensemble dat voortreffelijk aan zijn eisen voldoet. Uitstekende interne balans, grote helderheid en precisie, fraaie solobijdragen zijn het gevolg. De manier waarop de klarinet de Shaker melodie blaast getuigt van veel dichterlijkheid. In zijn soort is dit een van de allermooiste uitvoeringen, vol sentiment maar zonder de sentimentaliteit, die bijvoorbeeld in Bernsteins live opname uit Los Angeles insluipt. Het is haast alles te liefdevol gekoesterd, te eenzijdig lyrisch.In vergelijking is de Tsjech Gunzenhauser haast beter thuis in Coplands licht folkloristische, cowboy idioom, dat hij veel kleur en sfeer meegeeft. Sommige details hadden echter best wat scherper mogen worden geëtst Frappant goed klinkt de oudere, dynamische opname van Walter Süsskind nog steeds en zijn uitvoering is zeker niet te versmaden, dramatisch en sympathiek als deze is.Het onbekende label Reference Recordings doet zijn naam alle eer aan met een opname die demonstratie kaliber bezit. Alles klinkt heel levensecht, keurig is de muziek (zonder nodeloos veel microfoons) “afgebeeld” dankzij de inzet van technicus Keith O Johnson. Maar ook de interpretatie van de oorspronkelijke partituur mag er wezen. De eerste lessenaars van het ook al onbekende Pacific symfonie orkest laten spel horen dat volkomen natuurlijk en ongeaffecteerd klinkt, bijna alsof ze improviseren. De opname gunt ons als het ware een blik op een stel musici dat elkaar goed kent en met veel plezier samen speelt. Met name de rustiger gedeelten slaagden heel mooi. De beginfrasen geven meteen een goed beeld van hetgeen volgt en de fluitsoli zijn een puur genoegen. De snellere delen bezitten niet de felheid en de scherpe articulatie van het Orpheus kamerorkest, waardoor het in laatste instantie wat aan contrast ontbreekt. Maar aan distinctie en schoonheid ontbreekt het hier geenszins.Ook Hugh Wolf met het Londense kamerorkest hanteert de oorspronkelijke versie. En met succes.De stilistische bandbreedte van het ballet impliceert elementen van een cowboy subcultuur en dat wordt heel goed onderkend door de leden van het Orpheus kamerorkest. De simplificatie van hun vertolking correspondeert prachtig met de bedoeling van het werk, uitgedrukt in de melodie the gift do be simple. Noot voor noot, frase na frase en waarschijnlijk speler na speler is dit de mooist uitgevoerde versie van het ballet met een versterkt strijkerscontingent. En dat zonder enige kunstmatigheid of gemaaktheid. Technische perfectie is een vanzelfsprekendheid. Elk van de acht deeltjes wordt prachtig uitgevoerd, rijk aan detail, fraai afgewerkt. Maar het totaal is meer dan de delen en de grote lijnen worden nooit uit het oog verloren. Vanaf het moment dat fluitiste Susan Palma inzet is men verkocht: dit is Debussy’s faun uit de Prélude à l’après midi d’un faune die is overgebracht naar de Appalachian bergen. Ook het fagotspel bezit een fijne, aardgebonden kwaliteit, die nooit grof is, maar vervuld van tere humor en klarinettist David Singer introduceert het Shaker thema met alle natuurlijke eenvoud die hier wordt verwacht. De opname is een puur genoegen: helder, evenwichtig met een goede balans tussen blazers en strijkers. De wegstervende muziek klinkt heel evocatief.Op een intrigerende cd met de titel Music for Martha Graham, the Original Versions voert wijlen Andrew Schenk het volledige ballet in zijn oorspronkelijke gedaante voor 13 instrumenten uit. Hij is de enige die deze optie biedt. Na deze cd te hebben beluisterd moet het iedereen duidelijk zijn dat in alleen maar de suite iets ontbreekt. Toegegeven: het verschil bedraagt slechts circa 8 minuten, maar in die acht minuten slaat de hele sfeer van het werk om. Wie Appalachian Spring te gezellig, te eenvoudig vindt, zal zijn mening op grond van deze opname moeten herzien.Er zijn geen wijzigingen in de orkestratie; de gerestaureerde passages volgen na de introductie van het Shaker thema, dat twee keer opduikt (bandjes 7 en 8). De tempi zijn over het geheel sneller dan gewoonlijk, vlotter ook dan de componist bedoelde voor de concertzaal. Schenks bedoeling was “om niet de tempi van die bandopnamen (films van Martha Grahams uitvoering) na te doen, maar om een muzikaal samenhangende interpretatie te geven, waarin rekening wordt gehouden met het doel en de geest van Martha Grahams choreografie – of die zelfs te verbeteren.”Met een even verrassend mooie uitvoering van Samuel Barbers Cave of the heart (Grahams nieuwe titel van wat Barber zelf liever Medea noemde) werd dit een pracht cd. Al ruikt de vertolking minder naar buitenlucht, hij is wel voldoende nadrukkelijk en op een heel eigen manier buitengewoon fraai. De opgelegde plompheid van de ensemble dansen en de natuurlijkheid van de frasering zijn zeer te waarderen en de “salonpiano” klinkt precies goed. Er is niet veel fantasie voor nodig om zich voor te stellen dat de muziek in 1944 ongeveer zo moet hebben geklonken in het Coolidge auditorium waar het allemaal begon.

Conclusie

Het is buiten kijf: de vrijwel enige geheel complete uitvoering van de originele versie door Schenck is in vrijwel alle opzichten gelukkig meteen de beste. Op de tweede plaats volgt het Orpheus kamerorkest, op zijn beurt op korte afstand gevolgd door Dorati en Schwarz. En uiteraard is het ook goed kennis te nemen van Coplands eigen vertolkingen. 

Discografie

Compleet

Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. RCA 09026-63467-2. 1969

Atlantic sinfonietta o.l.v. Andrew Schenk. Koch 3-7019-2. 

Suite

Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 413.324-2, 439.528-2, 445.129-2. 1982

New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 47543, 63082. 1961

Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 439.528-2, 445.129-2. 1982

Engels strijkorkest o.l.v. William Boughton. Nimbus 5246.

Pacific symfonie orkest o.l.v. Keith Clark. Reference Recordings RE 22.

Boston symfonie orkest o.l.v. Aaron Copland. RCA GD 86802, 09026-61505-2, 74321-21297-2. 1959

Londens symfonie orkest o.l.v. Aaron Copland. Sony 46559, 60133. 1970

Londens symfonie orkest o.l.v. Antal Dorati. Mercury 434.301-2. 1961

Detroit symfonie orkest o.l.v. Antal Dorati. Decca 414.457-2, 430.705-2. 1961

Royal philharmonic orkest o.l.v. Philip Ellis. Tring TRP 040. 1994

Omroeporkest Bratislava o.l.v. Stephen Gunzenhauser. Naxos 8.550282.           

Boston symfonie orkest o.l.v. Serge Koussevitzky. Biddulph WHL 050, Dutton CDEA 5021. 1945

Cincinnati Pops orkest o.l.v. Erich Kunzel. Telarc 80339. 1989

Minnesota symfonie orkest o.l.v. Neville Marriner. EMI 573.519-2.

Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Decca 446.192-2, 448.261-2. 1976

Orpheus kamerorkest. DG 427.335-2.

Londens festival orkest o.l.v. Ross Pople. Arte 74321-46565-2, 74321-37854-2.

St. Paul kamerorkest o.l.v. Dennis Russell Davies Pro Arte CDD 140.

Seattle symfonie orkest o.l.v. Gerard Schwarz. Delos DE 1606. 1994

EOS orkest o.l.v. Jonathan Sheffer. CFM 75605-57036-2. 1998

Third Angle New Music ensemble o.l.v. Murry Sidlin. Koch 37403-2. 1997

Londens symfonie orkest o.l.v. Walter Süsskind. Everest EVC 9003. 1958

St. Paul kamerorkest o.l.v. Hugh Wolff. Teldec 2292-46314-2.