Verg. Discografieën

CHAUSSON: POÈME

 

CHAUSSON: POÈME 

 

In tegenstelling tot zijn leermeester Franck plaatste Chausson (1855-1899) de Germanofiele diepzinnigheid nooit centraal, maar filterde hij deze door zijn van verlangen vervulde melodische invallen en een van Berlioz overgenomen melodische spanbreedte, waarmee hij in muziekhistorisch opzicht de door Franck beheerste Schola Cantorum en Debussy werd.

 

Achtergronden

 

Dat Chaussons Poème voor viool en orkest op. 25 (niet te verwarren met het (orkest)lied Poème de l’amour et de la mer op. 19 op tekst van Bouchor, waarvan Susan Graham op Warner 2564-61938-2 en Jessye Norman op Warner 0927-48992-2) en zijn liederen in sommige kringen als ‘gevoelskitsch’ werden ervaren, lag niet zozeer aan de muziek als wel aan de vertolkers.

Chausson schreef zijn Poème, dat later zijn bekendste werk zou blijken te worden, in het voorjaar van 1896. Hoewel het werk enigszins de sfeer oproept van Wagners Tristan und Isolde enerzijds en Debussy’s Prélude à l’après midi d’un faune en de Vioolsonate van Franck anderzijds, is het haast het meest verwant met het Poème élégiaque van Chaussons vriend Ysaÿe aan wie het stuk ook is opgedragen.

Verder werd het Poème geïnspireerd door een verhaal van Toergenjev en diens liefde voor de zangeres Pauline Viardot en mogelijk nog door een incident in het leven van de componist Fauré. Omdat Chausson en Fauré bekend waren, is het interessant om te speculeren over de mogelijkheid dat Fauré van deze gang van zaken op de hoogte was.

Er is niet veel verbeeldingskracht voor nodig om programmatische trekken uit het korte verhaal Lied van de triomferende liefde van Toergenjev terug te vinden in de muziek: de fatale steekpartij bijvoorbeeld.

In het geheel wordt het stuk zeker getypeerd door een bijna benauwende erotische sfeer. De ongewone eendelige vorm van dit quasi vioolconcert bevat onregelmatige fraselengtes en intense harmonieën die duidelijk uiting geven aan een onbeantwoorde passie. Vandaar een ook aanwezige heel melancholieke sfeer, waaraan het werk mee zijn grote populariteit te danken heeft.

 

De opnamen

 

Om te beginnen valt het enorme aantal opnamen op. Verder is het lot van een compositie die normaal zestien tot zeventien minuten duurt, dat deze meestal als aanvulling op een groot vioolconcert of als onderdeel van een verzamelplaat voorkomt. Het lijkt ook logisch dat vrijwel niemand zo’n album met drie tot vijftien cd’s zal aanschaffen uitsluitend ter wille van het Poème. Dan gaat het meer om een compilatie van deels of geheel verzameld werk van één beroemde violist, zoals bijvoorbeeld Oistrakh of Tretjakov.

In de praktijk zal ook blijken dat veel van de genoemde cd’s niet meer te achterhalen zijn, al is het frappant wat de Centrale Discotheek Rotterdam in de uitleen heeft.

Helaas was veel materiaal onbeschikbaar voor deze vergelijking, maar de essentiële opnamen komen aardig aan bod.

Van de historische opnamen zijn  het niet zozeer die van Thibaud die nog de aandacht verdienen, maar wel die van Neveu en Heifetz. Voor de koper/luisteraar in spe geldt verder: kies vooral de uitvoerende die tot de persoonlijke favorieten behoort en trek u niets aan van de vele alternatieven. Neveu ontroert nog steeds in hoge mate, bij Thibaud is de intonatie naar verwachting niet optimaal, maar als men dan al naar hem terugverlangt, blijkt de opname met Bigot als dirigent de mooiste en Heifetz is nog steeds bewonderenswaardig, maar is te prominent vastgelegd.

Bij het hier uitgevoerde schiftingsproces is vooral het accent gelegd op de mooiste opnamen uit een verder verleden en op de inbreng van de jongere solistengarde.

Bij de oude garde neemt vanzelfsprekend David Oistrakh een belangrijke plaats in. Na veel omzwervingen (van Melodiya via Westminster) kwam de mogelijk mooiste van zijn interpretaties in te behappen vorm bij Dante terecht. Anders is zijn latere lezing met Munch een goede vervanging.

Zijn vertolking van de ‘kleine versie’ met zijn bijna vaste pianobegeleider Vladimir Yampolski is zeer de moeite waard.

Jarenlang werd terecht de opname van Itzhak Perlman met Martinon als maatgevend beschouwd. Erg fraai in hij na bijna vijftien jaar nog steeds. Heel soeverein en geïnspireerd speelt hij het werk en de typisch Frans klinkende begeleiding zorgt voor een mooi passend kader.

Die bijna suprematie werd twee jaar later uitgedaagd door Kyun-Wha Chung die enerzijds verfijnder, anderzijds emotioneler de solopartij invult.

In zijn beste dagen kwam Nigel Kennedy tot een mooi afgewogen interpretatie. Het tempo is aan de brede kant, de sfeer is lichtelijk sensueel, de contrastwerking vrij groot.

De dubbelrol van solist en dirigent lukt Yan Pascal Tortelier heel goed. Een zekere verfijning is hier troef, het viooltimbre is prachtig, mee dank zij de natuurlijke opname van Chandos.

Het is feitelijk altijd weer een genoegen om terug te keren naar Isabelle Faust. Haar uitvoering is zonder meer prachtig, heel doorleefd en duidelijk romantisch met zelfs exotische trekjes. Gelukkig wordt ze geheel op niveau begeleid door het Berlijnse orkest onder een nog onbekende Sloveense dirigent, Marko Letonja.

Ook is het moeilijk om ook genoeg te krijgen van de veelzijdige Julia Fischer. Hier gaat het om haar laatste opname met Yakov Kreizberg met wie altijd wel sprake was van een bijzondere artistieke symbiose. Zo ook hier. Samen ontwikkelen ze een heel boeiende dialoog waarin het van de kant van de violiste niet aan de (juiste) emotie mankeert terwijl samen  subtiliteit intact wordt gehouden en het innerlijke drama niets tekort komt.

Voor een aangename verrassing zorgt ook de van origine Albanese Tedi Papavrami met zijn gracieuze, haast improviserend klinkende voordracht waarin het verhaal achter de muziek wordt onthuld. Een geconcentreerde verklanking met duistere, dramatische ondertonen mee dank zij de sympathieke begeleiding.

Bij de jongeren toont de over een mooie Strad beschikkende Ragin Wenk-Wolff een vrij kernachtige opvatting met een mooie opvatting naar de climax toe. Het begin had misschien wel wat mysterieuzer, verwachtingsvoller mogen klinken van haar. De inbreng van het orkest is ook aan de pittige kant.

Aan passie ontbreekt het zeker ook niet bij de in 1981 geboren Zwitserse Rachel Kolly d’Alba. We horen vioolspel van een krachtige persoonlijkheid die over een rijke, variabele toon blijkt te beschikken en in expressief opzicht de juiste weg wijst. Overtuigend is de manier waarop ze vooral de veelkleurige en dramatische aspecten van het werk belicht.John Axelrod zorgt voor een uitstekende, sympathieke begeleiding.

Om diverse redenen valt de uitvoering van Philippe Graffin zo positief op. Om te beginnen ging hij als enige terug tot de oorspronkelijke uitgave en restaureerde hij twaalf maten die waren verdwenen omdat Ysaÿe ze elimineerde. Maar verder ook vanwege zijn prachtige, subtiele, heel geconcentreerde spel met mooie dynamische contrasten, waarin hij met lichte toon alle ruimte geeft (en van Handley krijgt; in de eerdere opname van Graffin met Menuhin is de solist de kinderschoenen relatief nog te weinig ontgroeid) om het rapsodische karakter tot zijn recht te laten komen. Een hoogst geïnspireerde begeleiding en een heel fraaie opname doen de rest om dat tot een grote bijzonderheid te maken.

We komen Graffin nogmaals tegen in het niet zo lang geleden teruggevonden kamermuzikale arrangement voor viool, piano en strijkkwartet, waarbij de rol van de piano in de quasi tutti interessant is. Uiteraard klinkt het werk in deze vorm intiemer. Graffin huldigt hier een wat klaaglijke toon waarmee hij vooral de melancholieke kant van het werk onderstreept, maar hij speelt ook met een vrije opvatting, waarschijnlijk geheel in de geest van Ysaÿe. Het enige probleem van dit arrangement is dat het perspectief met een orkest, dat door een andere violist wordt geleid, nu verloren raakt.

Daarvan hebben de uitvoeringen in duovorm minder last, maar ja: daar ontbreken de kleuren die het orkest aanbrengt.

Achteraf is het misschien jammer dat Lydia Mordkovitch het Poème niet met orkest opnam. Haar grote gebaren waren dan mogelijk beter gecompenseerd; wel mooi is hoe ze steeds de juiste toon vindt voor iedere episode uit dit minidrama.

De Japanse Mayuko Kamio studeerde behalve in eigen land in de V.S. en won in 1998 het internationale Menuhin concours. Ook zij is de gelukkige bespeelster van een Strad (die ooit in handen was van Joseph Joachim). Aan dat prachtinstrument ontlokt ze bijzonder mooi warme, heel geschakeerde tonen in een zeer toegewijde stijlvolle interpretatie van het Chaussonwerk waarin ze milde charme verenigt met gesublimeerde melancholie. In haar pianopartner Vadim Gladkov vindt ze een gelijkwaardige en gelijkgestemde partner.

Andere interessante persoonlijkheden zijn waarschijnlijk Znaider en Khatchatryan.

 

Conclusie

 

Door het gebruik van de originele versie én de meesterlijke uitvoering verdient Graffin een eerste plaats op de ranglijst. Denk verder vooral aan Chung, Tortelier en Perlman bij de eerdere opnamen en aan Faust, Fischer, Papavrami en Kolly d’Alba bij de latere. Interessant is Gaffin opnieuw in de kwintetvorm, bij de duo’s heeft Kamio een streepje voor naast de uitgaven van Znaider en Khatchatryan.

 

Discografie

 

1933. Yehudi Menuhin met het Parijs’ Symfonie orkest o.l.v. George Enescu. Biddulph LAB 058, EMI 565.960-2, Naxos 8.110967.

 

1945. Jascha Heifetz met het San Francisco symfonie orkest o.l.v. Pierre Monteux. Testament SBT 1216.

 

1947. David Oistrakh met het Russisch Staatsorkest o.l.v. Kyril Kondrashin. Brillant classics 92609 (15 cd’s), Dante LYS 353/6 (4 cd’s).

 

1946. Ginette Neveu met het Philharmonia orkest o.l.v. Issai Dobrowen. EMI 763.493-2, Membran 223523 (3 cd’s), Dante Lys 389/94 (4 cd’s)

 

1947. Jacques Thibaud met het Lamoureux orkest o.l.v. Eugène Bigot. Philips 420.859-2, Opus Kura OPK 2082.

 

1949. Ginette Neveu met het Filharmonisch symfonie orkest o.l.v. Charles Munch. Dante LYS 389/92 (4 cd’s), Music & Arts CD 5 CD 837 (2 cd’s).

 

1951. Jacques Thibaud met het Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Calliope APR 5644.

 

1951. Isaac Stern met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Sony.

 

1952. Jascha Heifetz met het RCA Victor symfonie orkest o.l.v. Izler Solomon. RCA 09026-61753-2.

 

1952. Yehudi Menuhin met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Adrian Boult. Naxos 8.111135.

 

1953. Zino Francescatti met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony 62339.

 

1953. Christian Ferras met het Belgisch Nationaal orkest o.l.v. Georges Sebastian. Decca 468.496-2.

 

1955. David Oistrakh met het Boston symfonie orkest o.l.v. Charles Munch. RCA GD 60683.

 

1956. Arthur Grumiaux met het Lamoureux orkest o.l.v. Manuel Rosenthal. Philips 416.886-2, Accord 476.762-5.

 

1956. Arthur Grumiaux met het Lamoureux orkest o.l.v. Jean Fournet. Philips 473.104-2 (3 cd’s).

 

1957. Leonid Kogan met het USSR symfonie orkest o.l.v. Zdeněk Chalabala. Arlecchino ARL 8, Multisonic 31.0492-2.

 

1958. Arthur Grumiaux met het Concertgebouworkest o.l.v. George Szell. Q-Disc MCCL 97018 (15 cd’s).

 

1964. Erick Friedman met het Londens symfonie orkest o.l.v. Malcolm Sargent. RCA 09026-61210-2.

 

1968. Viktor Tretjakov met het Moskou filharmonisch orkest o.l.v. Dmitri Kitaenko. Vogue VG 651-651022.

 

1972. Viktor Tretjakov met het Groot Russisch symfonie orkest o.l.v. Vladimir Fedosejev. Brillant Classics 93005 (10 cd’s).

 

1974. Itzhak Perlman met het Orchestre de Paris o.l.v. Jean Martinon. EMI 747.725-2, 762.808-2.

 

1977. Kyung-Wha Chung met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 417.118-2, 460.006-2.

 

1979. Isaac Stern met het Orchestre de Paris o.l.v. Daniel Barenboim. Sony 67194 (9 cd’s), 76530.

 

1980. Gidon Kremer met het Londens symfonie orkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 432.513-2, Philips 422.274-2.

 

1984. Augustin Dumay met het Monte Carlo filharmonisch orkest o.l.v. Manuel Rosenthal. EMI 747.544-2.

 

1985. Jitka Nováková met het Praags symfonie orkest o.l.v. Jiri Belohlávek. Panton 71.0423-2.

 

1986. Itzhak Perlman met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. DG 423.564-2, 445.564-2.

 

1986. Jean-Jacques Kantorow met het Nieuw Japans filharmonisch orkest o.l.v. Michiyoshi Inoue. Denon 38C37-7005.

 

1987. Cenek Pavlik met het Dvorak kamerorkest o.l.v. Vladimir Válek. Supraphon SU 1101112.

 

1987. Alan Brind met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Vernon Handley. Chandos CHAN 6514.

 

1989. Yan Pascal Tortelier met het Ulster orkest o.l.v. Yan Pascal Tortelier. Chandos CHAN 8952.

 

1989. Hideko Udagawa met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Kenneth Klein. Innovative PCD 966.

 

1991. Joshua Bell met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Andrew Litton. Decca 433.519-2.

 

1991. Philippe Graffin met het Royal Philharmonic orkest o.l.v. Yehudi Menuhin. Et’cetera KTC 1125.

 

1992. Roland Daugareil met het Nationaal orkest Bordeaux Aquitaine o.l.v. Alain Lombard. Forlane UCD 16723.

 

1995. Nigel Kennedy met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Okko Kamu. CFP 585.619-2.

 

1996. Chantal Juillet met het Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 458.010-2, 458.143-2.

 

1996. Laurent Korcia met het Nancy symfonie orkest o.l.v. Jérôme Kaltenbach. Naxos 8.553652.

 

1996. Leila Josefowicz met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Philips 454.440-2.

 

1997. Nikolaj Znaider met het Koninklijk orkest van Vlaanderen o.l.v. Marc Soustrot. Cypres CYP 9608, CYP 9603.

 

1998. Frédéric Pélassy met het Slowaaks symfonie orkest, Kosice o.l.v. Peter Feranec. BNL BNL 112891.

 

1998. Vadim Repin met het Londens symfonie orkest o.l.v. Kent Nagano. Erato 3984-27314-2.

 

2000. James Ehnes met het Quebec symfonie orkest o.l.v. Yoav Talmi. Analekta FL23151.

 

2004. Akiko Suwanai met het Philharmonia orkest o.l.v. Charles Dutoit. Philips 475.6189.

 

2004. Nicola Benedetti met het Londens symfonie orkest o.l.v. Daniel Harding. DG 987.0577.

 

2005. Ragin Wenk-Wolff met het Dvorak symfonie orkest o.l.v. Stanislav Bogunia. Centaur CRC 2790.

 

2005. Philippe Graffin met het Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Vernon Handley. Avie AV 2091.

 

2005. Augustin Dumay met het Koninklijk kamerorkest van Wallonië o.l.v. Jean-Philippe Collard. Cascavelle VEL 3082.

 

2005. Isabelle Faust met het Duits symfonie orkest, Berlijn o.l.v. Marko Letonja. Harmonia Mundi HMC 90.1925.

 

2009. Min Hee Lee met het Symfonie orkest Baden-Baden o.l.v. Pavel Baleff. Bella Musica BM 31.2428.

 

2009. Tedi Papavrami met het Luiks filharmonisch orkest o.l.v. François-Xavier Roth. Aeon AECD 1088.

 

2010. Julia Fischer met het Monte Carlo filharmonisch orkest o.l.v. Yakov Kreizberg. Decca 478.2684.

 

2010. Rachel Kolly d’Alba met het Nationaal orkest van Pays de la Loire o.l.v. John Axelrod. Warner 2564-67181-2.

 

Voor viool, piano en strijkkwartet

 

1997. Philippe Graffin, Pascal Devoyon en het Chilingirian kwartet. Hyperion CDA 67028.

 

2005. Denis Pascal, Gérard Poulet en het Benaïm kwartet. Polymnia POL 510.136.

 

Versie Antoine Duhamel

 

1994. Contrabas trio. Gallo CD 801.

 

Voor viool en piano

 

1929. George Enescu en Sanford Schlüssel. Biddulph LAB 066, Pearl BVA 1.

 

1933. Yehudi Menuhin en George Enescu. Naxos 8.110967.

 

1954. David Oistrakh en Vladimir Yampolski. Alpha Omega SODRE 2.

 

1990. Dmitri Berlinsky en Dalia Ouziel. Pavane 507.226, ADW 7226.

 

1990. Lydia Mordkovitch en Marina Gusak-Grin. Chandos CHAN 10612X.

 

1993. Bartlomiej Niziol en Maria Kulakowska. REM 311216.

 

1997. Nikolaj Znaider en Daniel Blumenthal. Cypres 9603 (3 cd’s).

 

1997. Nikolaj Znaider en Sophie Rachlin. Cypres CYP 9608.

 

2002. Sergey Khatchatrian en Lusine Khatchatryan. EMI 575.684-2.

 

2003. Vladimir Spivakov en Hélène Mercier. Capriccio 67065.

 

2003. Slawomir en Izabela Tomasik. DUX 0407.

 

2006. Oliver Colbentson en Erich Appel. Red Note PCD 9718.

 

2007. Yosiif Ivanov en Itamar Golan. Ambroise AM 136.

 

2008. Mayuko Kamio en Vadim Gladkov. Sony 88697-301002.

 

2008. Joanna Wronko en Frank van Laar. Membran 232600.

 

2011. Duo Landini. Rana 1002.

 

Voor viool en orgel

 

1998. Jochen Brusch en Sven-Ingvart Mikkelsen. Canzone CAN 33012.