Verg. Discografieën

CHOPIN: CELLOSONATE

CHOPIN: CELLOSONATE

 

De Sonate op. 65 in g-klein voor cello en piano is naast de 3 Mazurka’s op. 63 het laatste werk van Chopin dat tijdens zijn leven werd gepubliceerd. Hij was er in de zomer 1845 in Nohant aan begonnen, maar het werd pas een jaar later voltooid omdat Chopin in de winter onmogelijk kon componeren.

 

Achtergronden

 

Van de weinige kamermuziek die Chopin schreef, is het beste item de ernstige en herfstige cellosonate die tevens zijn laatste bekende stuk werd. Hij had eerder voor de cello gecomponeerd – in 1829 het Pianotrio, in 1830 Introduction et Polonaise brillant op. 3 en in 1832 het Grand duo concertante over Thema’s uit Meyerbeers Robert le diable, maar de grote inspiratie achter de belangrijker sonate was zijn vriendschap met en bewondering voor de cellist Auguste Franchomme die hem hielp met de technische aspecten van het werk en aan wie dit ook is opgedragen.

Eind augustus 1846 had hij het manuscript meegegeven aan de schilder Eugène Delacroix die het van Nohant naar Parijs meenam. In oktober dat jaar schreef Chopin aan zijn familie in Polen: “Nu eens ben ik tevreden, dan weer ontevreden over mijn cellosonate. Ik gooi hem in een hoek en dan haal k hem weer tevoorschijn”.

In het werk worden de verschillen tussen beide werken beklemtoond: de pianopartij is vol geagiteerd passagewerk, terwijl de cello rustiger is met langere en eerder getemperde frasen. Te spreken van het contrast tussen een harmonie- en een melodie instrument lijkt misschien wat overdreven.

De eerste publieke uitvoering van het vierdelige werk (nog zonder eerste deel) vond plaats tijdens het laatste optreden van Chopin in Parijs, enige dagen voordat de februari revolutie van 1848 uitbrak. Vanzelfsprekend vertolkte Franchomme de cellopartij.

 

De opnamen

 

De verbluffend lange lijst met opnamen laat menige naam zien van in het algemeen hier volkomen onbekende musici. En dat in het besef dat de lijst zeker niet volledig is. Het was absoluut onmogelijk naar al die mogelijk voortreffelijke mensen te luisteren; jammer maar helaas. Fanatiekelingen kunnen hier hun hart ophalen en mogelijk waardevolle ontdekkingen doen. Hier moeten we ons helaas tot wat uitschieters beperken.

Dat bij een goede uitvoering veel van de cellist afhangt, is logisch. Maar aan de begeleidende pianist worden ook zware eisen gesteld. Wat dat betreft is het Mazurka-achtige scherzo een goede lakmiesproef want hier moet de pianist snel kunnen omschakelen van het directe naar het etherische terwijl hij een handvol noten in stevig tempo moet spelen. Dat nekt om te beginnen de uitvoering van de voortreffelijke Pierre Fournier die het minder goed trof met Jean Fonda. Verder is het vooral Paul Tortelier die met  Aldo Ciccolini bij de oudere versies met kop en schouders boven de rest uitsteekt.

Tot de mooiste behoort verder nog steeds de interpretatie door Yo-Yo Ma en Emanuel Ax. De verklanking is vloeiend en levendig met veel aandacht voor waardevolle details. Niets op aan te merken. 

Op dat punt slagen naar verwachting Mstislav Rostropovitch en Martha Argerich met vlag en wimpel maar in hun enthousiasme en virtuositeit verliezen ze enigszins de kijk op de ook classicistische kant van het werk, hoe elektriserend het ook klinkt. Maar toch is het genieten geblazen van Argerichs passie die wordt getemperd door de vleiende warmte van het spel van de solist. Heel ontroerend klinkt het elegische derde deel.

Met haar partner Bernd Glemser in Maria Kliegel de enige die alle werken voor cello en piano van Chopin op één (bovendien goedkope) cd bijeen brengt. De aanvulling bestaat uit een slinger toegiften. Het tweetal valt in zoverre op dat het – zeker in de finale – niet schuwt om Schumanneske trekken te vertonen. Maar wat hun interpretatie vooral zo boven de middelmaat verheft, zijn de gedemonstreerde vitaliteit en musiceervreugde. Ze brengen de muziek werkelijk op heel stijlvolle en genuanceerde wijze tot leven.

Leuk dus, dat ze ook meteen de jeugdige showstukken voor hun rekening nemen. Succes is verzekerd!

De eerste opname van Pieter Wispelwey met pianist Dejan Lazic getuigt van veel en de juiste soort levendigheid en klinkt prachtig. Een beter pleidooi voor het werk in al zijn facetten is haast niet denkbaar. Als weinig anderen profiteert dit duo van een geweldig mooie opname,

Wanneer we ons vervolgens op de opnamen van recenter datum concentreren, komen we o.m. terecht bij echte nieuwelingen naast oude bekenden.

Veel meer dan een terloopse vermelding verdienen Erling Bløndal Bentsson en Nina Kavtaradze niet. Hoe muzikaal ze ook zijn, overtuigen kunnen ze niet.

De Engelse Natalie Clein is intussen een aardig gevestigde reputatie. Behalve met prachtig cellospel dat wordt gekenmerkt door een warme toon en de juiste expressie maakt ze door een heel communicatief gedrag een uitstekende indruk.  Misschien maakt ze wat teveel van de dynamische contrasten in het largo, maar het zij haar vergeven. Begeleider  Charles Owen huldigt een aangenaam lichte toets, samen zorgt het stel voor de nodige intensiteit.

De debuut cd van Richard Harwood en Christoph Berner is zeker geslaagd. De aanpak is aan de robuuste kant, maar verder best stijlvol en het zal interessant zijn of deze cellist een veelbelovende carrière tegemoet gaat.

Voor een aangename verrassing zorgen Alexander Kniazev en Nikolai Lugansky met hun heel attente interpretatie die in het langzame deel iets sereens heeft en in het scherzo mooi fel is. De cellist bezit een warme toon en Lugansky weet goed raad met de notenwatervallen. Heel mooi klinken de lange frasen.

Voor een keer is het interessant om naar de in Australië geboren en getogen, in Engeland afgestudeerde Pei-Jee Ng te luisteren. Dat virtuositeit en een mooie toon alleen onvoldoende te zijn om bij gebrek aan persoonlijkheid te slagen, wordt hier aangetoond.

Hoe geweldig Maria João Pires ok is als Chopinvertolkster, haar cellist Pavel Gomziakov kan qua subtiel spel en klankschoonheid helaas niet met de besten concurreren; in het langzame deel compenseert hij dat tekort met een te zelfbewust spel.

De opname van Alban Gerhardt en Steven Osborne met hun frisse, spontane vertolking valt helaas af op grond van een ongelukkige opnamebalans.

Pieter Wispelwey maakte een tweede opname van de sonate met heel andere begeleiding. De eerste keer (Channel) speelde Lajic op een gewone Steinway concertvleugel, de tweede keer (Onyx) had Paolo Giacometti een Érard fortepiano uit 1837 ter beschikking. Die komt met zijn specifieke geluid de klankschoonheid niet ten goede, maar zorgt wel voor een natuurlijker balans tussen beide instrumenten. Ook wordt de articulatie haast als vanzelf beter.

Ook een andere opname met een oude vleugel, namelijk die van Raphael Wallfisch en John York is aardig geslaagd dankzij spontaan, heel expressief spel.

Tot de betere versies behoort die van Jamie Walton en Daniel Grimwood, hoewel het bij hen in laatste instantie wat teveel aan differentiatie en kleurwerking mankeert.

 

Conclusie

 

Er is wat voor te zeggen meteen alle werken voor cello en piano (helaas minus het pianotrio) bijeen te willen hebben. De voortreffelijke Kliegel biedt die mogelijkheid in vertolkingen op heel hoog niveau. Verder trekken nog steeds de betrouwbare, hoogstaande uitvoeringen van Ma en Rostropvitch de aandacht. Daarnaast eindigt – zonder blijken van chauvinisme – Wispelwey tweemaal met gemak in de top. Vooral zijn recentste uitgave met de begeleiding op een Érard is een krachtige aanbeveling waard. Maar luister ook ‘ns naar de veelbelovende debutanten Clein en Harwood.

 

Discografie

 

1961. Mischa Maisky en Martha Argerich. DG 471.346-2, 477.8445 (17 cd’s), 477.9524 (13 cd’s), 431.583-2.

 

1957. Daniil Shafran en Anton Ginsburg. Melodiya MEL 10.01938 (5 cd’s).

 

1958. Leonard Rose en Leonid Hambro. VAI VAIA 1261-2. 

 

1960. Mstislav Rostropovitch en Alexander Dedyukhin. EMI 217.597-2 (26 cd’s), 572.028-2.

 

1962. János Starker en György Sebök. Mercury 434.358-2.

 

1966. Gregor Piatigorsky en Leonard Pennario. Testament SBT 1419.

 

1967. Paul Tortelier en Aldo Ciccolini. EMI 769.851-2.

 

1968. Zara Nelsova en Grant Johannesen. CBC PSCD 2018.

 

1971. Pierre Fournier en Jean Fonda. DG 477.5939 (6 cd’s), 459.021-2.

 

1971. Jacqueline du Pré en Daniel Barenboim. EMI 763.184-2, 091934-2 (17 cd’s).

 

1974. Esther Nyffenegger en Gérard Wyss. Baltic CDX 25204-2, Divox CDX 55257-2 (7 cd’s).

 

1981. Stanislas Firlej en Anna Wesolowska. Chant du monde LDC 278.832/3 (2 cd’s). 

 

1983. Niklas Schmidt en Herm Lechler. Musica Viva MV 30-1113.

 

1984. André Navarra en Annie d’Arco. Phaia PHU 003.4, Calliope CAL 9854.

 

1985. Claude Starck en Ricardo Requejo. Claves CD 50-703.

 

1988. Andrée Plaine en Jean Deplace. Ophelia OP 67109.

 

1989. David James en Charles Rosen. Globe GLO 5026.

 

1989. Yo-Yo Ma en Emanuel Ax. Sony SK 53113.

 

1989. Carter Brey en Garrick Ohlsson. Hyperion CDS 44351/66 (16 cd’s).

 

1989. Martti Rousi en Juhani Lagerspetz. Ondine ODE 748-2.

 

1989. Henrik Brendstrup en Catherine Edwards. Kontrapunkt 32026.

 

1989. Bernard Gregor-Smith en Yolande Wrigley. ASV CDQS 6178.

 

1990. Truls Mørk en Leif Ove Andsnes. Simax PSC 1063.

 

1990. Jian Wang en Carol Rosenberger. Delos DE 3097.

 

1990. Kim Scholes en David Breitman. Titanic TI 197.

 

1991. Lluís Claret en Alain Planès. Harmonia Mundi HMC 90.1370.

 

1992. Paul Julien en Ludmila Jankowska. BNO BNL 112855.

 

1993. Anders Grön en Jorgen Haid Nielsen. Danacord DCD 8158.

 

1994. Ludwig Hoelscher en Karlheinz Lautner. Bayer 200.037. 

 

1994. Maria Kliegel en Bernd Glemser. Naxos 8.553159, 8.556784.

 

1996. Michal Kanka en Peter Toperczer. Panton 71.0531-2.

 

1996. Gary Hoffman en Jean-Philippe Collard. EMI 573.269-2.

 

1996. Peter Szabó en Dénes Várjon. Hungaroton HCD 31651.

 

1997. Emil Klein en Arnulf von Arnim. Arte Nova 74321-79762-2. 

 

1997. Pieter Wispelwey en Dejan Lajic. Channel Classics CCS 10797.

 

1998. Iseut Chuat en Gergely Bogányi. Saphir LVC 001005.

 

1999. Dario Destefano en Giacomo Fuga. RS RS 051-0177.

 

1999. Torleif Thedéen en Roland Pöntinen. BIS CS 1076.

 

2001. Jamie Walton en Charles Owen. SOMM 026. 

 

2002. Norman Fischer en Jeanne Kierman-Fischer. Bridge BRIDGE 9187.

 

2002. Steven en Carol Honigberg. Albany TROY 659. 

 

2003. Henri Demarquette en Brigitte Engerer. Intrada INTRA 005.

 

2003. Natalia Gutman en Elisso Virsaladze. Live Classics LCL 206.

 

2004. Franz Bartolomey en Madoka Inui. Naxos 8.557708.

 

2004. Stefan en Johannes Jess-Kropfitsch. Orf 98769.

 

2005. Erling Blömdal Bengtsson en Nina Kavtaradze. Danacord DACOCD 644.

 

2006. Luc Tooten en Stéphane de May. Pavane ADW 7512.

 

2006. Richard Harwood en Christoph Berner. EMI 359.645-2.

 

2006 Natalie Clein en Charles Owen. EMI 366.938-2.

 

2006. Michal Kanka en Jaromir Klepác. Praga PRD 2502-2.

 

2006. Alexander Kniazev en Nikolai Lugansky. Warner 2564-63946-2.

 

2006. Truls Mørk en Kathryn Stott. Virgin 385.784-2.

 

2007. Pei-Sian Ng en David Tong. Melba MR 301113.

 

2007. Job ter Haar en Vaughan Schlepp. Quinton 08004.

 

2007. Alban Gerhardt en Steven Osborne. Hyperion CDA 67624.

 

2007. Silvia Chiesa en Maurizio Baglini. Concerto CD 2035.

 

2008. Pavel Gomziakov en Maria João Pires. DG 477.7483.

 

2008. Martin Ostertag en Fany Solter. Antes BM-CD 31.9026.

 

2009. Tatjana Vassilieva en Jean-Frédéric Neuburger. Mirare MIR 107.

 

2009. Marko Ylönen en Arto Satunkagas. Alba ABCD 293.

 

2009. Ophélie Gaillard en Edna Stern. Aparté AP 003.

 

2009. Andreas Brantelid en Marianna Shirinyan. EMI 687.742-2.

 

2009. Andrzej Bauer en Jan Krystof Broja. Instituut Chopin NIFCCD 013.

 

2010. David Geringas en Ian Fountain. Sony 88697-67170-2.

 

2010. Sergei Istomin en Viviana Sofronitzki. Passacaille 968.

 

2010. Jan Kalinowski en Marek Sziezer. DUX 0755.

 

2010. Antoine Pierlot en Abdel Rahman El Bacha. Transart TR 171.

 

2010. Thérése Motard en Louise-Andrée Baril. Analekta AN 29604-6 (3 cd’s).

 

2010. Raphael Wallfisch en John York. Nimbus NI 5862.

 

2010. Jamie Walton en Daniel Grimwood. Signum SIGCD 252.

 

2011. Pieter Wispelwey en Paolo Giacometti. Onyx 4078.

 

Video

 

2008. Miklós Perényi en András Schiff. Warner 2564-69387-0 (dvd).